Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7178 Zaaknr: 10/000050-03
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 7-04-2004
Datum publicatie: 7-04-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Parketnummer van de berechte zaak: 10/000050-03
Datum uitspraak: 7 april 2004
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de
zaak tegen:
S. N,
geboren in1952 te .....(Congo),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
........,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring "De
Schie", te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 24 maart 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de
vorde-ring nadere omschrijving tenlastelegging, onder parketnummer
10/000050-03. Van deze vorde-ring is een kopie in dit vonnis gevoegd
(bladzijden genummerd 1A tot en met 1H ).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Polescuk, heeft gerekwireerd - zakelijk
weergegeven - :
- de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 3 ten
laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN DE VERVOLGING
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet
ontvankelijk is in de vervolging, omdat het recht tot strafvordering
inmiddels is vervallen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd, dat de
verdachte op 6 mei 1997 in Congo is veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 10 jaar, terzake van machtsmisbruik, afpersing en
andere verduisteringen van staatsfondsen, douanefraude en bedreigingen
met de dood en willekeurige arrestaties, welke strafbare feiten alle
voortkwamen uit door J.M. N. geformuleerde aanklachten. Ook andere
aangiften, onder andere terzake van afpersing en verkrachting, hebben
als stukken van informatie deel uitgemaakt van het dossier en dit was
ongetwijfeld van invloed op de hoogte van de aan verdachte opgelegde
straf, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Noch uit de onderliggende stukken, noch uit de verklaring van de
verdachte ter terechtzitting is gebleken dat reeds eerder berechting
heeft plaatsgevonden voor feiten die jegens X, Y en Z zouden zijn
begaan, dan wel dat de thans aan de rechtbank voorgelegde feiten deel
hebben uitgemaakt van de feiten, waarvoor de verdachte in 1997 in de
Democratische Republiek Congo, voormalig Zaïre, is veroordeeld.
De aangevers in de onderhavige zaak, X, Y. en Z, hebben er destijds
kennelijk voor gekozen om, hoewel zij wel op de hoogte waren van de
aan de bevolking gedane oproep om te komen tot aangiftes, dit niet te
doen. De stelling, zoals de rechtbank deze begrijpt, dat zij daarmee
hun recht hebben verwerkt om op een later moment alsnog aangifte tegen
de verdachte te doen, vindt geen steun in het recht.
De raadsman heeft voorts bepleit dat het openbaar ministerie ten
aanzien van feit 3 niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De
Uitvoeringswet folteringverdrag is per 1 oktober 2003 ingetrokken en
vervangen door de Wet internationale misdrijven (W.i.m.). In de W.i.m.
heeft de wetgever de aansluiting met de term mishandeling uit het
Wetboek van Strafrecht laten vallen. In de W.i.m. worden de
verschillende misdrijven tegen de menselijkheid apart benoemd, zo ook
het misdrijf verkrachting.
De officier van justitie heeft onder feit 3 van de tenlastelegging
gekozen voor een delictsomschrijving, die weliswaar lijkt te passen
bij de Uitvoeringswet folteringverdrag, maar de verweten handelingen
in de delictomschrijving behoren bij het misdrijf verkrachting, en
niet bij mishandeling van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de
wetgever indertijd aansluiting heeft gezocht.
De rechtbank begrijpt dit verweer van de raadsman als een
kwalificatieverweer, dat ingeval van gegrond bevinding niet kan leiden
tot de niet-ontvankelijkheid in de vervolging van het openbaar
ministerie. Dit verweer leent zich derhalve niet voor een behandeling
op deze plaats.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die
zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier
van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de
vervolging.
NIET BEWEZEN
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend
bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Met
betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde merkt de rechtbank op,
dat zich terzake van het onderdeel van de tenlastelegging dat handelt
over de verkrachting in het dossier slechts één verklaring, die van de
aangeefster, bevindt en dat andere bewijsmiddelen niet uit de
processtukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren
zijn gekomen.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als
hieronder vermeld.
Hebbende hij, verdachte, op (een) (of meer) tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 ,
in elk geval in of omstreeks oktober 1996 te Matadi, in elk geval in
(voormalig) Zaïre (thans genaamd de Democratische Republiek Congo),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als
ambtenaar of een anderszins ten dienste van de overheid werkzaam
persoon, te weten als ambtenaar bij/lid van de Garde Civile (meer in
het bijzonder als chef van de Garde Civile over de provincie
Bas-Zaire), in de uitoefening van zijn functie, (telkens) (meermalen)
(opzettelijk) (zwaar) mishandeld iemand die van zijn vrijheid was
beroofd, te weten X, met het oogmerk om inlichtingen of een bekentenis
te verkrijgen en/of hem te bestraffen en /of hem of (een) ander(en)
vrees aan te jagen of te dwingen iets te doen of te dulden en/of uit
minachting van diens aanspraken op menselijke gelijkwaardigheid,
terwijl deze gedragingen van dien aard waren dat zij het beoogde doel
konden bevorderen, hierin bestaande dat verdachte in het kader van
zijn werkzaamheden als ambtenaar bij /lid van de Garde Civile (meer in
het bijzonder als chef van de Garde Civile in de provincie Bas Zaïre),
tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, toen
en aldaar, telkens met voormeld oogmerk(en) en/of uit bedoelde
minachting de van zijn vrijheid beroofde X- welke die als burger in
gevangenschap verbleef (op het (afgesloten) terrein van de Garde
Civile te Matadi), in elk geval in (voormalig) Zaïre (thans genaamd de
Democratische Republiek Congo)), (telkens) opzettelijk heeft/hebben
mishandeld door die X (meermalen) te slaan (tegen/op het hoofd en/of
het lichaam met een tot vuist gebalde hand en/of met een cordelette,
zijnde een (soort) hard gevlochten stof die als riem wordt gedragen)
en/of (meermalen) te schoppen (tegen/op het hoofd en/of het lichaam)
en/of (meermalen) te trappen (tegen/op het hoofd en/of het lichaam),
terwijl deze X daarvan (ernstig) letsel heeft bekomen en/of (hevige)
pijn heeft ondervonden en opzettelijk heeft teweeggebracht een
toestand van hevige angst en/of andere vorm van geestelijke
ontreddering bij X (door ondermeer het (doen) uiten van bedreigingen
door het gebruik van bewoordingen als: "het land behoort ons toe, wij
zijn onaantastbaar" en/of "jij zult lijden" ).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De
verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke
verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte
daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen
verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat
in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in
die gevallen waarin de wet aanvulling van
het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De rechtbank constateert dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten zijn
gepleegd vóór 1 oktober 2003, hetgeen inhoudt dat het bewezen
verklaarde gekwalificeerd dient te worden onder de Uitvoeringswet
folteringverdrag.
De ten laste gelegde en bewezen feiten zijn ook sinds 1 oktober 2003
strafbare feiten ingevolge artikel 8 van de Wet internationale
misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat de wijziging per 1 oktober
2003 niet getuigt van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de
strafwaardigheid van de feiten, op grond waarvan artikel 1, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht zou dienen te worden toegepast.
De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van foltering, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 1, lid 1 van de Uitvoeringswet
folteringverdrag, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van
Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de straf-baarheid
van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid
van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf, die aan de verdachte wordt opge-legd, is gegrond op de ernst
van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de
persoon en de persoonlijke omstan-digheden van de verdachte, zoals
daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij
wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten tijde van het bewind van president Mobutu was de verdachte in 1996
commandant van de Garde Civile, gestationeerd in Matadi. Bij de
bevolking en binnen de Garde Civile was de verdachte bekend onder de
bijnaam "Roi des bêtes".
Als commandant van de Garde Civile heeft de verdachte het slachtoffer,
werkzaam als inklaarder in de haven van Matadi, laten arresteren door
zijn ondergeschikten / lijfwachten. Het slachtoffer is door deze
lijfwachten afgevoerd naar het terrein van de Garde Civile, vastgezet
in de cel aldaar en in opdracht van de verdachte gedurende enkele
dagen stelselmatig mishandeld. Daarbij is het slachtoffer in vrijwel
geheel ontklede toestand geslagen met een cordelette (een hard
gevlochten riem), en fungeerde hij, zoals hij het zelf omschrijft, als
boksbal voor de lijfwachten. De verdachte heeft vanaf zijn balkon
toegekeken. Het doel van deze mishandelingen was het slachtoffer te
bestraffen
voor het feit dat deze had geweigerd een auto van een vriend van de
verdachte in te klaren, die de daarover verschuldigde zeevrachtkosten
niet wenste te betalen en de verdachte te dwingen die auto alsnog vrij
te geven. Na enkele dagen te zijn mishandeld, is het slachtoffer bij
de verdachte geroepen en is hem te verstaan gegeven dat hij ervoor
moest zorgen dat de auto binnen 48 uur alsnog werd ingeklaard. Het
slachtoffer heeft hiertoe uiteindelijk zelf de verschuldigde
zeevrachtkosten moeten voldoen.
Het moet voor het slachtoffer een beangstigende ervaring zijn geweest
om overgeleverd te zijn aan de willekeur van de verdachte. Hij zal
naar verwachting de psychische gevolgen hiervan nog vele jaren met
zich dragen.
Foltering is een zeer ernstig delict, dat op ruime schaal, niet alleen
in Congo, maar ook internationaal verontwaardiging en verontrusting
wekt. De ernst van de foltering ligt in het feit dat deze geschiedt
door de overheid of een overheidsdienaar, waardoor bij het slachtoffer
het idee ontstaat - terecht of niet - dat hiertegen niets te doen
valt, omdat hij voor een klacht of aangifte bij diezelfde overheid te
rade moet. Dit veroorzaakt naast de pijn - lichamelijk en/ of
geestelijk - gevoelens van onmacht en het gevoel dat men totaal is
overgeleverd aan de folteraar.
De ten laste van de verdachte bewezen gedragingen raken evenzeer de
Nederlandse rechtsorde, nu hij zich hier te lande heeft gevestigd, en
dit te meer nu hij door middel van een asielaanvraag te kennen heeft
gegeven van de Nederlandse samenleving deel te willen (blijven)
uitmaken.
De handelwijze van de verdachte, waarbij hij, misbruik makend van zijn
positie, de lichamelijke en geestelijke integriteit van het
slachtoffer ernstig heeft aangetast en heeft gehandeld in strijd met
de universele eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden, geeft blijk van een absoluut gebrek aan respect voor de
waardigheid van een medemens.
Deze handelwijze rechtvaardigt, ondanks het tijdsverloop sedert het
plegen van de feiten, het opleggen van een onvoorwaardelijke
vrijheidsstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van die straf laat de rechtbank meewegen
dat de bijnaam "Roi des bêtes" waaronder de verdachte algemeen bekend
was in voormalig Zaïre, alsmede de eerdergenoemde veroordeling d.d. 6
mei 1997 van de verdachte aldaar, erop lijken te wijzen dat de thans
bewezen feiten niet op zichzelf hebben gestaan.
Alles afwegende acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en
geboden.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de lijst van in
beslag genomen voorwerpen beperkt tot de onder 1 en 2 vermelde zaken
en gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen stuk papier en
de enveloppe worden teruggegeven aan de verdachte.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
Nu het stuk papier en de enveloppe bij de verdachte in beslag zijn
genomen en nu deze redelijkerwijs als rechtheb-bende kan worden
aangemerkt, zal de rechtbank de teruggave hiervan aan hem gelasten.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is, behalve op de reeds genoemde artikelen,
gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste
gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair ten laste
gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten
laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de
verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het onder 1 primair bewezen verklaarde oplevert de
hier-voor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de onder 1 primair bewezen
verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee (2)
jaren en zes (6) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de
tenuit-voerlegging van deze
uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge-bracht,
bij de uitvoering
van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor
zover deze tijd niet
reeds op een andere vrijheids-straf in mindering is gebracht;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in
beslag genomen en
nog niet teruggegeven voorwer-pen, als volgt:
gelast de teruggave van een stuk papier en een enveloppe aan de
verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buchner, voorzitter,
en mrs. Pit en Jofriet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht-bank op 7
april 2004.
Hoge Raad der Nederlanden