De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2004/1022
datum
06-04-2004
onderwerp
Schriftelijk overleg intrekking Wet op de openluchtrecreatie
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij doe ik u de beantwoording toekomen op de vragen gesteld door
de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de
intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie.
datum
06-04-2004
kenmerk
TRCJZ/2004/1022
bijlage
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen
van de fracties naar aanleiding van het voornemen om het Wet op de
Openluchtrecreatie (WOR) in te trekken. De beantwoording van de vragen
heeft helaas langere tijd in beslag genomen dan aanvankelijk voorzien.
Zoals u weet, wordt op dit moment op mijn departement volop gewerkt
aan de tekst van het wetsvoorstel, waarbij de WOR op termijn wordt
ingetrokken. In dat kader zijn inmiddels ook de eerste besprekingen
met de betrokken departementen, de betrokken maatschappelijke
organisaties en VNG en IPO gevoerd. Ik stel vast dat een aantal
onderwerpen, die nu te berde worden gebracht, ook aan de orde zijn
geweest tijdens het AO Recreatie en Toerisme van 4 december vorig
jaar. Ik vat dat op als een oproep om de memorie van toelichting bij
het wetsvoorstel op de aangedragen onderdelen zorgvuldig te
formuleren. Ook voor het overige houd ik er bij de beantwoording van
de vragen rekening mee dat op het moment dat het wetsvoorstel wordt
ingediend bij uw Kamer uitvoerig over het wetsvoorstel, en de
onderscheidende onderwerpen, kan worden gedebatteerd.
Evaluatie van de kampeerregelgeving
Het doet mij genoegen dat de leden van de CDA-fractie met mij de
mening delen dat met de intrekking van de WOR meer ruimte kan komen
voor een lokale en gebiedsgerichte invulling van het kampeerbeleid en
dat dit een vermindering van de administratieve lasten tot gevolg kan
hebben. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de evaluatie van
de kampeerregelgeving destijds liet zien dat de WOR de gemeenten een
ruime mate van vrijheid geeft om lokaal maatwerk te bieden en dat de
WOR voor de gemeenten een werkbare wet is die hen niet voor
beleidsproblemen stelt. In dat verband vragen zij waarom de
wijzigingen van de WOR, zoals destijds aangekondigd, mede naar
aanleiding van de evaluatie, niet worden doorgezet.
Uit de evaluatie kwam naar voren dat de WOR ten opzichte van de
Kampeerwet weinig verandering had gebracht. Het stelsel van de WOR
heeft niet geleid tot vergroting van de diversiteit aan
kampeermogelijkheden, terwijl dat een centrale doelstelling is van de
WOR. Ook bleek uit de evaluatie dat aan de uitvoering en handhaving
van de WOR in het gemeentelijk beleid slechts een beperkte plaats
wordt toegekend. De taken worden in de regel 'meegenomen' met andere
werkzaamheden die de gemeente uitvoert, zoals die in het kader van de
ruimtelijke ordening, economisch beleid en dergelijke. De evaluatie
geeft mijn inziens dus aanleiding om het kampeerbeleid flexibeler en
meer geïntegreerd met andere gemeentelijke taken, met name op het
gebied van ruimtelijke ordening, vorm te geven. Met de leden van de
CDA-fractie constateer ik dat gemeenten binnen de kaders van de WOR
het kampeerbeleid nu inderdaad zelf nader kunnen invullen. Het zijn
evenwel juist de kaders waarover verschillende malen klachten zijn
geuit. In de WOR is geregeld hoeveel kampeermiddelen maximaal op
kleinschalige kampeerterreinen en maximaal buiten kampeerterreinen
mogen worden geplaatst en hoe lang. Eén van de vaak geuite klachten
was dat de WOR geen ruimte biedt om rekening te houden met regionale
verschillen, onder andere wat betreft de behoefte aan piekopvang.
Kleinschalig kamperen en verruiming
De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan toezeggen dat de
aangekondigde verruiming van het kleinschalig kamperen al in 2004 kan
worden toegepast. Zij doelen op de wijziging van de WOR die was
ingegeven door de evaluatie. De onderzoeksresultaten gaven aan dat het
begrip 'korte perioden' gedurende welke, op basis van artikel 8, derde
lid van de WOR, het aantal kampeermiddelen kan worden verhoogd tot ten
hoogste vijftien, in de praktijk aanleiding geeft tot onduidelijkheid
en verschillen in interpretatie. Daarom zou, zo stelde mijn
ambtsvoorganger voor, het begrip 'korte perioden' vervangen worden
door 'de periode van 15 maart tot en met 31 oktober', het traditionele
kampeerseizoen.
In antwoord op de vraag naar de verruiming wijs ik erop dat ik, in het
licht van het naderende kampeerseizoen én het feit dat het
wetsvoorstel waarbij de intrekking van de WOR wordt geregeld niet voor
het eind van 2004 kan worden gerealiseerd, tijdens het AO Toerisme en
Recreatie van 4 december 2003 al heb aangegeven dat ik van plan ben om
in het wetsvoorstel een overgangsvoorziening op te nemen waardoor deze
verruiming in het kampeerseizoen 2004 kan worden toegepast. Op dit
moment wordt in overleg met Justitie de precieze vormgeving van deze
voorziening uitgewerkt.
Rechtsbescherming langkampeerders
De leden van de SP-fractie zijn er niet van overtuigd dat de
intrekking van de WOR zonder gevolgen blijft voor langkampeerders.
