Persbericht
Vaccinatie tegen kinkhoest
Om de toegenomen frequentie van kinkhoest te stoppen is invoering van
een ander vaccin noodzakelijk. Het Nederlands Vaccin Instituut kan een
verbeterd vaccin echter niet eerder dan 2007 leveren. Daarom adviseert
de Gezondheidsraad in de tussentijd een vaccin in te kopen in het
buitenland. Op die manier kan een aanzienlijk groter aantal gevallen
van kinkhoest bij jonge kinderen vermeden worden dan met het huidige
vaccin. Ook geeft dit alternatief veel minder bijwerkingen. Dit
schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat vandaag wordt aangeboden
aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Sinds 1996 is het aantal gevallen van kinkhoest in ons land
toegenomen, hoewel 95 procent van de kinderen op consultatiebureaus
tegen deze ernstige ziekte wordt ingeënt. De Gezondheidsraad
concludeert dat het vaccin dat hier gebruikt wordt onvoldoende
effectief is tegen de op dit moment in Nederland circulerende
bacteriestammen.
Het huidige kinkhoestvaccin wordt bereid uit complete, dode bacteriën.
In 2000 adviseerde de Gezondheidsraad al om over te stappen op een
acellulair vaccin, dat alleen de voor de afweer belangrijke eiwitten
bevat. Van een acellulair vaccin zijn minder bijwerkingen te
verwachten. Dit advies werd door de minister overgenomen. Het
Nederlands Vaccin Instituut (NVI), verantwoordelijk voor de productie
van hier gebruikte vaccins, verwachtte aanvankelijk in 2004 een
acellulair vaccin beschikbaar te hebben. Inmiddels is echter duidelijk
geworden dat het NVI meer tijd nodig heeft en het vaccin op zijn
vroegst in 2007 kan leveren.
De Gezondheidsraad adviseert daar niet op te wachten, maar tot die
tijd in het buitenland een acellulair vaccin in te kopen. Overigens
hecht de raad groot belang aan zelfstandige vaccinproductie in
Nederland. Bij tijdelijk inkopen elders moet de expertise hier dan ook
wel op peil gehouden worden.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit:
o prof.dr EJ Ruitenberg, Universiteit Utrecht; Vrije Universiteit,
Amsterdam, voorzitter o prof.dr JJ Roord, Vrije Universiteit,
Amsterdam, vice-voorzitter o drs DJA Bolscher, Stichting Provinciale
Entadministratie Gelderland, Arnhem; Stichting Provinciale
Entadministratie Overijssel-Flevoland, Ommen o prof.dr W van Eden,
Universiteit Medisch Centrum,Utrecht o prof.dr R de Groot, Erasmus
Medisch Centrum, Rotterdam o prof.dr J Huisman, Rotterdam o prof.dr JT
van Oirschot, Universiteit Utrecht, ID-Lelystad o dr TGWM Paulussen,
TNO PG, Leiden o dr MJ Postma, Rijksuniversiteit Groningen o dr HP
Verbrugge, Santpoort o prof.dr SP Verloove-Vanhorick, Universiteit
Leiden; TNO PG, Leiden o dr M Verweij, Universiteit Utrecht o dr HL
Zaaijer, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam o A Ambler-Huiskes,
Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag, adviseur o ir G van `t
Bosch, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag,
adviseur o dr HE de Melker, RIVM, Bilthoven, adviseur o drs ACG
Voordouw, College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, Den Haag,
adviseur o dr H Houweling, Gezondheidsraad, Den Haag, secretaris
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt dr H Houweling, tel. (070)
340 6625, e-mail: hans.houweling@gr.nl
7 april 2004
Gezondheidsraad