18
Toelichting op de beleidsaanbeveling
Algemeen
De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun
berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG
vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn.
stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd
voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.
De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO's
en PBO's. Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de
aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua
inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in
verband met aanmeldingen.
Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve
verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De
gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te
incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.
Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een
subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van
goedkeuring door de Europese Commissie.
De Verordening de minimis-steun
Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de
minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun
die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan
een vastgesteld plafondbedrag ( 100.000 in een periode van drie jaar dit is een
verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening
de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de
ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het
drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft
de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan
getroffen individuele subsidies dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een
subsidieregeling voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente
volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.
NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of
69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC.
Dossiervorming
Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient
de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van
10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren,
zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de
Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.
Tenslotte
Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling
is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de
Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen
uitvoering worden gegeven aan die steunregels.
19
Stappenschema ter beoordeling of er sprake is van staatssteun
Loonkostensubsidie
op grond van lokale
subsidieverordening
of
de subsidie de subsidie
is generiek is niet generiek
wordt toegekend aan
de subsidie wordt
niet organisatie die geen organisatie die
aangemerkt als economische activiteiten economische activiteiten
verricht verricht
staatssteun
de subsidie wordt
aangemerkt als
staatssteun
de subsidieregeling
de subsidie wordt voldoet aan de
verstrekt bepalingen van deze geen van de genoemde
met toepassing van beleidsregel, d.w.z. vrijstellingsverordeningen
de aan de voorwaarden van is van toepassing
Verordening de de Verordening
minimis-steun Werkgelegenheidssteun
de gemeente dient dossier de gemeente dient haar
bij te houden subsidieregeling via het
van de individuele Coordinatiepunt
verstrekkingen die op Staatssteun ter
grond van de goedkeuring aan te
subsidieregeling zijn melden bij de EC
gedaan
20
11. Wsw en intercollegiale ruil
De voorwaarden voor intercollegiale ruil in 2004 zijn:
1. De ruil vindt plaats op eigen initiatief van gemeenten/schappen;
2. Gemeenten/schappen die behoefte hebben aan extra taakstelling moeten zelf in
contact treden met collega-gemeenten/schappen waar van onderrealisatie sprake is en
afspraken maken over eventuele ruil;
3. Het verzoek voor intercollegiale ruil dient te worden ingediend door middel van een,
door of namens het bestuur c.q. College van B&W van de betreffende
gemeenten/schappen, gezamenlijke, schriftelijke aanvraag. Een verzoek voor
intercollegiale ruil Wsw taakstelling 2004 kan alleen ingediend worden op het door
SZW ontworpen voorbeeldformulier. Op het gemeenteloket
(www.gemeenteloket.szw.nl) kan dit voorbeeldformulier worden gedownload;
4. De mogelijkheid van intercollegiale ruil heeft betrekking op het jaar 2004 en heeft
geen effect op de subsidieverdeling 2005. Indien gemeenten/schappen gebruik maken
van de mogelijkheid voor intercollegiale ruil, dienen zij dit niet op hun jaaropgave
over 2004 zichtbaar te maken. Gemeenten moeten dit apart, tegelijk met het indienen
van de jaaropgave, opgeven. Bij de vaststelling van de subsidie over het jaar 2004
wordt met de toegekende ruil rekening gehouden.
5. De aanvraag dient vóór 1 december 2004 te worden ingediend.
Gemeenten die in 2003 gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid van intercollegiale ruil
dienen deze ook niet op de jaaropgave 2003 in te vullen, maar dienen dit apart, tegelijk met
het indienen van de jaaropgave, op te geven.
21
12. Jeugdwerkloosheid: vrijlaten van bonus bij jongerenstage binnen WWB mogelijk
In november 2003 is door de RWI een modelaanpak jeugdwerkloosheid gepresenteerd, welke
is overgenomen door de landelijke Taskforce Jeugdwerkloosheid. Eén activiteit die hieruit is
voortgekomen, is de zogenaamde JOP1-stage. Doel is om schoolverlaters met startkwalificatie
arbeidsmarktrelevante vaardigheden aan te leren en werkervaring te laten opdoen door hen 3
maanden stage te laten lopen. Dit is met behoud van uitkering en na goed functioneren keert
de werkgever een bonus van 450 uit. In uw regio is een projectleider van VNO-NCW actief
om de achterban aan te sporen stageplaatsen beschikbaar te stellen.
Bij deze roep ik u graag op om samen te werken met de Taskforce Jeugdwerkloosheid en
praktische afspraken te maken met het CWI om mogelijke stageplaatsen bij werkgevers
optimaal te benutten voor uw jeugdwerklozen. De gemeente Tilburg bijvoorbeeld beschouwt
een JOP-stage als een traject op weg naar werk en geeft CWI de vrije ruimte om te bepalen
voor welke jongeren dit een kansrijke aanpak is. De samenwerking met het CWI kan ook
concreet vorm krijgen door op basis van onderling overleg vooraf jongeren te selecteren die
voor een JOP-stage in aanmerking zouden kunnen komen.
De Wet werk en bijstand (artikel 31, lid 2, sub j) geeft gemeenten de ruimte om de bonus vrij
te laten. In een aanvullend wetsvoorstel (de zogenoemde veegwet) wordt verhelderd dat een
bonus die in dit verband door een werkgever wordt toegekend, kan worden vrijgelaten. De
veegwet is onlangs aan de Tweede Kamer aangeboden en zal met terugwerkende kracht
ingaan per 1 januari 2004. In verband met het belang van de bestrijding van de
jeugdwerkloosheid is het niet bezwaarlijk als u daar nu al op anticipeert.
Voor het werkplan van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en verdere informatie verwijs ik u
naar www.jeugdwerkloosheid.nl
1 Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsPlaats
22
13. Wijziging Wet Inburgering Nieuwkomers
Het is gebleken dat niet bij alle gemeenten duidelijk is welke consequenties de Wet werk en
bijstand (WWB) heeft voor de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN).
Via artikel 47 van de invoeringswet WWB wordt artikel 18 van de Win gewijzigd.
Op grond van artikel 18 lid 7 van de Win zijn gemeenten sinds de invoering van de WWB
gehouden om een verordening op te stellen waarin nadere regels worden gesteld over de
hoogte van de bestuurlijke boete die wordt opgelegd aan nieuwkomers bij een overtreding van
verplichtingen op basis van de WIN. Deze verordening vervangt de algemene maatregel van
bestuur met nadere regels over de hoogte van boete bij overtreding van de verplichtingen die
voor nieuwkomers zijn verbonden aan het volgen van een inburgeringstraject op grond van de
WIN.
In het besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de WWB en de
invoeringswet WWB (STB. 2003, 386) is geregeld dat artikel 47 van de invoeringswet WWB
in werking treedt op 1 januari 2005. Echter op grond de invoeringsregeling WWB
(Staatscourant 2003, 203). is het mogelijk de genoemde verordening op basis van de Win
eerder vast te stellen en in werking te laten treden. De huidige Amvb op basis van artikel 18
lid 7 van de Win blijft van kracht tot op het moment dat de verordening in uw gemeente in
werking kan treden.
Deze verordening met nadere regels over de hoogte van de boete op grond van de Win moet
worden onderscheiden van de verordening met regels over het verlagen van de bijstand en de
langdurigheidstoeslag die wordt voorgeschreven in art 8, eerste lid onder B van de WWB. De
sancties op basis van de WIN verschillen tenslotte van karakter met de sancties die kunnen
worden opgelegd op grond van de WWB (boete i.p.v. een verlaging van de uitkering) en
hebben betrekking op een gedeeltelijk andere doelgroep. Het voordeel van de gekozen
systematiek van wettelijk voorgeschreven verordeningen is echter dat dit systeem zich heel
goed leent voor onderlinge afstemming en het borgen van samenhang tussen beide
verordeningen op lokaal niveau. De gemeente kan er dus heel goed voor kiezen om een
duidelijke relatie te leggen met het reïntegratiebeleid zoals dat geformuleerd staat in de
`reïntegratie'en de `afstemmings'verordening op basis van artikel 8, eerste lid onderdeel A en
onderdeel B van de WWB. Op korte termijn verschijnt een handreiking ter ondersteuning van
gemeenten bij het maken van een verordening.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid