Vragen CDA-fractie
Sinds 1 januari 2004 is de Wet Werk en Bijstand (WWB) ingevoerd. De meeste gemeenten zijn
enthousiast aan de slag gegaan om de nieuwe opzet van werk en inkomen voor
bijstandsgerechtigden vorm te geven.
Een aantal gemeenten onderneemt initiatieven die samen te vatten zijn onder het kopje `werken
met behoud van uitkering'. De leden van de CDA-fractie hebben dienaangaande een aantal
vragen aan de regering.
Vraag 1.
Welke beperkingen geeft de Wet Werk en Bijstand (WWB) en (de jurisprudentie op basis van) het
arbeidsrecht aan dergelijke initiatieven naar het oordeel van de regering?
Antwoord 1.
Naar het oordeel van het kabinet geven de Wet werk en bijstand (WWB) en (de jurisprudentie op
basis van) het arbeidsrecht de kaders aan waarbinnen gemeenten initiatieven onder de noemer
`werken met behoud van uitkering' kunnen ontplooien. Deze kaders worden gehanteerd om het
karakter van de bijstandsverlening enerzijds en het arbeidsrecht anderzijds te waarborgen. De
essentie van de voorwaarden is dat het belang van de cliënt voorop staat; de werkzaamheden
dienen bij te dragen aan het vergroten van zijn mogelijkheden voor uitstroom naar betaalde
arbeid, en niet tot doel hebben een tegenprestatie voor de uitkering te leveren in de vorm van
productieve arbeid. Uit dit centrale uitgangspunt vloeit voort dat de activiteiten deel moeten
uitmaken van een traject gericht op arbeidsinschakeling en dat de cliënt daaraan parallel
deelneemt aan training of een vorm van begeleiding. Dit centrale uitgangspunt, en de in verband
met dit uitgangspunt geldende randvoorwaarden zijn de afgelopen periode steeds met de Kamer
en gemeenten gecommuniceerd. Zie hiervoor onder meer de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel WWB (TK, 2003-2004, 28 870, nr 3), en voorts de nota naar aanleiding van het
verslag (TK, 2003-2004, 28 870, nr 13) en in de handelingen (TK, 2003-2004, 28 870, nr 85, p
4940). Meer recent zijn de voorwaarden tot slot omschreven bij brief over `werken met behoud
van uitkering in Amsterdam' (TK, 2003-2004, 28870, nr 102) en in de SZW extra verzamelbrief
Gemeenten van 18 december 2003. Het kabinet hecht niet alleen waarde aan deze communicatie
vanuit het oogpunt van een zorgvuldige wetstoepassing, maar tevens omdat is gebleken dat de
informatie voor veel gemeenten belangrijke aanknopingspunten biedt bij de implementatie van de
WWB.
Vraag 2.
Leidt het onderscheid tussen het verstrekken van een uitkering en het aanbieden van een
voorziening gericht op uitstroming uit de bijstand tot onnodige regelgeving en onderscheid
tussen het werk- en inkomensbeleid bij gemeenten?
Antwoord 2.
In de WWB wordt onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van een uitkering en het
aanbieden van een voorziening gericht op uitstroom uit de bijstand. Dit onderscheid is
noodzakelijk om een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet te waarborgen.
In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de WWB is daarover het volgende opgemerkt: "De
financieringssystematiek van de WWB voor wat betreft het inkomensdeel stimuleert gemeenten
om een effectief volumebeleid (i.c. reduceren van onnodige instroom en stimuleren van
uitstroom) te voeren. Het kabinet vindt het in samenhang daarmee van groot belang dat de voor
reïntegratie beschikbare middelen daadwerkelijk voor reïntegratie worden besteed en heeft dit
budget daarom geoormerkt om te voorkomen dat het reïntegratiebudget wordt ingezet om
eventuele tekorten op het inkomensdeel, dan wel eventuele andere tekorten binnen de
gemeentelijke begroting, te compenseren"(Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 870,
nr.13, p.108).
Het ontbreken van een schot zou in het huidige systeem de prikkel verminderen om het
reïntegratiebudget doelmatig en doeltreffend in te zetten om het risico op het uitkeringsbudget te
beheersen.
Vraag 3.
Welke effecten heeft het inzetten van trajecten van het werken met behoud van uitkering op het
inkomensdeel van een gemeente? Leidt dit bijvoorbeeld tot een vermindering van inkomensdeel
van een gemeente? Op welke manier worden gemeenten hierop gewezen?
Antwoord 3.
Werken met behoud van uitkering heeft geen effect op de hoogte van het inkomensdeel per
gemeente op grond van artikel 69, eerste lid, onder b, WWB. Een deel van het inkomensdeel
wordt verdeeld via het objectief verdeelmodel. Hierin vormen deze personen geen maatstaf. Bij
het bepalen van de historische kostenaandelen op basis waarvan het resterende deel van het
inkomensdeel wordt verdeeld, tellen personen die een uitkering ontvangen en een traject in de
vorm van werken met behoud van uitkering volgen wel mee. Deze personen blijven immers een
uitkering ontvangen die voor rekening van de gemeente komt. De werking van de
financieringssystematiek kunnen gemeenten afleiden uit de toelichting op het Besluit WWB en
uit de publicaties "Risicomodel Financiën Good Practice Gemeenten" en "Bijstand die beter
werkt; Meer armslag voor gemeenten door volledige budgettering in de Wet Werk en Bijstand",
die in het kader van de implementatie WWB zijn verschenen.
Vraag 4.
De regering heeft tijdens het plenair debat over de implementatie van het vrij verkeer van
werknemers uit de nieuwe Europese lidstaten toegelicht dat zij in overleg met een aantal grote
gemeenten wil bewerkstelligen dat studenten die algemeen gangbare arbeid weigeren hun
bijstandsuitkering verliezen. De toezegging luidt (zoals afgeleid uit de Handelingen van de
Tweede Kamer1): de staatssecretaris is voornemens met de grote universiteitssteden in gesprek te
gaan om ervoor te zorgen dat ex-studenten in principe geen beroep meer kunnen doen op een
bijstandsuitkering zolang er banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt beschikbaar zijn. Hoe
verhoudt zich dit tot de WWB, in het licht van de voorgaande vragen? Hoe verhoudt zich deze
stellingname tot de vergrote beleidsvrijheid voor gemeenten zoals beoogd door de WWB? Wat is
1 Tweede Kamer,vergaderjaar 2003-2004, Handelingen 46-p.3165.
de precieze invulling van dit idee? Is het de bedoeling dat studenten een aparte behandeling
krijgen? Zo ja, waarom?
Vraag 10. PvdA-fractie
Hoe gaan gemeenten invulling geven aan de verschuiving van passende arbeid naar algemeen
geaccepteerde arbeid? Heeft de regering, behalve het voorbeeld van studentensteden, plannen
om concrete doelen met bepaalde groepen gemeenten te maken?
Antwoord 4 CDA en 10 PvdA
De WWB heeft tot doel gemeenten zoveel mogelijk ruimte te geven voor het maken van eigen
beleidskeuzen richting activering. Deze vrijheid is noodzakelijk om gemeenten in staat te stellen
om de uitdaging aan te gaan om te komen tot een beheerste ontwikkeling van de
bijstandsuitgaven. Het kabinet wil gemeenten zo goed mogelijk ondersteunen bij het hanteerbaar
maken van de financiële risico's. Tijdens het plenair debat over de implementatie van het vrij
verkeer van werknemers uit de nieuwe Europese lidstaten is de wijziging van `passende arbeid'
in `algemeen geaccepteerde arbeid' in de WWB aan de orde gesteld. Daarbij zijn pas-
afgestudeerden genoemd om de (mogelijke) reikwijdte van deze verandering te illustreren. De
toezegging beoogde, kort samengevat, om gemeenten een vorm van ondersteuning aan te bieden
bij de implementatie van de WWB, en daarbij een stimulans te geven voor het maken van eigen
beleidskeuzen die zijn toegesneden op de individuele en lokale omstandigheden. Zoals onlangs is
aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Weekers over een bijstandsuitkering voor
werkloze afgestudeerden in studentensteden (TK, 2003-2004, nr 1042) gaat de prioriteit op dit
moment uit naar een goede en slagvaardige implementatie van de WWB. Voor dit doel is door
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid intussen een grote verscheidenheid aan
materiaal ontwikkeld, waarmee gemeenten gewezen wordt op de vele mogelijkheden die de wet
hen biedt.
Bij de implementatie van de WWB is reeds veel aandacht voor het verspreiden en overdragen van
good practises. Vanzelfsprekend worden daarbij voorbeelden die in het bijzonder aansprekend
kunnen zijn voor studentensteden meegenomen.
Vraag 5.
Wat is stand van zaken bij gemeenten met betrekking tot de invoering van de WWB? Is de
overgangstermijn tot 1 januari 2005 voldoende?
Antwoord 5.
Ja. Uiteraard verschilt op dit moment de stand van zaken van gemeente tot gemeente. In het kader
van het gezamenlijke implementatie-project van het Ministerie van SZW, VNG en Divosa wordt
periodiek een steekproef onder gemeenten uitgevoerd. Deze monitor is nu weer uitgezet. De
resultaten hiervan zullen medio april beschikbaar zijn. De laatste monitor dateert van januari
2004. Hieruit kwam duidelijk het beeld naar voren dat het merendeel van de gemeenten (circa
70%) een plan van aanpak voor de implementatie heeft opgesteld. Ook hebben de meeste
gemeenten de (ambtelijke) voorbereiding van de verschillende verordeningen in het kader van de
WWB ter hand genomen. Naar verwachting zal het merendeel van de gemeenten de
beleidsvormende periode, inclusief het definitief vaststellen van de verordeningen, rond de zomer
van 2004 afsluiten. Dat betekent ook dat een fors aantal gemeenten pas in het najaar het beleid
definitief zal vaststellen en dat de herbeoordeling van bestaande klanten bij nagenoeg alle
gemeenten eveneens begint in de tweede helft van 2004. Met dit laatste is overigens rekening
gehouden bij de gefaseerde invoering van de WWB. Gemeenten hebben hiervoor immers de tijd
tot 1 januari 2005.
De monitor zal in 2004 volgens planning nog drie maal worden herhaald rond juni, september en
december.
Via tweewekelijkse nieuwsbrieven, verschillende handreikingen, voorlichtingsbijeenkomsten en
de regioteams (dit zijn teams van "voorlopende" gemeenten, ondersteund door Divosa en het
Ministerie van SZW) worden alle gemeenten actief geïnformeerd over en betrokken bij de WWB.
Daarnaast kunnen gemeenten hun vragen kwijt bij een helpdesk van het Ministerie van SZW; een
mogelijkheid waarvan veel gebruik wordt gemaakt.
Uit het bovenstaande blijkt dat de overgangstermijn tot 1 januari 2005 om het gemeentelijke
beleid te ontwikkelen en te implementeren in de uitvoeringsprocessen en voor nieuwe klanten
voldoende is. Wel zullen de meeste gemeenten eveneens gebruik maken van de mogelijkheid om
de implementatie van dat nieuwe beleid (ten opzichte van het "oude" klantenbestand) uit te
voeren in 2005.
Vraag 6.
Hoe worden extra gelden voor bijzondere bijstand ( 80 miljoen) en extra geld van sociale
partners ( 20 miljoen) ingezet door gemeenten?
Antwoord 6.
De genoemde extra gelden zijn toegevoegd aan het fictief budget bijzondere bijstand in de
algemene uitkering uit het gemeentefonds. Dit budget staat ter vrije besteding aan de gemeenten.
Het kabinet gaat ervan uit dat de gemeenten bij de inzet van de extra gelden rekening houden met
de belangen van de doelgroep waarvoor de gelden zijn bedoeld. De gemeenten hebben onlangs
een in overleg met gemeenten en VNG opgestelde handreiking ontvangen waarin zij zijn
geïnformeerd over de mogelijkheden die zij hebben bij de verlening van bijzondere bijstand aan
chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Daarnaast zijn de gemeenten hierover ook middels
de Verzamelbrief van februari jl. geïnformeerd.
Vragen PvdA-fractie
Vraag 7.
Welke gegevens heeft de regering over gemeenten die verlenging van oorspronkelijke ID-banen
alleen nog beschikbaar stellen voor inwoners van de desbetreffende gemeente, zoals Utrecht en
Amsterdam doen? Wat vindt de regering van de consequentie van dit beleid, namelijk dat
inwoners die verhuizen naar een andere gemeente, ook hun baan kwijt zijn?
Vraag 24. VVD-fractie
De gemeente Amsterdam beëindigt vanaf 1 april 2004 alle subsidies voor ID-banen van niet-
Amsterdammers. Tot die tijd draagt Amsterdam de financiële lasten voor de betrokkenen. Daarna
zijn de omliggende gemeenten voor hun eigen inwoners verantwoordelijk. Als de betrokkenen (na
eventueel recht te hebben gehad op WW) in de bijstand komen, moeten de omliggende gemeenten
de kosten betalen. Sommige gemeenten dreigen daardoor in de financiële problemen te komen.
Voorbeelden: In Oostzaan werken er 9 ID-ers via het Amsterdamse NV Werk en in Oostzaan zijn
er 52 bijstandsgerechtigden. Wormerland heeft 35 ID-ers via NV Werk, op 135
bijstandsgerechtigden.
Herkent en erkent de regering deze problematiek?
Vraag 25. VVD-fractie
Komt het probleem ook voor in andere delen van het land? Hoe groot is de problematiek op
landelijke schaal?
Vraag 26. VVD-fractie
Op welke wijze wordt in de verdeling van het I-deel en het W-deel met deze problematiek
rekening gehouden? Indien gemeenten niet via de reguliere verdelingssystematiek van het Werk-
deel en/of het Inkomens-deel worden gecompenseerd, op welke wijze komt de regering de
gemeenten in dat geval tegemoet? .
Antwoord 7 PvdA, 24, 25 en 26 VVD-fractie
Het betreft hier de problematiek van de zogeheten "buitensteedse ID'ers" die speelt in de
gemeenten die een subsidierelatie hebben met ID-werkgevers waar niet de eigen inwoners
werkzaam zijn. Deze gemeenten krijgen nog budget voor deze buitensteedse ID'ers omdat de
verdeling van het werkdeel van de WWB een overgangsregeling kent die is gebaseerd op
historische gronden. Een van die gronden is het aantal ID-banen dat gemeenten in het verleden
heeft gerealiseerd, ongeacht of op die ID-baan een eigen inwoner werkzaam is. Tegelijk staat het
territorialiteitsbeginsel in de WWB op dit moment feitelijk niet toe dat gemeenten andere dan de
eigen inwoners ondersteunen bij reïntegratie (art. 10 jo. 40 WWB).
Om beëindigen van subsidie ten behoeve van deze buitensteedse ID'ers en daarmee vergroot
risico op gedwongen ontslag te voorkomen is een regeling gemaakt waardoor het gemeenten is
toegestaan buitensteedse ID'ers te financieren zolang de verdeelsystematiek op historische
gronden is gebaseerd (Stcr. 2004, nr. 57 p.13). De regeling is onderdeel van een
oplossingsrichting waarover de convenantpartijen van het convenant gesubsidieerde arbeid
positief hebben geadviseerd en die in lijn is met de eigen verantwoordelijkheid die gemeenten in
het kader van de WWB hebben.
1. Uitstroom van ID'ers naar een reguliere baan is en blijft de beste oplossing voor alle betrokken
partijen en daar moet door iedereen maximaal op worden ingezet. De verruimde Tijdelijke
stimuleringsregeling ID-banen die tot 1 juli 2004 is verlengd, biedt hiertoe ook de komende
maanden een extra stimulans. Het is bovendien ook toegestaan ID'ers uit te laten stromen naar
een reguliere functie bij een andere werkgever in de publieke sector (Stcr. 2004, nr. 30 p.10).
Uitstroom naar een reguliere baan is echter niet (direct) voor alle ID'ers een optie. Voor hen is
het van belang dat gemeenten onderling afspraken kunnen maken. Hiertoe is nodig:
2. Het toestaan van financieren van buitensteedse ID'ers zolang de verdeelsystematiek op
historische gronden is gebaseerd. Dit heb ik gedaan bij ministeriële regeling op grond van artikel
70 in de invoeringswet WWB. Artikel 70 maakt het mogelijk regels te stellen waarbij zo nodig
kan worden afgeweken van de WWB met het oog op een goede uitvoering.
3. Gemeenten maken onderling goede afspraken om ontslagen te voorkomen. Het ligt in de rede
dat gemeenten die geld krijgen voor buitensteedse ID'ers een zorgvuldige overgangstermijn voor
afbouw van de subsidie in acht te nemen. Daarbij past dat gemeenten waar de buitensteedse
ID'ers wonen en die formeel verantwoordelijk zijn voor hun reïntegratie zich bereid tonen om
deze verantwoordelijkheid, ook in financiële zin, over te nemen. Zij hebben immers formeel een
zorgplicht voor deze mensen en hebben er (financieel) belang bij terugval (op termijn) in de
bijstand te voorkomen.
In de toekomst zal het verdeelmodel voor het reïntegratiebudget de ontstane onvolkomenheid
wegnemen, omdat stapsgewijs zal worden toegegroeid naar een model, waarin het historische
aantal ID-banen geen rol meer speelt.
In totaal zijn er 5000 buitensteedse ID'ers. Ik ben bekend met de situatie in Amsterdam en
Utrecht. De situatie in Utrecht is tijdens de "Actie Eindspurt" uitgebreid onder de aandacht
geweest en levert bij mijn weten geen problemen meer op. De situatie in Amsterdam volg ik
samen met de overige convenantpartijen op de voet. Er hebben al verschillende gesprekken
plaatsgevonden op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau met de betrokken gemeenten om met
hen mee te denken over mogelijke oplossingsrichtingen en hen er nadrukkelijk op te wijzen dat
zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het maken van zorgvuldige afspraken en het
voorkomen van gedwongen ontslag.
Er zijn geen signalen uit andere regio's over problemen ten aanzien van de buitensteedse ID'ers.
Zijn deze er onverhoopt toch en komen gemeenten er onderling niet uit dan zijn
convenantpartijen aanspreekbaar bij het nagaan van oplossingen.
Uit artikel 10 jo. 40 WWB vloeit voort dat de aanspraak op ondersteuning en voorzieningen
bestaat ten opzichte van de gemeente waar men zijn woonplaats heeft. Hiermee is beoogd
duidelijkheid te verschaffen over ten opzichte van wie de aanspraak op ondersteuning bestaat. Op
grond van het arbeidsrecht kan een arbeidsovereenkomst voor bijvoorbeeld een detacheringsbaan
in stand blijven. De verhuizing op zichzelf vormt nl. geen reden om die arbeidsovereenkomst op
te zeggen. Voor de bestaande dienstbetrekkingen geldt dat de gemeente in afwijking van artikel
69, eerste lid, onderdeel a, van de WWB (jo. 7.1.a , 1.b., 10.3 en 40.1) hier ook middelen uit het
reïntegratiebudget mogen inzetten. Hierin voorziet de eerdergenoemde aanpassing van de
ministeriële regeling op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand. Gemeenten kunnen in
aanvulling daarop onderling afspraken maken om ondoelmatige inzet van middelen (verlies van
reeds ingezette reïntegratiemiddelen) te voorkomen.
Vraag 8.
Welke gegevens heeft de regering over het beleid dat gemeenten ontwikkelen over werken op
basis van een stage-contract (met behoud van uitkering)? Hoeveel gemeenten doen dit en onder
welke voorwaarden (lengte van stage, perspectief op betaald werk etcetera).?
Vraag 38. VVD-fractie
Heeft de regering een inventarisatie gemaakt van de problemen waartegen gemeenten aanlopen
bij toepassing van het "work-first" principe of het anderszins activeren van uitkeringsgeld, mede
in relatie tot het arbeidsrecht?
Antwoord 8 PvdA en 38 VVD
Gemeenten zijn conform de uitgangspunten van de WWB in belangrijke mate zelf
verantwoordelijk voor een uitwerking van deze wet in beleid en uitvoering. Het kabinet gaat er
vanuit dat de WWB, in voorkomende situaties aangevuld met andere relevante wetgeving,
gemeenten daarbij voldoende armslag biedt om eigen beleidskeuzes te maken en deze in de
praktijk vorm te geven. Gemeenten worden bij de implementatie van de WWB gefaciliteerd door
het Ministerie van SZW.
Op basis van de informatie zoals die onder meer in verband met het faciliteren bij de invoering
van de WWB beschikbaar komt, ontstaat wel meer zicht op initiatieven voor uitwerking van een
Work first aanpak. Het kabinet onderschrijft dat een groeiend aantal gemeenten belangstelling
heeft voor een `work first'aanpak. Gemeenten zijn dan ook geïnformeerd over de
randvoorwaarden waaraan deze initiatieven moeten voldoen (zie ook vraag 1 van het CDA).
Individuele gemeenten kunnen desgewenst een beroep op het departement doen om de
vormgeving van deze initiatieven op de randvoorwaarden af te stemmen.
Vraag 9.
Hoe wordt in de praktijk door gemeenten gebruik gemaakt van het onderscheid tussen `opstap'-
en ` vangnetbanen', waarbij de laatste vooral dienen voor mensen die oorspronkelijk een ID- of
WIW-baan hadden? Over welke gegevens beschikt de regering ten aanzien van het aantal mensen
dat gebruik maakt van zo'n baan in diverse gemeenten?
Antwoord 9.
Met de invoering van de WWB is het nadrukkelijk aan gemeenten om te bepalen hoe men het
reïntegratiebudget wil inzetten. De beleidsvrijheid die gemeenten op dit punt hebben moet op
lokaal niveau maatwerk mogelijk maken. Dat betekent dat de diversiteit aan vormen van
gesubsidieerde arbeid naar verwachting zal toenemen. Tegenover deze beleidsvrijheid staat dat
gemeenten volledig verantwoordelijk zijn voor de bijstandsuitgaven.
De decentralisatie van verantwoordelijkheden en bevoegdheden onder de WWB gaat gepaard met
de doelstelling van derapportage. Bij deze doelstelling past geen detailuitvraag van gegevens.
Op basis van de verzamelde gegevens over gesubsidieerde arbeid is geen onderscheid te maken
tussen gemeentelijke `opstap'- en `vangnet'-banen.
Wat betreft de gegevensuitvraag over de reïntegratievoorzieningen op basis van de WWB na
1 januari 2005, waaronder gesubsidieerde arbeid, verwijs ik u naar het Beleidsplan Informatie-
uitvraag SZW voor gemeenten dat ik binnenkort bespreek met de VNG en voor het zomerreces
van 2004 aan u zal aanbieden.
Vraag 11.
Welke minimabeleid mogen de gemeenten voeren? Zijn studiefondsen voor schoolgaande
kinderen buiten de bijzondere bijstand toegestaan?
Antwoord 11.
Het gemeentelijke minimabeleid kan naast de bijzondere bijstand meerdere regelingen omvatten,
te weten: kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen, schuldhulpverlening, en
maatschappelijke participatie in de vorm van stadspassen en dergelijke, mits deze betrekking
hebben op sociaal-culturele en sportieve activiteiten (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 970, nr 13,
blz. 70).
Gemeentelijke regelingen voor de kosten van schoolgaande kinderen die uitgaan van een
individuele benadering (maatwerk), en waarbij rekening wordt gehouden met de voorliggende
voorzieningen, zijn zowel binnen als buiten de bijzondere bijstand toegestaan.
Vraag 12.
Is de regering bereid de gemeenteraden te informeren (in het kader van dualisering) hoe groot
het budget bijzondere bijstand per gemeente is?
Antwoord 12.
De gemeenten worden voor de uitgaven voor bijzondere bijstand gecompenseerd via de algemene
uitkering van het gemeentefonds. Publicatie van een fictief budget bijzondere bijstand per
individuele gemeente is in strijd te achten met het karakter van de algemene uitkering. Zo'n
publicatie zou de suggestie wekken dat de middelen per gemeente voor het vermelde bedrag
doelgebonden worden verstrekt. Van zo'n vergaande oormerking is echter geen sprake, de
gemeentebesturen kunnen niet expliciet afgerekend worden op de uitgave van een fictief budget
bijzondere bijstand. Dit leidt ertoe dat het kabinet geen aanleiding ziet informatie per individuele
gemeente te verstrekken (circulaire Gemeentefonds van 18 november 2003, toevoegingen i.v.m.
invoering Wet werk en bijstand (10 december)).
Vraag 13.
Wanneer gaat de nieuwe alimentatie richtlijn in voor de gemeenten die een vordering hebben op
de ex-echtgenoot? Wanneer en hoe worden de gemeenten daarover geïnformeerd?
Vraag 27. VVD-fractie
De regering komt met een voorstel tot aanpassing van de alimentatiewetgeving. Op deze manier
wordt invulling gegeven aan de afspraak in het Regeerakkoord om het beleid te hervormen om
zodoende verzorgende ouders (met name vrouwen) uit de bijstand te houden en te krijgen.
Daarom is er in de bijstand een besparing ingeboekt van 50 mln. in 2004 oplopend tot 190
mln. structureel vanaf 2006. Het wetsvoorstel terzake is nog niet door de regering ingediend. De
Tweede Kamer is ook nog niet in de gelegenheid gesteld om de juistheid van de geraamde
ombuiging vast te stellen.
Wanneer wordt het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer? Wanneer is voorzien dat de
nieuwe wet wordt ingevoerd?
Vraag 28. VVD-fractie
Is het realistisch te verwachten dat de ombuiging van 50 mln. in 2004 nog door de sociale
diensten (in zijn geheel) kan worden gerealiseerd? Zo neen, wanneer komt de regering met een
voorstel om de ombuiging aan te passen?
Antwoord 13 PvdA, 27 VVD en 28 VVD
Het wetsontwerp is op 15 maart 2004 aan uw Kamer aangeboden. Aanvankelijk is uitgegaan van
inwerkingtreding per 1 juli 2004. Dit is een ambitieus tijdpad gebleken. Het kabinet beraadt zich
momenteel hoe hiermee om te gaan en zal hierover in het kader van de Voorjaarsnota uitsluitsel
geven.
Vanaf het moment dat het nieuwe kinderalimentatiestelsel in werking treedt, vindt door de
gemeente geen verhaal meer plaats op de ex-partner. Tot bedoeld moment kunnen gemeenten
bijstand verhalen conform de verhaalsparagraaf van de Abw op basis van artikel 13 van de
Invoeringswet Wet Werk en bijstand. Enkele maanden voorafgaand aan de definitieve
inwerkingtreding van een nieuw kinderalimentatiestel volgt vanuit het ministerie van SZW de
noodzakelijke informatie hierover aan gemeenten.
Vraag 14.
Hebben de gemeenten de bevoegdheid de definitie over wie chronisch ziek of gehandicapt is zelf
vast te stellen?
Vraag 15.
Kan een inventarisatie worden gemaakt van de verschillende vormen waarin de gemeenten een
aanvullende collectieve ziektekosten verzekering kennen? Kent de regering gemeenten die
daarbij een hoger drempelinkomen dan 100% WML (bv. tot 130%WML) hanteren?
Vraag 16.
Zijn er gemeenten die ook daaraan gekoppeld een ziektekostenverzekering (ziekenfonds)
aanbieden?
Antwoord 14, 15 en 16
De gemeenten hebben inderdaad de bevoegdheid om de definitie over wie chronisch ziek of
gehandicapt is zelf vast te stellen. Over de wijze waarop zij invulling kunnen geven aan die
bevoegdheid zijn de gemeenten in de verzamelbrief (inclusief de hierna genoemde handreiking
en voorlichtingsmateriaal) van februari jl. geïnformeerd. Deze verzamelbrief is aan de Tweede en
Eerste Kamer in afschrift toegezonden.
Zoals tijdens begrotingsbehandeling van het ministerie SZW in december 2003 door de minister
is aangegeven, is de toegankelijkheid van de aanvullende ziektekostenverzekering gebaat bij
inspanningen van de gemeenten op dit gebied. Het al dan niet aanbieden van een collectieve
aanvullende ziektekostenverzekering is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De minister
heeft bij genoemde begrotingsbehandeling toegezegd om de gemeenten er op te wijzen wat in dit
kader de mogelijkheden zijn (Kamerstukken II, 2003-2004, 29200 XV en 29200 XVI, nr. 40, blz.
21). De mogelijkheden voor een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering zijn
opgenomen in de "Handreiking voor de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken,
gehandicapten en ouderen". Deze handreiking is op 27 februari 2004 naar de Tweede Kamer
gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2003-2004, 29200 XV, nr. 73). Voorts is aan de
gemeenten ook voorlichtingsmateriaal over de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch
zieken, gehandicapten en ouderen beschikbaargesteld.
Het kabinet beschikt niet over gegevens die inzicht geven in de verschillende vormen waarin de
gemeenten op dit moment een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAV) kennen.
Vraag 17.
Is het juist dat gemeenten die een aanvullende collectieve ziektekostenverzekering aanbieden een
beroep op de bijzondere bijstand kunnen afwijzen indien men geen gebruik heeft gemaakt van de
aanvullende collectieve ziektekostenverzekering?
Antwoord 17.
Als een belanghebbende geen gebruik maakt van de collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (CAV), en een beroep doet op de bijzondere bijstand voor een
voorziening die wordt gedekt door deze CAV, kan dat een rol spelen bij de beoordeling van het
besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18 WWB). Of er in
een bepaalde situatie sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en welke
gevolgen dit moet hebben voor de verlening van bijzondere bijstand, is geheel ter beoordeling
aan burgemeester en wethouders.
Vraag 18.
Er zijn enige gemeenten die een gezamenlijke sociale dienst hebben (bijvoorbeeld in het kader
van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Zullen daar ook de onderscheiden
gemeenteraden bevoegd blijven de verordeningen en het beleidsplan vast te stellen?
Antwoord 18.
Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen welke bevoegdheden behouden blijven voor de
individuele gemeenteraden. Dit wordt in de gemeenschappelijke regeling of in de
bestuursovereenkomst die zij kunnen aangaan geregeld. Voor elk samenwerkingsverband kan de
bevoegdheid voor het vaststellen van verordeningen daarom anders geregeld zijn. Het is mogelijk
om op grond van de Wgr alle taken en bevoegdheden voor de uitvoering van de Wet werk en
bijstand (WWB) over te dragen aan een samenwerkingsverband in de vorm van een openbaar
lichaam. In dat geval kan ook het vaststellen van verordeningen aan een dergelijk openbaar
lichaam worden opgedragen. Waar samenwerkingsverbanden in de vorm van zo'n openbaar
lichaam bestaan blijken de betrokken gemeenten daar veelal voor te kiezen.
Vraag 19.
Indien aan de Wgr-sociale dienst het budget met het werk- en het inkomensdeel rechtstreeks
door het ministerie wordt betaald zijn dan de uitvoeringskosten voor de bijzondere bijstand in dat
bedrag in begrepen?
Antwoord 19.
Nee. Als gemeenten gaan samenwerken in de vorm van een Openbaar Lichaam op grond van de
Wet Gemeenschappelijke Regelingen waaraan integrale overdracht van bevoegdheden en
verantwoordelijkheden heeft plaatsgevonden, wordt deze instantie door SZW aangemerkt als de
instantie die het inkomensdeel (en eventueel ook het werkdeel) van de WWB voor de
deelnemende gemeenten uitvoert. In dat geval wordt het budget voor het inkomensdeel (en
eventueel het werkdeel) rechtstreeks door het ministerie betaald aan het (door SZW erkende)
samenwerkingsverband. De uitvoeringskosten worden echter gefinancierd uit het gemeentefonds,
evenals de uitgaven voor de bijzondere bijstand. De middelen uit het gemeentefonds worden niet
toegekend aan deze (door SZW erkende) samenwerkingsverbanden, maar aan de individuele
gemeenten. De samenwerkende gemeenten kunnen op eigen initiatief onderling afspraken maken
of zij deze middelen ook willen onderbrengen bij het samenwerkingsverband.
Vragen VVD-fractie
Vraag 20.
Het definitieve budget voor de bijstand voor 2004 wordt in september aanstaande vastgesteld op
basis van de laatste inzichten van het CPB. Sommige gemeenten houden er nu al rekening mee
dat het budget in september naar beneden wordt bijgesteld.
Met hoeveel verwacht de regering dat het definitieve budget in september wordt bijgesteld?
Antwoord 20.
In september vindt de definitieve budgetvaststelling 2004 plaats. Daarbij worden behalve de
geactualiseerde cijfers over de macro-economische ontwikkeling en de meerjarige doorwerking
van de definitieve realisatiecijfers 2003 ook de gevolgen van wijzigingen van rijksbeleid
betrokken. Op grond van de meest recente inzichten (CEP 2004) is de verwachting dat de
neerwaartse bijstelling op grond van de macro-economische ontwikkeling en de meerjarige
doorwerking van de realisatiecijfers 2003 circa 400 miljoen kan bedragen. Het definitieve
budget 2004 wordt vastgesteld op basis van de MEV 2005 en wordt bekend gemaakt op
Prinsjesdag 2004. Het bedrag van circa 400 mln. kan dus nog worden gewijzigd.
In de verzamelbrief van april zal onder meer het volgende worden opgenomen:
"Het macrobudget 2004 voor het I-deel wordt, zoals wettelijk is bepaald, twee keer vastgesteld.
Op Prinsjesdag 2003 is een voorlopig budget vastgesteld. Dit is gebaseerd op de Macro-
economische verkenning (MEV) voor 2004. Het geschatte macrobudget is gebaseerd op het
aantal bijstandsuitkeringen in de eerste maanden van 2003, de raming van het effect van de
conjunctuur op het aantal uitkeringen in 2004 en de gevolgen van rijksbeleid voor het jaar 2004.
Dit budget is in oktober 2003 bekend gemaakt.
Ik ben mij ervan bewust dat maart 2004 geen formeel bijstellingsmoment is voor het
macrobudget. De procedureregels voorzien in een definitieve vaststelling in september 2004. Ik
zie het echter als mijn taak om u tijdig over de nieuwe inzichten te informeren. Dat stelt u in staat
om de door uzelf verwachte bijstandsuitgaven op hun juiste waarde te schatten. De definitieve
vaststelling gebeurt in september a.s. op basis van de MEV 2005 die op Prinsjesdag verschijnt.
Pas dan is duidelijk wat het gezamenlijke effect is van de werkelijke realisatie van het jaar 2003,
de gewijzigde inzichten in de conjuncturele ontwikkeling en de gevolgen van rijksbeleid in 2004.
Een eerste aanwijzing voor de bijstelling die in de MEV zal worden opgenomen is het Centraal
Economisch Plan (CEP) 2004, dat op 7 april in zijn geheel zal verschijnen.
Op basis van de huidige inzichten wordt het aantal bijstandsuitkeringen voor 2004 lager ingeschat
dan in 2003 werd gedacht. Dit komt omdat er in 2003 minder mensen dan verwacht een beroep
hebben gedaan op een uitkering (18.000 minder dan geraamd in de ontwerpbegroting 2004) en
omdat de economie in 2004 minder verslechtert dan aanvankelijk gedacht (in de nieuwe raming
is de werkloze beroepsbevolking 25.000 lager dan vorig jaar werd verwacht). Daarnaast heeft het
CPB geconstateerd dat de huidige ramingsmethodiek leidt tot een overschatting van de
doorwerking van de raming van de werkloze beroepsbevolking naar het bijstandsvolume.
Daarom hanteert het CPB voor de nieuwe raming 2004 een verbeterde ramingsregel. Overigens
zou, volgens het CPB, ook zonder actualisering van de ramingsregel de raming van 2004 in
dezelfde orde van grootte zijn aangepast vanwege de overschatting in het recente verleden met de
oude ramingsregel. De nieuwe ramingsregel van het CPB leidt naar verwachting tot een
stabielere raming van het bijstandsvolume.
Als gevolg van bovenstaande wordt een minder sterke stijging van het bijstandsvolume in 2004
wordt verwacht dan bij de ontwerpbegroting 2004 is geraamd. Als deze ontwikkelingen
doorvertaald worden naar het macrobudget voor 2004 dan komt dat neer op een verlaging van
ongeveer 400 miljoen (8% van het budget). Ik realiseer me dat een verlaging met bijna 400
miljoen een omvangrijke bijstelling zou betekenen.
Bij het bovenstaande wordt nog het volgende opgemerkt: De thans geraamde verlaging van het
macrobudget staat los van de vooraf ingeboekte besparingseffecten van de invoering van de
WWB van 150 miljoen euro voor 2004, 50 miljoen euro voor 2005 en 50 miljoen euro voor 2006.
Deze bedragen zijn reeds verwerkt in de reeks "Stand ontwerpbegroting". De realisaties in de
eerste maanden van 2004 spelen bij deze raming overigens geen enkele rol. Dat wil zeggen dat de
werkelijke gemeentelijke inspanningen sinds de invoering van de WWB niet van invloed zijn op
de bijgestelde cijfers voor 2004. De gerealiseerde prestaties in 2004 spelen pas een rol bij de
bepaling van het macrobudget 2005."
Vraag 21.
Zijn alle gemeenten zich er voldoende van bewust dat het budget mogelijk neerwaarts wordt
bijgesteld (rekenen zij zich niet rijk)?
Antwoord 21.
Gemeenten zijn hierover bij de toekenningsbeschikking geïnformeerd, evenals op de door SZW
georganiseerde gemeentedagen in het najaar 2003. Bij de verzamelbrief van 27 februari jl. zijn zij
nogmaals gewezen op deze mogelijkheid. Ook in het kader van de implementatie WWB is
hieraan aandacht besteed, onder andere in de publicaties "Risicomodel Financiën Good Practice
Gemeenten" en "Bijstand die beter werkt; Meer armslag voor gemeenten door volledige
budgettering in de Wet Werk en Bijstand". Met de VNG worden thans afspraken gemaakt om met
gemeenten tijdig en open te communiceren over de aanpassing van het macrobudget. Gemeenten
zijn geïnformeerd via de verzamelbrief van februari en het gemeenteloket. Ook in de
verzamelbrief van april zal hieraan nogmaals aandacht worden gegeven.
Vraag 22.
Op welke wijze faciliteert de regering de gemeenten, zodat zij zelf een inschatting kunnen maken
van het definitieve budget?
Antwoord 22.
Met de VNG is overleg gevoerd over de wijze waarop gemeenten zo tijdig mogelijk over
mogelijke wijzigingen van het macrobudget kunnen worden geïnformeerd. Het voornemen is om
hier dit jaar rond het verschijnen van het Centraal Economisch Plan (7 april 2004) aandacht aan
te besteden. Oogmerk is om zo veel mogelijk transparantie te betrachten, zodat gemeenten in
voldoende mate kunnen bijsturen. In de Verzamelbrief van april zal ik nadere informatie over de
bijstelling van het macrobudget WWB 2004 gegeven (zie vraag 20).
Vraag 23.
Met hoeveel (procent en Euro) werden de totale uitgavenramingen voor de bijstand in de
afgelopen jaren in de Rijksbegroting in september (ten opzichte van de miljoenennota)
bijgesteld? Kan op basis daarvan een indicatie worden gegeven van de bijstelling die in
september kan worden verwacht?
Antwoord 23.
Over de afwijking tussen de raming in september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar
en de raming in september van het lopende begrotingsjaar heeft de regering uw Kamer eerder
geïnformeerd bij de nota naar aanleiding van het verslag WWB. Meer precieze informatie is
weergegeven in tabel 1 t/m 3.
Achtereenvolgens worden voor de begrotingsjaren 2001 t/m 2003 de ramingsbijstellingen van het
Wfa-budget en het Wfa-declaratiedeel gegeven. Daarnaast worden in de tabellen ook de
bijstellingen in de raming van het aantal Abw-uitkeringen aan thuiswonenden jonger dan 65 jaar
gegeven. Bijstellingen op grond van gewijzigde conjuncturele inzichten komen primair in dit
volumecijfer tot uitdrukking.
Uit alle tabellen blijkt dat de uitgavenraming en de Wfa-budgetten (Wfa= Wet financiering Abw
c.s.) gedurende het jaar naar boven zijn bijgesteld, terwijl de volumeraming naar beneden is
bijgesteld. Dat heeft te maken met de loon-/prijsbijstelling die gedurende het jaar in de
uitgavenraming wordt verwerkt. Als deze bijstelling niet zou worden meegenomen zou bij de
uitgavenraming in het Wfa-declaratiedeel in alle jaren sprake zijn van een neerwaartse bijstelling
in de orde van grootte van de bijstelling het aantal Abw-uitkeringen. De Wfa-budgetten zouden in
dat geval niet aangepast zijn ten opzichte van de ramingen in de respectievelijke
ontwerpbegrotingen, omdat onder de Wfa-systematiek geen neerwaartse bijstellingen mogelijk
waren.
Tabel 1: Begrotingsjaar 2001
Wfa Wfa budget Aantal Abw
declaratiedeel* (x 1 mln) uitkeringen aan
(x 1 mln) thuiswonenden
jonger dan 65 jaar
(x 1000)
Raming stand ontwerpbegroting 2.984,2 994,6 340
2001 (september 2000)
Raming stand ontwerpbegroting 3.031,3 1.088,3 326
2002 (september 2001)
Bijstelling in en % + 47,1 / + 2% + 93,7 / + 9% - 14 / - 4%
Tabel 2: Begrotingsjaar 2002
Wfa Wfa budget Aantal Abw
declaratiedeel* uitkeringen aan
thuiswonenden
jonger dan 65 jaar
(x 1000)
Raming stand ontwerpbegroting 3.116,3 1.048,6 336
2002 (september 2001)
Raming stand ontwerpbegroting 3.175,3 1.107,5 325
2003 (september 2002)
Bijstelling in en % +59,0 / + 2% +58,9 / + 6% - 11 / - 3%
Tabel 3: Begrotingsjaar 2003
Wfa Wfa budget Aantal Abw
declaratiedeel* uitkeringen aan
thuiswonenden
jonger dan 65 jaar
(x 1000)
Raming stand ontwerpbegroting 3.511,2 1.194,2 365
2003 (september 2002)
Raming stand ontwerpbegroting 3.520,1 1.239,5 346
2004 (september 2003)
Bijstelling in en % + 8,9 / + 0% + 45,3 / + 4% -19 / - 5%
* De bedragen onder "Wfa declaratiedeel" hebben alleen betrekking op de categorie bijstandsuitgaven die via het
Wfa voor 25% gebudgetteerd werden en wijken daarom enigszins af van de bedragen onder "Declaratiedeel Abw,
Ioaw, Ioaz" in de SZW-begroting
Overigens kunnen aan deze gegevens geen conclusies worden ontleend ten aanzien van
bijstellingen
.
Vraag 29.
De WWB kent geen terugvorderinggrond voor het terugvorderen van trajectkosten. Dat zou
echter wel wenselijk zijn. De vraag is of de gemeente mogelijkheden heeft (naast het tijdelijk
verlagen van de uitkering) om (een gedeelte) van de kosten die gemaakt worden voor een
reïntegratietraject van de klant terug te vorderen als deze niet deelneemt aan het traject of
anderszins verwijtbaar gedrag vertoond waardoor het traject niet tot een goed einde komt en de
klant niet uitstroomt.
Vraag 30.
Is er bij een trajectovereenkomst sprake van toepasselijkheid van burgerlijk recht en moet de
gemeente dan ook naar de civiele rechter als klant niet mee wil werken aan terugbetaling van de
gemaakte kosten?
Vraag 31.
In de gemeente Rotterdam is in de Reïntegratieverordening, waarin het toekennen van
voorzieningen is geregeld, ook de terugvordering vormgegeven. Kunnen gemeenten aldus de
rechtsgrond voor (bestuursrechtelijke) terugvordering vastleggen? Is dat in rechte voldoende?
Antwoord 29, 30 en 31
De eigen verantwoordelijkheid van de bijstandsgerechtigde voor het realiseren van een
zelfstandige bestaansvoorziening heeft in de WWB een sterk accent gekregen. Dit accent wordt
in de wet ondersteund door uit te gaan van een aanpak die gericht is op wederkerigheid.
Tegenover de inspanningen van de gemeente om waar nodig een traject in te zetten, behoort een
inspanning van de werkzoekende om dit traject af te ronden en ook daadwerkelijk algemeen
geaccepteerd werk te accepteren. De gemeente concretiseert bovengenoemd uitgangspunt verder
in een gemeentelijke verordening met regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand als
de aan de bijstand verbonden voorwaarden onvoldoende worden nageleefd. Deze in de Wet
voorgeschreven verordening biedt gemeenten veel ruimte voor verdere verfijning en het
vaststellen van eigen regels. Belangrijk is dat op deze wijze de mogelijkheid ontstaat voor het
voeren van een effectieve lik op stuk aanpak.
De WWB kent echter naast het verlagen van de uitkering geen grond voor het terugvorderen van
de trajectkosten. Met een effectieve en doeltreffende verlaging van de uitkering kan de gemeente
immers materieel hetzelfde bereiken als met een terugvordering van de trajectkosten.
De trajectovereenkomst is in beginsel een publiek rechtelijke overeenkomst. Naleving van de aan
deze overeenkomst verbonden voorwaarden wordt afgedwongen door middel van het
bestuursrecht. Door middel van de WWB wordt gewaarborgd dat de gemeente over voldoende
instrumenten beschikt om de handhaving van deze voorwaarden te effectueren.
Vraag 32.
De gemeenten leggen in het verslag over de uitvoering (Vodu) verantwoording af aan het
Ministerie. Het Vodu is beperkter van omvang dan onder de regelgeving tot 2004. De
rechtmatigheidseisen zijn echter strenger (de norm voor de Abw was 5% en is nu (onder de
WWB) 1%). De uitvoeringsvoorschriften (zoals geformuleerd in de Regeling Administratieve
Uitvoeringsvoorschriften (RAU)) zijn vervallen. De gemeenten zijn nu zelf verantwoordelijk voor
het opstellen van de interne controle. Een belangrijke doelstelling van de WWB is de
vermindering van de administratieve lastendruk voor sociale diensten. Verschillende sociale
diensten verwachten echter dat de administratieve lasten alleen maar zullen toe- in plaats van
afnemen. In het tijdschrift Bestuursmiddelen van 4 november 2003 (nummer 9), concluderen
accountants van Deloitte dat de werkzaamheden om te komen tot een verantwoording `eerder toe
dan af zullen nemen'.
Kan de regering onderbouwen waarom zij verwacht dat de administratieve lasten onder de WWB
zullen afnemen, terwijl de auteurs van het hiervoor genoemde artikel de communicatie van de
regering over de verlichting van de administratieve lasten op basis van de huidige stukken
voorbarig lijkt?
Antwoord 32.
Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang het door het gemeentebestuur op te
stellen verslag over de uitvoering en het onderzoek en de rapportage door de accountant van
elkaar te onderscheiden.
Via het verslag over de uitvoering legt het college verantwoording af aan de Minister van SZW
over de rechtmatige uitvoering van de wet. Onder de Abw gold per aspect een foutentolerantie
van 5% of 15% van het aantal relevante waarnemingen. Werd op één aspect de foutentolerantie
overschreden, dan volgde een financiële maatregel ter hoogte van het financieel beslag ervan. De
verantwoording over de uitvoering van de WWB is voor de gemeente eenvoudiger.
In de eerste plaats leidt de vergaande deregulering tot minder verantwoording. Waar immers de
norm is geschrapt, vervalt de verantwoording over de naleving daarvan. In het verlengde hiervan
geldt, ten tweede, dat de gemeente zich door het intrekken van de Abw,WIW en het Besluit ID
banen niet meer over drie regelingen afzonderlijk behoeft te verantwoorden maar uitsluitend over
de WWB. In de derde plaats behoeft het college zich niet meer over afzonderlijke aspecten van
de uitvoering te verantwoorden, maar over de rechtmatige uitvoering van de wet in haar totaliteit.
Hierbij geldt een foutentolerantie (ook wel aangeduid als goedkeuringstolerantie) van 1% van de
relevante uitgaven en relevante ontvangsten. Indien de gemeente deze norm niet overschrijdt, kan
het college volstaan met de mededeling dat de wet rechtmatig wordt uitgevoerd. Alleen wanneer
de gemeente de norm overschrijdt moet het college de tekortkomingen nader duiden. Deze
vereenvoudiging leidt voor gemeenten tot minder administratieve last als gevolg van SZW-
regelgeving. Dit geldt ook voor de verantwoording over de uitvoering van de IOAW, IOAZ en
Bbz 2004, doordat de verantwoording over de uitvoering van deze wetten naar analogie van de
WWB is ingericht. De administratieve last die gepaard gaat met de verantwoording van het
college aan de Raad, wordt door gemeenten zelf bepaald en wordt niet beïnvloed door SZW-
regelgeving. Over dit onderwerp organiseren VNG en Divosa op korte termijn een overleg met de
gemeentelijke accountants.
Op grond van artikel 77 WWB moet het verslag over de uitvoering voorzien zijn van een
verklaring van de accountant omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de
rechtmatigheid van de uitvoering van de wet. Voor het accountantsonderzoek en de
accountantsverklaring zijn regels opgesteld in de vorm van het "Controle- en rapportageprotocol
WWB 2004" (aan de Tweede Kamer toegezonden bij brief van 23 oktober 2003, SOZA-03-712).
Ten opzichte van 2003 en voorgaande jaren is de goedkeuringstolerantie ten aanzien van het
inkomensdeel aangescherpt. Die was tot 2004 5% van de uitgaven en die is vanaf 2004 1% van
de som van de uitgaven en ontvangsten. Ten aanzien van het werkdeel is geen sprake van
aanscherping van de rechtmatigheidsnorm, omdat de controle- en rapportageprotocollen WIW en
Besluit ID-banen al een goedkeuringstolerantie van 1% bevatten. De wijziging van de
goedkeuringstolerantie ten aanzien van het inkomensdeel vereist iets meer diepgang in de
controle. Gezien de grote hoeveelheid geld die met de uitvoering van de WWB is gemoeid
(ca 6,6 miljard, exclusief uitvoeringskosten en bijzondere bijstand), vind ik de hantering van
1% voor de gehele wet noodzakelijk. Naar mijn overtuiging is dit percentage verantwoord, mede
omdat het overeenkomt met de rechtmatigheidsnormen die bijvoorbeeld gelden in het kader van
de jaarrekening van de gemeente en de verantwoording van de Minister SZW aan het parlement.
De ontwikkelingen aangaande het verslag over de uitvoering en het accountantsprotocol
overziende, is naar mijn oordeel per saldo sprake van een administratieve lastenverlichting voor
gemeenten als gevolg van SZW-regelgeving.
Vraag 33.
Op welke wijze wordt gemeten of de eisen van de regering daadwerkelijk leiden tot minder
administratieve lasten? Waar liggen de grenzen voor gemeenten om te komen tot een eigen
interne controle?
Vraag 34.
Zijn de gemeenten verplicht om een controleplan op te stellen?
Antwoord 33 en 34.
Op grond van het amendement van lid Weekers (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 45) is
in artikel 78 WWB opgenomen dat de Minister van SZW een beleidsplan opstelt dat het kader
biedt waarbinnen hij de inlichtingen aan de gemeente vraagt. Blijkens de toelichting op dit
amendement dient in het beleidsplan ook aandacht besteed te worden aan de administratieve
lastendruk die de informatievraag van de Minister richting gemeenten met zich mee brengt. In het
kader van het "Beleidsplan Informatieuitvraag SZW" zal, in overleg met experts op het gebied
van administratieve lasten, worden nagegaan of, en zo ja, op welke wijze kan worden
bijgehouden hoe de administratieve lastendruk als gevolg van de derapportage zich ontwikkelt.
De WWB bevat geen voorschriften inzake de gemeentelijke interne controle; zij schrijft het niet
voor en stelt er ook geen grenzen aan. Gemeenten geven hun interne controle(functie) doorgaans
een plek in de financiële- en controleverordening op grond van de Gemeentewet. Artikel 212 van
deze wet vergt dat de gemeenteraad een verordening vaststelt over het financieel beleid, het
financieel beheer en de financiële organisatie.
De WWB bevat geen voorschriften omtrent de gemeentelijke interne controle. Op welke wijze
invulling wordt gegeven aan de, in het antwoord op de vorige vraag, genoemde verplichting ex
artikel 212 Gemeentewet, staat eveneens ter beoordeling van de gemeente.
Vraag 35.
Op welke manier toetst de accountant de rechtmatigheid als er in de betreffende gemeente geen
controleplan aanwezig is? Moet de accountant zich beperken tot de controle op de beheersregels
die de gemeente zelf heeft opgesteld of kan de accountant ook eisen stellen ten aanzien van de
beheersregels?
Antwoord 35.
In de toelichting op artikel 76 WWB komt naar voren dat het college zich zowel tegenover de
Minister van SZW moet verantwoorden als tegenover de gemeenteraad. De verantwoording aan
de Minister van SZW geschiedt via het verslag over de uitvoering (artikel 77 WWB) en de
verantwoording aan de gemeenteraad geschiedt via de jaarrekening en het jaarverslag (artikel 197
Gemeentewet). Voor beide verantwoordingen geldt dat het college een accountantsverklaring
moet bijvoegen. Voorschriften met betrekking tot de activiteiten van de accountant ter zake zijn
opgenomen in het "Controle- en rapportageprotocol WWB 2004" respectievelijk het "Besluit
accountantscontrole provincies en gemeenten" (Stb. 2003, nr. 362) en de door de gemeenteraad
vastgestelde verordening op grond van artikel 213 van de Gemeentewet. In het "Controle- en
rapportageprotocol WWB 2004" is aangegeven dat het onderzoek van de accountant betrekking
heeft op de getrouwheid van de verantwoordingsinformatie van het college en op de rechtmatige
wetsuitvoering. Met betrekking tot de verantwoording aan de gemeenteraad dient de accountant -
blijkens artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet- in zijn verslag van bevindingen in ieder
geval te rapporteren over de vraag of de inrichting van het financiële beheer en van de financiële
organisatie een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken en over
onrechtmatigheden in de jaarrekening. Hoewel de controle-activiteiten van de accountant voor
beide verantwoordingen verschillen, geldt dat van rijkswege geen regels zijn gesteld voor
controletechnische zaken, die vanuit het vakgebied van de accountant bekend behoren te zijn. Dit
betekent onder meer dat het "Controle- en rapportageprotocol WWB 2004" wel aangeeft wat het
onderwerp van het accountantsonderzoek is, maar geen regels bevat over de wijze waarop de
accountant zijn werkzaamheden moet uitvoeren.
De accountant zal in de regel gebruik maken van het systeem van interne controle. Indien de
gemeente niet beschikt over een dergelijk systeem en/of een controleplan, beïnvloedt dat de door
de accountant uit te voeren controle. In z'n algemeenheid geldt dat de accountant toetst of de
door de gemeente vastgestelde beheersregels voldoen aan de eis van ordelijk en controleerbaar
financieel beheer. Indien de beheersregels hieraan niet voldoen kan dit invloed hebben op het
oordeel van de accountant over de rechtmatigheid. De accountant kan wel aanbevelingen doen
om de processen te verbeteren maar hij kan ze niet voorschrijven.
Vraag 36.
In de Abw was geregeld dat gemeenten te veel ontvangen bijstand met de lopende
bijstandsuitkering konden verrekenen (art. 14f jo. art. 87, tweede lid). In de WWB is deze
mogelijkheid niet meer opgenomen. Hierdoor zijn gemeenten verplicht om gebruik te maken van
de verrekening uit het Burgerlijk Wetboek. De regering heeft in de Eerste Kamer gezegd dat
hetgeen geregeld was in de Abw effectief hetzelfde was als de WWB met toepassing van het
Burgerlijk Wetboek.
Het volgend probleem kan zich voordoen. Een deurwaarder legt beslag op een uitkering, terwijl
de gemeente een schuld (bijvoorbeeld ontstaan door te veel (onrechtmatig) uitgekeerde uitkering
in het verleden) met de uitkering aan het verrekenen is. Er ontstaat dan mogelijk discussie tussen
de gemeente en de deurwaarder. Destijds is om deze reden het betreffende artikel in de Abw
opgenomen. Dergelijke discussies zouden eenvoudig te voorkomen zijn als in de WWB hetzelfde
wordt geregeld als destijds in de Abw. Tegen het opnemen van de verrekening in de Abw is geen
enkel juridisch bezwaar en de gemeenten zijn hiermee zeer geholpen. Verrekening blijft dan zo
eenvoudig als het is.
Aan de regering wordt gevraagd waarom de WWB terzake niet wordt aangepast als de uitvoering
hiermee geholpen is, terwijl er juridisch geen bezwaar tegen zou zijn.
Antwoord 36.
Terugvordering op basis van de WWB is - afgezien van de omzetting van een verplichting in een
bevoegdheid - vrijwel identiek aan het terugvorderingsregime onder de Abw. Dit geldt eveneens
voor de gemeentelijke mogelijkheden tot terugvordering en verrekening van te veel of ten
onrechte verleende bijstand. Het gestelde in artikel 14f Abw juncto artikel 87, tweede lid Abw is
- voor zover noodzakelijk voor terugvordering - overgenomen in paragraaf § 6.4 de WWB.
Aan de hand van de gestelde casuïstiek acht het kabinet het onnodig de WWB terzake aan te
passen. Immers, de gemeente kan op grond van artikel 58, derde lid WWB ontvangen middelen
in de voorafgaande drie maanden verrekenen met de bijstand. Evenals onder de Abw maakt dit
artikellid het mogelijk dat gecumuleerde inkomsten die over een voorafgaande periode ineens
zijn ontvangen niet over één maar over ten hoogste drie daarop volgende maanden direct met de
bijstand kunnen worden verrekend zonder dat daarvoor een formele actie tot terugvordering hoeft
te worden gestart. Voorts is in artikel 127, tweede lid van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
bepaald dat een schuldenaar (in casu de gemeente) de bevoegdheid heeft tot verrekening,
wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde
wederpartij (in casu de bijstandsgerechtigde) en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld
als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Indien de deurwaarder uit genoemde
casus een verzoek doet tot beslaglegging op de uitkering van de bijstandgerechtigde kan de
gemeente, die overeenkomstig bovenstaande bepalingen een openstaande bijstandsvordering
verrekent, aangeven dat een vordering ingevolge de WWB preferent is en volgt onmiddellijk na
de vorderingen in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dit laatste is neergelegd in
artikel 60, vijfde lid WWB.
Kortom, op grond van het bovenstaande blijkt dat verrekening in de WWB in samenspel met het
Burgerlijk Wetboek niet anders geregeld is dan onder de Abw. In het kader van de eenvoud van
regelgeving is er door de regering bewust voor gekozen om in de WWB geenbevoegdheden voor
gemeenten op te nemen die volgen uit hoofde van andere regelgeving.
Vraag 37.
Heeft de regering een beeld hoe gemeenten omgaan met de sollicitatieplicht voor
bijstandsmoeders. In hoeverre wordt gebrek aan kinderopvang door gebrek aan bereidheid om
daarop beleid te voeren gebruikt als excuus om het oude categoriale vrijstellingsbeleid voort te
zetten?
Antwoord 37.
Het kabinet hecht veel waarde aan de activering en uitstroom van alleenstaande ouders met een
bijstandsuitkering. Gemeenten worden om deze reden geregeld geïnformeerd over de voor de
arbeidsinschakeling van deze groep relevante uitgangspunten van de WWB. De gemeenteraad is
verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze uitgangspunten.
Naast de implementatie van de WWB gaat op dit moment veel aandacht uit naar de
implementatie van het wetsvoorstel basisvoorziening kinderopvang (Wbk) die naar verwachting
op 1 januari 2005 inwerking treedt. De Wbk zal de werking van de WWB goed kunnen
ondersteunen. Door middel van pilots wordt in diverse gemeenten thans al ervaring opgedaan met
de uitgangspunten en werkwijzen zoals die volgen uit de Wbk, en de specifieke consequenties
van deze wet voor alleenstaande ouders in de bijstand. Vanzelfsprekend worden de resultaten van
deze pilots zoveel mogelijk onder gemeenten verspreid.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid