CENTRAAL PLANBUREAU
Onderwerp: persbericht
Number: 20
Date: 7 april 2004
Inlichtingen bij Peter Kooiman (prepensioenen; tel: 070-3383485), Paul
Tang (Duitse economie; tel: 070-3383338), of Jacqueline Timmerhuis
tel: 070-3383477)
Ouderen gaan niet automatisch langer doorwerken vanwege afschaffing fiscale
begunstiging prepensioensparen
Als beëindiging van de fiscale begunstiging van VUT- en
prepensioensparen leidt tot het geheel afschaffen van collectief
sparen voor een vroegpensioen, dan zal de arbeidsparticipatie van
ouderen toenemen. Indien werkgevers en werknemers echter besluiten om
de regeling te continueren en indien ontwijkingsmogelijkheden via
andere gefacilieerde spaarvormen niet worden geblokkeerd, dan zal het
gespaarde pensioenvermogen te weinig afnemen om ouderen te bewegen
langer door te werken. De reactie van de sociale partners op de
voorgenomen afschaffing van de fiscale begunstiging zal dan ook
doorslaggevend zijn voor het effect op het arbeidsaanbod van ouderen.
Dit concludeert het Centraal Planbureau (CPB) in het speciale
onderwerp 'Afschaffing fiscale faciliëring prepensioen: effect op het
arbeidsaanbod', dat te vinden is in het vandaag verschenen Centraal
Economisch Plan 2004 (CEP). Het CPB heeft het samenvattende eerste
hoofdstuk van het CEP, met daarin de prognoses voor de Nederlandse
economie in 2004 en 2005, al op 22 maart jl. openbaar gemaakt. Nu is
de volledige tekst van het CEP beschikbaar. Naast prepensioenen bevat
het CEP 2004 nog een speciaal onderwerp, te weten 'De Duitse economie
bezien vanuit Nederland'. Hierin wordt het belang van de Duitse
economie voor de Nederlandse economie belicht.
Prepensioensparen
Met het oog op de toekomstige vergrijzingsproblematiek streeft het
Kabinet naar verdere verhoging van de arbeidsparticipatie van ouderen.
Het heeft dan ook aangekondigd de fiscale faciliëring van sparen voor
vervroegd uittreden te zullen beëindigen. Als de fiscale begunstiging
van sparen voor vroegpensioen wordt afgeschaft, levert dezelfde netto
premie-inleg een prepensioenspaarpot op die circa een kwart kleiner is
dan wanneer fiscale bevoordeling wel plaatsvindt. Dit houdt in dat de
prepensioenuitkering netto ook een kwart lager zal zijn. Als gevolg
van deze negatieve inkomensprikkel zullen werknemers eerder geneigd
zijn om langer door te werken.
Door de premies te verslepen naar regelingen die nog wél fiscaal
begunstigd blijven, zoals de opbouw van ouderdoms- en
nabestaandenpensioen, en verlof- en levensloopspaarregelingen, kunnen
sociale partners de schade beperken, althans wanneer deze regelingen
ook kunnen worden ingezet voor vroegpensioen. Dergelijke
ontwijkingsmogelijkheden zullen de effectiviteit van de voorgenomen
maatregel beperken.
Prepensioenvoorzieningen worden gefinancierd op basis van
kapitaaldekking, en niet, zoals VUT-regelingen, op omslagbasis. Dit
houdt in dat werknemers via premies zelf voor hun
prepensioenvoorziening sparen. Ook bouwen ze tijdens de
prepensioenjaren geen ouderdomspensioen meer op. Dit in tegenstelling
tot op omslagbasis gefinancierde VUT-regelingen, waarbij de werkende
generaties opdraaien voor de kosten van de vervroegde uittreding.
De overgang van VUT- naar prepensioenregelingen, die midden jaren
negentig van de vorige eeuw is ingezet, maakt de keuze voor vroeg
pensioen aanzienlijk duurder. In zuivere prepensioenregelingen komt
vervroegd uittreden geheel voor eigen rekening. Dit leidt vervolgens
naar verwachting tot een belangrijke toename in her arbeidsaanbod van
ouderen, omdat werknemers gevoelig zijn voor deze inkomensprikkel.
Verwacht mag worden dat de omzetting van VUT- in prepensioenregelingen
de komende jaren nog een belangrijk zelfstandig opwaarts effect zal
hebben op de gemiddelde uittredingsleeftijd van ouderen. Het toestaan
van combinaties van werken en prepensioen kan dit effect nog verder
versterken.
De ruimte voor een verdere verhoging van de uittredingsleeftijd, als
gevolg van de afschaffing van de fiscale begunstiging van
prepensioensparen, wordt hierdoor echter kleiner. Bovendien lijkt
onderzoek uit te wijzen dat de gevoeligheid van de
uittredingsbeslissing voor de omvang van het gespaarde vermogen
belangrijk kleiner is dan de gevoeligheid voor prijsprikkels. Alleen
een forse vermindering van het gespaarde vermogen dat rond de
uittredingsleeftijd beschikbaar komt, kan dan nog resulteren in
substantiële effecten. Deze effecten doen zich alleen voor wanneer
sociale partners besluiten collectief sparen voor vroegpensioen geheel
af te schaffen, en wanneer de eerder genoemde ontwijkingsmogelijkheden
goeddeels veel mogelijk worden afgesloten.
Belang van Duitsland voor Nederlandse economie is afgenomen, maar op korte
termijn nog steeds aanzienlijk
In het laatste decennium van de twintigste eeuw en de eerste jaren van
de 21e eeuw presteerde de Nederlandse economie gemiddeld beter dan die
van Duitsland. In elf van de afgelopen vijftien jaren boekte Nederland
een hogere groei. Tussen 1988 en 2003 steeg het volume van het
Nederlandse bruto binnenlands product (BBP) in totaal met 46%. De
Duitse groei bleef daar met een toename van 34% flink bij achter. Het
verloop van de werkgelegenheid en de werkloosheid in die jaren
illustreert de sterkere Nederlandse prestatie nog beter. In Nederland
nam de werkgelegenheid, gemeten in personen, met bijna een derde toe,
in Duitsland slechts met 4%. De werkloosheid daalde in Nederland in
die periode sterk, van 7,2% van de beroepsbevolking in 1988 tot 3,8%
in 2003. Duitsland maakte tegelijkertijd een tegengestelde
ontwikkeling door; de werkloosheid steeg hier in die jaren van 6,2%
tot 9,3%.
De ontwikkeling in arbeidskosten leverde een belangrijke bijdrage aan
dit verschil in prestatie. In Duitsland liepen de arbeidskosten per
eenheid product in de periode na de hereniging sterk op, terwijl ze in
Nederland onder meer door de ingezette loonmatiging laag bleven.
Tevens waren de door Nederland vroegtijdig ingezette structurele
maatregelen, zoals verlaging van inkomstenbelasting en sociale
premies, en deregulering van de arbeidsmarkt (zoals flexibele
arbeidscontracten) en van productmarkten (zoals liberalisering van de
winkelsluitingstijden) van invloed op de goede economische prestaties.
Het verschil in prestaties lijkt te wijzen op een geringere
Nederlandse afhankelijkheid van de Duitse economie. Betekent dit ook
dat het bekende gezegde "Als Duitsland niest, wordt Nederland
verkouden", waarmee wordt aangegeven dat de Duitse economie van grote
invloed is op de Nederlandse economie, niet meer opgaat? Het antwoord
op deze vraag is genuanceerd. De economische ontwikkeling in Duitsland
is van aanmerkelijke, maar niet doorslaggevende invloed op de
Nederlandse economie. De stevige groei in de jaren negentig heeft
Nederland op eigen kracht bereikt; deze was niet het gevolg van een
even grote groei in Duitsland. Duitsland was en is echter nog steeds
de belangrijkste handelspartner voor Nederland, ondanks de afname van
het belang van de export naar Duitsland van ongeveer 35% begin jaren
zeventig naar zo'n 25% van de totale Nederlandse export aan het begin
van het nieuwe millennium.
Dit wettigt de verwachting dat schommelingen in de Duitse economie ook
in ons land duidelijk merkbaar zullen blijven. Zo bieden hogere
bestedingen in Duitsland, bijvoorbeeld als gevolg van expansief
begrotingsbeleid, op korte termijn meer afzetmogelijkheden voor
Nederlandse exporteurs. Het CPB heeft deze effecten voor de eerste
vier jaar in kaart gebracht met gebruikmaking van het OESO-model
Interlink en het CPB-kwartaalmodel SAFE. Zo blijkt een verhoging van
de Duitse overheidsbestedingen met 1% van het BBP op korte termijn een
aanzienlijk effect te kunnen hebben op de Nederlandse economische
groei. In het eerste jaar groeit het Nederlandse BBP naar verwachting
met 0,3% extra, vooral door de sterke toename van de uitvoer en de
investeringen. De modelexcercitie heeft echter ook als uitkomst dat
deze positieve effecten na vier jaar alweer compleet zijn verdwenen;
de investeringen geven dan zelfs een daling te zien.
Op langere termijn lijkt het grensoverschrijdende effect van expansief
Duits begrotingsbeleid niet positief te zijn. Een sterkere economische
ontwikkeling in Duitsland, vooral in een gunstige conjuncturele
situatie, kan leiden tot hogere inflatie in Duitsland en door het
grote gewicht Duitsland binnen de EU, ook tot hogere inflatie in het
eurogebied. Dit zou voor de Europese Centrale Bank (ECB) aanleiding
kunnen zijn om de korte rente te verhogen, wat ook op de Nederlandse
economie een ongunstige uitwerking heeft.
Structurele hervormingen van de Duitse economie hebben daarentegen op
lange termijn wel een positief effect op de Nederlandse economie. Een
meer voorspoedige structurele ontwikkeling in Duitsland heeft twee
belangrijke effecten. Het eerste effect betreft ruilvoetwinst. Als
Duitsland door structurele hervormingen de productie en het inkomen
weet op te voeren, zullen de in- en uitvoerprijzen veranderen. Om de
extra productie te kunnen afzetten, moeten de Duitse uitvoerprijzen
omlaag gaan. Nederlandse afnemers profiteren hiervan. Omgekeerd zal de
Duitse markt in omvang toenemen, wat Nederlandse leveranciers in staat
stelt om hogere prijzen te vragen. Kortom, Nederland ziet de
invoerprijzen dalen en de uitvoerprijzen stijgen, en boekt derhalve
een ruilvoetwinst. Het tweede effect bestaat uit kennisoverdracht. Als
de Duitse economie in omvang toeneemt, gaat dat waarschijnlijk gepaard
met extra groei van investeringen in kennis. Empirische studies tonen
aan dat uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) in Duitsland een
direct positief effect hebben op de productiviteit in Nederland. De
geografische nabijheid van Duitsland is hierbij van groot belang: de
kennisoverdracht of het leereffect wordt kleiner naarmate de afstand
tot de plek van de investering toeneemt.
Structurele groei bij de oosterburen heeft dus wel effect op de
langere termijn voor de Nederlandse economie. Productiviteitswinst via
buitenlandse uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling levert hieraan een
belangrijke bijdrage. In zoverre buitenlandse investeerders die winst
niet meewegen in hun investeringsbeslissingen, pleiten de
simulatieresultaten in eerste aanleg voor Europese coördinatie.
Het Centraal Economisch Plan 2004, ISBN 90-1210-117-4, is te bestellen
bij:
Sdu Servicecentrum Uitgeverijen
Postbus 20014
2500 EA Den Haag
Tel. 070-3789880
Fax: 070-3789783
De prijs is 32,50 euro.
De volledige publicatie is tevens verkrijgbaar als PDF-bestand op de
website van het Centraal Planbureau (www.cpb.nl).
Centraal Planbureau