Zowel de fractieleden van het CDA als SP twijfelen eraan dat na het
intrekken van de WOR de rechtsbescherming van langkampeerders nog
voldoende gewaarborgd is en wensen een verbetering van de positie van
deze kampeerders. Tijdens het AO Toerisme en Recreatie van 4 december
2003 heeft mevrouw van Velzen mij in dat verband ook een quickscan
overhandigd. Het gaat met name om het probleem dat langkampeerders op
zeer korte termijn geconfronteerd kunnen worden met opzegging van de
kampeerovereenkomst, hetgeen vooral gebeurt in geval van
herstructurering van een kampeerterrein.
Tijdens het AO heb ik aangegeven dat de regeling van de
kampeerovereenkomst in de WOR op dit moment geen substantiële
aanvulling vormt op de algemene regeling van het contractenrecht in
het Burgerlijk Wetboek (BW). Destijds heeft staatssecretaris Faber in
de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 5 juli 2001 (TK
2000-2001; 27400-XI, nr. 91) aangekondigd dat de WOR zou worden
gewijzigd ter versterking van de rechtspositie van de langkampeerder.
Enerzijds zou een verbod tot koppelverkoop worden opgenomen anderzijds
zou in de WOR worden geregeld dat het kampeerreglement, dat bij de
vergunningaanvraag moet worden gevoegd, expliciet in dat kader moet
worden getoetst. Deze wijzigingen zouden niet wezenlijk hebben
bijgedragen tot een betere bescherming van kampeerders. Weliswaar moet
in het reglement op grond van de WOR iets worden opgenomen over de
geldende prijzen en tarieven en de duur van de overeenkomst, maar hoe
hoog die prijzen mogen zijn of de hoe lang de duur van een
overeenkomst moet zijn, daarover zegt de WOR niets, vanwege het
beginsel van contractvrijheid. Met het toetsen van voorwaarden die
geen inhoudelijke criteria kennen zijn kampeerders niet veel beter af.
De WOR biedt kampeerders dan ook weinig uitkomst op het punt van
bescherming van hun positie, ook niet wanneer bovengenoemde
wijzigingen zouden zijn doorgevoerd.
Vanwege het civielrechtelijke karakter, is de regeling van de
kampeerovereenkomst besproken met Justitie om te bezien of voor de
rechtspositie van langkampeerders een andere oplossing denkbaar is. In
het overleg zijn de standaardvoorwaarden betrokken, die worden
gehanteerd door kampeerbedrijven die zijn aangesloten bij de RECRON en
bedrijven die door de ANWB erkend zijn. De RECRON-voorwaarden zijn van
toepassing op driekwart van de bedrijven in deze sector en op 89% van
de op die bedrijven aanwezige vaste standplaatsen. Uit het overleg
kwam naar voren dat het BW in beginsel voldoende bescherming biedt aan
de langkampeerders om op te komen tegen koppelverkoop. Koppelverkoop
is opgenomen in onderdeel j van artikel 237, Boek 6 BW, de zogenaamde
'grijze lijst' van bedingen waarvan op voorhand vermoed wordt dat ze
onredelijk bezwarend zijn in algemene voorwaarden. Wanneer een
kampeerondernemer in zijn algemene voorwaarden de verplichting tot
koppelverkoop opneemt is die verplichting door de rechter
vernietigbaar. Inzake opzegging bij herstructurering kan een zelfde
redenering gevolgd worden. Wanneer kampeerondernemers bepalingen over
opzegging bij herstructurering van hun terrein in hun algemene
voorwaarden hanteren die onredelijk bezwarend zijn dan kunnen ook deze
door de rechter vernietigd worden. Artikel 237, onderdeel d, Boek 6
biedt daartoe aanknopingspunten. Een rechter zal de gewraakte bedingen
tegen de standaardvoorwaarden van de RECRON afzetten, hetgeen de kans
van slagen positief beïnvloedt. Behoudens het algemene huurrecht biedt
het BW langkampeerders echter niet de bescherming tegen opzegging in
geval van herstructurering die even ver gaat als de genoemde
standaardvoorwaarden. De standaardvoorwaarden schrijven bij
herstructurering een opzegtermijn voor van ten minste 18 maanden.
Daarenboven heeft de ondernemer op grond van deze standaardvoorwaarden
de plicht om zo mogelijk een vervangende plaats op het terrein aan te
bieden en indien een vervangende plaats niet voorhanden is om een
tegemoetkoming in de kosten te betalen van EUR 1250,-. Het ligt niet
in de rede om deze vergaande bescherming ook op te nemen in het BW. De
huurbeschermingsbepalingen in het BW die verdergaan dan de algemene
huurbepalingen, betreffen de huur van woon- en bedrijfsruimten.
Daarbij gaat het om eerste levensbehoeften of het voorzien daarin,
respectievelijk om de continuïteit van een onderneming.
Bij de standplaatsovereenkomsten van stacaravans is hiervan geen
sprake. De meest geëigende weg om te komen tot een verdergaande
bescherming van de rechtspositie van de langkampeerder, dan nu in
regelgeving is vastgelegd, is het vaststellen van een
standaardregeling in de zin van artikel 6:214 BW. De sector heeft in
de totstandkoming van een standaardregeling het voortouw. De
overleggroep RECRON, waarin RECRON enerzijds en ANWB en
Consumentenbond anderzijds participeren, heeft in januari 2003 het
initiatief genomen om te komen tot een standaardregeling maar dit
initiatief is in het najaar van 2003 weer stopgezet. Het Kabinet heeft
zich destijds bereid getoond medewerking te verlenen aan de
totstandbrenging van een evenwichtige standaardregeling en is dat nog
steeds.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
PDF-versie van de brief
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
Schriftelijk overleg intrekking Wet op de openluchtrecreatie
(PDF-formaat, 46 kB)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit