Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Weer Samen Naar School
Monitor 2003
Samenvatting van de resultaten
Ed Smeets
Linda Sontag
Nanda Poulisse
1
2
Voorwoord
Voor u ligt de brochure van de Weer Samen Naar School-Monitor. De brochure bevat
een beknopte weergave van de resultaten van de monitor voor het schooljaar 2002/
2003. De monitor heeft een belangrijke functie als het gaat om informeren en onder-
steunen van de WSNS-samenwerkingsverbanden. In de monitor wordt de stand van
zaken in de samenwerkingsverbanden beschreven en wordt meer in de diepte gekeken
naar bepaalde thema´s die binnen het WSNS-beleid spelen. Dit jaar zijn de thema´s
leerlingenzorg en werken met ken- en stuurgetallen nader belicht.
De brochure is opgezet rondom een vijftal thema's. Deze zijn:
1. Aantallen scholen en leerlingen;
2. Het samenwerkingsverband en de rol van de coördinator;
3. Beleidsprioriteiten en kernproblematiek in het samenwerkingsverband en de scho-
len;
4. Vormgeving en ondersteuning van de leerlingenzorg;
5. Meerwaarde van het samenwerkingsverband.
Per thema worden de belangrijkste resultaten uit de monitor besproken. Als laatste
worden enkele aanbevelingen met betrekking tot het WSNS-beleid geformuleerd.
Zonder de medewerking van coördinatoren, directeuren, leerkrachten, intern begelei-
ders en andere sleutelpersonen in de samenwerkingsverbanden en scholen was deze
brochure niet tot stand gekomen. Via deze weg willen we hen nogmaals bedanken.
Oktober 2003
Nijmegen / Tilburg
Ed Smeets (ITS)
Linda Sontag (IVA)
Nanda Poulisse (ITS)
---
4
Inleiding
Het Weer Samen Naar School-beleid (WSNS-beleid) wordt sinds het begin van de jaren
negentig in het primair onderwijs uitgevoerd. Het doel daarvan is zoveel mogelijk
kinderen passende zorg en passend onderwijs te bieden op de basisschool. Daarmee
wordt tevens beoogd dat de omvang van het speciaal (basis)onderwijs afneemt. Het
WSNS-beleid stelt basisscholen (beter) in staat om met specifieke zorgbehoeften van
leerlingen om te gaan. Dat gebeurt enerzijds door basisscholen daarvoor extra geld en
hulpmiddelen te geven. Anderzijds werken basisscholen intensief samen met speciale
scholen voor basisonderwijs om de zorg op een zo hoog mogelijk peil te brengen. De
samenwerking tussen de basisschool en de speciale basisschool is georganiseerd in
WSNS-samenwerkingsverbanden. Er zijn momenteel 248 samenwerkingsverbanden.
Sinds het schooljaar 1992/1993 wordt de Weer Samen Naar School-Monitor (WSNS-
Monitor) jaarlijks door het IVA uitgevoerd. Met behulp van de monitor worden de ontwik-
kelingen binnen de WSNS-samenwerkingsverbanden beschreven en de effecten van
het WSNS-beleid gevolgd. De monitor bestaat dit jaar uit een enquête voor coördinato-
ren van samenwerkingsverbanden, teldatumgegevens van het ministerie van OCenW
voor het bepalen van leerlingenstromen binnen en buiten het samenwerkingsverband
en dieptestudies naar het gebruik van ken- en stuurgetallen en leerlingenzorg. De
dieptestudies zijn uitgevoerd door het ITS.
De WSNS-Monitor heeft drie belangrijke functies:
· verstrekken van landelijke informatie over de ontwikkelingen binnen de samenwer-
kingsverbanden en de werking van het WSNS-beleid. De gegevens in de monitor
bieden de mogelijkheid om zowel uitspraken over één schooljaar als over meerdere
schooljaren te doen;
· ondersteunen van de beleidscyclus binnen de WSNS-samenwerkingsverbanden door
de verzamelde gegevens terug te koppelen naar de samenwerkingsverbanden;
· ondersteunen van landelijke projecten in het primair onderwijs (kwaliteitszorg, inte-
graal personeelsbeleid, onderwijsachterstandenbeleid etc). In deze projecten kan
gebruik worden gemaakt van de gegevens die via de monitor zijn verzameld.
De enquête in het kader van de WSNS-Monitor 2003 is in mei 2003 toegezonden aan
de coördinatoren van alle samenwerkingsverbanden. Aan de enquête hebben 165
samenwerkingsverbanden meegewerkt. De teldatumgegevens zijn voor alle samenwer-
kingsverbanden bekend. In het kader van de dieptestudies zijn gesprekken gevoerd met
56 functionarissen van 4 samenwerkingsverbanden, 15 basisscholen en 3 scholen voor
speciaal basisonderwijs.
---
In deze brochure wordt beknopt verslag gedaan van de resultaten van de WSNS-
Monitor voor het schooljaar 2002-2003. Aan de hand van een vijftal thema's worden de
belangrijkste resultaten van de monitor op een rij gezet. Tot slot worden enkele aanbe-
velingen met betrekking tot beleid en verder onderzoek gedaan. Voor de uitgebreide
rapportages verwijzen wij naar de onderzoeksverslagen van het IVA en het ITS1.
1. AANTALLEN SCHOLEN EN LEERLINGEN
De teldatumgegevens van het Ministerie van OCenW vormen een belangrijk onderdeel
van de WSNS-Monitor. Uit deze gegevens kan worden afgeleid hoeveel leerlingen er in
een schooljaar van het reguliere basisonderwijs naar het speciaal basisonderwijs zijn
verwezen en hoeveel leerlingen uit het speciaal basisonderwijs zijn teruggeplaatst naar
het basisonderwijs. Dit noemen we de leerlingenstromen.
Allereerst enkele cijfers om de omvang van het primair onderwijs dat regulier én
speciaal basisonderwijs omvat - te schetsen. Op 1 oktober 2002 zijn er in totaal 7.021
basisscholen en 354 scholen voor speciaal basisonderwijs. Deze scholen werken
samen in 248 WSNS-samenwerkingsverbanden. Het primair onderwijs heeft zo'n 1.6
miljoen leerlingen onder haar hoede. Veruit de meeste leerlingen bezoeken het regu-
liere basisonderwijs, 3.25 procent van deze leerlingen, dat zijn ruim 50.000 leerlingen,
bezoekt het speciaal basisonderwijs. Het aantal leerlingen dat het speciaal basisonder-
wijs bezoekt, is al jaren licht stijgende. Het deelnamepercentage blijft echter stabiel,
doordat ook het aantal leerlingen in het basisonderwijs toeneemt.
Hoe staat het met de instroom en uitstroom in het speciaal basisonderwijs? Het aantal
leerlingen dat naar het speciaal basisonderwijs wordt verwezen, is de afgelopen jaren
steeds iets toegenomen, terwijl het aantal leerlingen dat wordt teruggeplaatst in de
reguliere stroom praktisch verwaarloosbaar is. Percentueel gezien is de verwijzing
tussen 1992 en 1998 gedaald en daarna weer licht gestegen. Zo zijn er in het school-
jaar 2001-2002 meer dan 10.000 leerlingen naar het speciaal basisonderwijs verwezen
en zijn er slechts enkele honderden leerlingen teruggeplaatst.
De verwijzing van een leerling loopt altijd via de Permanente Commissie Leerlingenzorg
(PCL). Deze beoordeelt of plaatsing van een leerling op een school voor speciaal
basisonderwijs noodzakelijk is. De aangemelde leerlingen zijn in driekwart van de
gevallen afkomstig van basisscholen uit het eigen samenwerkingsverband.
1 Sontag, L., & Mensink, J. (2003). De stand van zaken in de WSNS-samenwerkingsverbanden in het
schooljaar 2002/2003. Tilburg: IVA; Smeets, E., & Poulisse, N. (2003). Leerlingenzorg en het werken
met ken- en stuurgetallen. Dieptestudies bij de WSNS-Monitor 2003. Nijmegen: ITS.
6
Aanmelden bij de PCL leidt in de meeste gevallen tot een positieve beschikking. Leerlin-
gen met een positieve beschikking kunnen echter niet altijd meteen op een school voor
speciaal basisonderwijs geplaatst worden, hetgeen resulteert in wachtlijsten. In de helft
van de samenwerkingsverbanden bestaat op 1 mei van het schooljaar zo'n wachtlijst.
Het aantal leerlingen op de wachtlijsten is echter flink afgenomen ten opzichte van
vorige schooljaren. Er stonden op 1 mei 2003, landelijk gezien, ruim 2.100 leerlingen op
een wachtlijst, terwijl het een jaar eerder nog 2.800 leerlingen waren. Deze winst lijkt
vooral te zijn behaald in de samenwerkingsverbanden die in het voorgaande schooljaar
een kleine wachtlijst (tot 6 leerlingen) of juist een grote wachtlijst (meer dan 20 leerlin-
gen) hadden.
2. HET SAMENWERKINGSVERBAND EN DE ROL VAN DE COÖRDINATOR
Het dagelijks bestuur in de samenwerkingsverbanden bestaat grotendeels uit
vertegenwoordigers van de schoolbesturen. Er komen diverse vormen van overleg voor:
de meest voorkomende zijn die van de Permanente Commissie Leerlingenzorg en het
netwerk van de intern begeleiders en interne coördinatoren leerlingenzorg. Daarnaast
overleggen directeuren van scholen op gezette tijden met elkaar. De coördinator is niet
bij al het overleg aanwezig, men komt hem of haar het meest tegen bij het overleg van
het coördinatieteam, het managementteam en het bestuurlijk overleg zorgverbreding.
Elk samenwerkingsverband heeft een coördinator. De coördinator heeft veelal een
onderwijsachtergrond en is werkzaam (geweest) in het basisonderwijs, het speciaal
basisonderwijs of bij de schoolbegeleidingsdienst. De coördinator heeft gemiddeld 28
uren per week beschikbaar voor zijn taken, maar de helft van de coördinatoren vindt
deze tijd niet voldoende.
De coördinator van het samenwerkingsverband heeft over het algemeen een gevarieerd
takenpakket en vervult diverse rollen. Veel coördinatoren verdelen hun tijd over beheers-
matige en bestuurlijke taken enerzijds en zorginhoudelijke taken anderzijds. De precieze
invulling van de functie van coördinator kan van verband tot verband aanzienlijk ver-
schillen, afhankelijk van in het verband gemaakte keuzes. Taken die veel coördinatoren
vervullen, zijn het verzamelen van managementinformatie over leerlingenstromen en
leerlingenzorg, het inrichten van de overlegstructuur van het samenwerkingsverband en
het voeren van overleg met diverse partijen. Coördinatoren vervullen vaak de rol van
regisseur (om het aanbod van voorzieningen af te stemmen) en vraagbaak (loket-
functie). Taken die de coördinator meestal niet vervult, maar wel wenst te vervullen, zijn
bijvoorbeeld het bewaken van samenhang met andere beleidsterreinen en het toeken-
nen van budget aan scholen voor bepaalde activiteiten.
---
De meerderheid van de coördinatoren vindt dat zij voldoende bevoegdheden hebben
om hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Uit de dieptestudies blijkt echter dat de
invloed van de coördinator op de gang van zaken in de scholen formeel gezien beperkt
is. Invloed moet daarom vooral worden uitgeoefend via overleg en zo nodig via de
schoolbesturen. Deskundigheid en overtuigingskracht zijn daarbij belangrijke eigen-
schappen.
3. BELEIDSPRIORITEITEN EN KERNPROBLEMATIEK IN HET
SAMENWERKINGSVERBAND EN DE SCHOLEN
Zowel in de scholen als in de samenwerkingsverbanden blijft adaptief onderwijs hoog
op de prioriteitenlijst staan. In de scholen signaleert men dat de mogelijkheden van
leerkrachten om echt adaptief onderwijs te realiseren, doorgaans beperkt zijn. Boven-
dien is het lesmateriaal meestal niet toegesneden op adaptief onderwijs. Een andere
zaak die prioriteit heeft, is het in kaart brengen van het zorgprofiel van de scholen.
Zowel in de scholen als in de samenwerkingsverbanden tracht men op deze manier
meer zicht te krijgen op wat scholen daadwerkelijk aan zorg kunnen leveren. Het is dan
ook logisch dat de invoering van de leerlinggebonden financiering eveneens hoge
prioriteit heeft binnen de samenwerkingsverbanden. Ook staat de afstemming tussen
het onderwijsachterstandenbeleid en WSNS hoog op de beleidsagenda. Op dat gebied
kunnen GOA-monitoren die gemeenten opzetten om de effecten van hun
achterstandenbeleid in kaart te brengen, een brugfunctie vervullen. Daarmee samen-
hangend groeit de aandacht in de verbanden voor ken- en stuurgetallen. In de scholen
ziet men daar echter vooralsnog nauwelijks voordelen van. De coördinatoren van de
samenwerkingsverbanden zien de voordelen wel, maar zouden graag meer scholing
willen op het gebied van werken met ken- en stuurgetallen. Doordat veel samenwer-
kingsverbanden een regionale functie hebben, lijkt regionale verzameling van ken- en
stuurgetallen voor de verbanden meerwaarde te bieden boven een lokale benadering.
Knelpunten die men in de scholen ervaart, zijn de toegenomen werkdruk door verdich-
ting van problematiek en het toenemende beroep dat wordt gedaan op de deskundig-
heid van leerkrachten, de beeldvorming bij ouders dat iedereen op de reguliere basis-
school kan blijven en krapte aan middelen, vooral bij scholen zonder gewichtengelden.
Daarbij krijgt men in het speciaal basisonderwijs meer en meer het gevoel een rest-
categorie te worden voor leerlingen die nergens anders terechtkunnen. Een ander
knelpunt is de gebrekkige aansluiting bij en samenwerking met het voortgezet onder-
wijs, waardoor leerlingen die met veel inspanning in het basisonderwijs zijn gehouden,
alsnog dreigen uit te vallen als zij naar het voortgezet onderwijs gaan.
8
4. VORMGEVING EN ONDERSTEUNING VAN DE LEERLINGENZORG
Kwalitatief goede leerlingenzorg en adaptief onderwijs zijn belangrijke voorwaarden
voor het bereiken van de in WSNS gestelde doelen. In de afgelopen jaren is op deze
punten veel bereikt. In de meeste samenwerkingsverbanden spelen diverse zorg-
functionarissen een rol bij het realiseren van leerlingenzorg en adaptief onderwijs. In
ongeveer driekwart van de samenwerkingsverbanden kunnen basisscholen ondersteu-
ning krijgen van (preventief) ambulant begeleiders en bijna elke basisschool heeft een
intern begeleider. Steeds meer scholen hebben een remedial teacher. De onderwijs-
assistent komt daarentegen nog maar in beperkte mate op scholen voor.
Basisscholen bouwen steeds meer deskundigheid op in het bieden van zorg; soms zelfs
dusdanig dat de externe begeleiders weinig nieuws meer kunnen vertellen. Of een
leerling de nodige zorg krijgt, blijft echter desondanks in belangrijke mate afhankelijk
van een aantal `toevalsfactoren', zoals de deskundigheid van de leerkracht, de samen-
stelling van de klas, de beschikbaarheid van adequaat lesmateriaal en de attitude in de
school ten aanzien van het bieden van extra zorg. Daarbij zijn de houding van de
directie en de intern begeleider van belang. In een aantal scholen wordt erop gewezen
dat jonge leerkrachten door de lerarenopleiding onvoldoende zijn voorbereid op het
bieden van extra zorg aan leerlingen en het realiseren van adaptief onderwijs.
Leerlingenzorg en adaptief onderwijs vergen een goed systeem van signaleren,
diagnosticeren en remediëren. Een eerste vereiste is dat men zorgleerlingen herkent,
dus goed signaleert. Waardoor een zorgleerling zich kenmerkt, wordt echter niet helder
omschreven en doorgaans overgelaten aan de inschatting van de leerkracht. Vervol-
gens moet de juiste diagnose worden gesteld, gevolgd door de juiste remediëring.
Scholen beschikken echter over te weinig instrumenten om te diagnosticeren. Daarom
zijn zij veelal aangewezen op externe onderzoeken, die vaak duur zijn en waarbij
regelmatig sprake is van wachttijden.
De ondersteuning van de leerlingenzorg in de basisscholen vanuit het samenwerkings-
verband betreft vooral het aanbieden van preventieve ambulante begeleiding vanuit het
speciaal basisonderwijs. Daarnaast vervullen de verbanden een taak in het stimuleren
van de samenwerking tussen externe hulpverleners, zoals jeugdzorg, maatschappelijk
werk en gezondheidszorg, en de scholen. De meerwaarde daarvan wordt op dit mo-
ment in veel scholen echter nog niet duidelijk ervaren. De samenwerking met deze
externe hulpverleners wordt bovendien niet altijd positief beoordeeld. Vooral de samen-
werking met jeugdzorg laat volgens de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden
te wensen over.
---
5. MEERWAARDE VAN HET SAMENWERKINGSVERBAND
De samenwerkingsverbanden vormen de spil van het WSNS-beleid. Hun taak is het om
de verwijzing van leerlingen naar het speciaal basisonderwijs en zo mogelijk ook naar
de rec's te beperken. De coördinatoren zijn over het algemeen tevreden over de manier
waarop hun samenwerkingsverband functioneert. Vooral waar het gaat om duidelijke
afspraken en taakverdeling, gezamenlijke besluiten en de uitwerking van het zorgbeleid
zijn zij zeer positief. Het functioneren van de samenwerkingsverbanden staat echter
onder druk van nieuwe wet- en regelgeving. Zo is mede door de toegenomen autonomie
van de basisscholen en de blijvende autonomie van schoolbesturen de sturende wer-
king van de samenwerkingsverbanden relatief beperkt. Een meerderheid van de
coördinatoren geeft desondanks aan over genoeg bevoegdheden te beschikken om hun
takenpakket naar behoren uit te voeren. Daarnaast ontbreekt in het samenwerkingsver-
band nog te vaak het zicht op wat scholen aan zorg kunnen bieden. Dat maakt het voor
de coördinator lastig de kwaliteit van de leerlingenzorg in de scholen op de juiste
waarde te schatten.
In de scholen en samenwerkingsverbanden worden enkele belangrijke voordelen van
het WSNS-beleid genoemd. In de eerste plaats is dankzij WSNS meer samenwerking
tot stand gekomen, zowel tussen basisscholen onderling als tussen het basisonderwijs
en het speciaal basisonderwijs. Bovendien is door WSNS meer samenwerking binnen
scholen gerealiseerd. In de scholen ontstaat meer en meer een open cultuur, waarin
men elkaar advies vraagt en geeft en waarin zorgleerlingen meer als gezamenlijke
verantwoordelijkheid worden beschouwd en minder als het probleem van individuele
leerkrachten. Door betere samenwerking, meer aandacht voor professionalisering op
het gebied van het bieden van extra zorg en door activiteiten vanuit de samenwerkings-
verbanden is er meer deskundigheid opgebouwd op het gebied van leerlingenzorg. In
combinatie met het gebruik van leerlingvolgsystemen leidt dit tot het beter en eerder
signaleren van leerlingenproblematiek. Bovendien wordt geconstateerd dat WSNS als
aanjager van onderwijsvernieuwing fungeert. Het inrichten van een systeem van
leerlingenzorg op school en het streven naar het realiseren van adaptief onderwijs
vraagt om visie en een innovatieve aanpak. Daarbij speelt de opstelling van de directie
van de basisschool een belangrijke rol.
Hiermee samenhangend moet de meerwaarde van samenwerkingsverbanden in drie
aspecten worden gezocht. In de eerste plaats bieden de verbanden een communicatie-
platform, waar scholen met elkaar in contact worden gebracht. Het gaat daarbij met
name om het overleg tussen schooldirecties en de netwerken van intern begeleiders. In
het directieoverleg wordt de samenwerking tussen scholen gestimuleerd. In het netwerk
van ib'ers wordt vooral inhoudelijke en praktische informatie uitgewisseld. Zo krijgen
ib'ers meer zicht op de problematiek die speelt en op mogelijke oplossingen. In de
tweede plaats kunnen samenwerkingsverbanden bijdragen aan het beter toerusten van
10
de scholen voor hun taken op het gebied van leerlingenzorg, door de kwaliteitszorg en
de professionalisering te bevorderen. Via het directieoverleg en het ib-netwerk kan de
coördinator zicht krijgen op scholingswensen en een daarop afgestemd scholings-
aanbod samenstellen. Bovendien kunnen gezamenlijke studiedagen bijdragen aan de
verdere professionalisering, evenals de inzet van deskundigheid uit het sbo en gerichte
adviezen van een pcl met brede taakstelling of een bovenschools zorgplatform. In de
derde plaats vormen de verbanden een belangrijke schakel in de afstemming tussen
externe voorzieningen en de behoeften in de school en de klas. Daarbij moet worden
gedacht aan inspanningen om te komen tot samenwerking tussen het onderwijs en
onder meer jeugdzorg, maatschappelijk werk en gezondheidszorg, aan het inhuren van
ambulante begeleiding vanuit de rec's en aan het afstemmen van activiteiten in het
kader van het onderwijsachterstandenbeleid en WSNS.
De meerwaarde van het samenwerkingsverband zou nog vergroot kunnen worden door
systematisch gebruik van ken- en stuurgetallen in de beleidscyclus. Veel coördinatoren
gebruiken deze informatie al als input voor de beleidsvorming of om het vigerende
beleid te evalueren, maar het verdient aanbeveling om ook de scholen hierbij te betrek-
ken. Informatie over leerlingenstromen, leerlingenproblematiek en leerlingenzorg in de
scholen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het functioneren van de samenwer-
kingsverbanden.
6. AANBEVELINGEN
Op grond van de resultaten van de enquête onder coördinatoren en de gesprekken met
sleutelpersonen in de scholen en samenwerkingsverbanden kunnen wij de volgende
aanbevelingen doen:
· Ten aanzien van de leerlingenzorg is het gewenst dat het systeem van signaleren,
diagnosticeren en remediëren in en buiten de scholen beter gaat functioneren en dat
er op dat gebied heldere criteria komen. Ook is meer integratie van de in de scholen
gebruikte volgsystemen wenselijk, zodat leerlingvolgsystemen gericht op het cogni-
tieve functioneren, systemen gericht op het sociaal-emotioneel functioneren,
handelingsplannen en zorgdossiers minder los van elkaar komen te staan.
· Er dient meer zicht te komen op wat scholen op het gebied van leerlingenzorg aan-
kunnen. Het is wenselijk dat hiervoor gevalideerde instrumenten worden ontwikkeld.
Daarin kan WSNS+ een belangrijke rol vervullen.
· Leermethoden dienen meer ondersteunend te zijn bij adaptief onderwijs, zodat
leerkrachten meer mogelijkheden hebben om het onderwijs af te stemmen op de
capaciteiten van individuele leerlingen. Daarnaast is meer materiaal nodig dat is
gericht op het stimuleren van sociaal-emotionele vaardigheden van leerlingen.
· Vooral gezien de achterstand van jonge leerkrachten die wordt gesignaleerd, is het
gewenst dat lerarenopleidingen meer aandacht besteden aan leerlingenzorg en
---
adaptief onderwijs. Hieraan kan ook WSNS+ bijdragen via activiteiten gericht op de
professionalisering van leerkrachten.
· De samenwerking van de WSNS-samenwerkingsverbanden met externe actoren,
zoals bijvoorbeeld het gemeentelijk achterstandenbeleid (GOA), het voortgezet
onderwijs en bureau Jeugdzorg, verdient meer aandacht. Een betere afstemming van
het beleid van het samenwerkingsverband met het beleid van deze externe partijen
zal de meerwaarde van het samenwerkingsverband vergroten. Het is dan ook aan te
bevelen de belemmerende en stimulerende factoren bij de totstandkoming van
samenwerking tussen het samenwerkingsverband en deze partijen nader in kaart te
brengen.
· In verband met de problemen die veelvuldig worden gesignaleerd bij de overgang van
zorgleerlingen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs, verdient het aanbe-
veling de aansluiting tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs te verbeteren.
· Gezien de verdichting van problematiek en de ontwikkelingen rond indicatiestelling
voor de regionale expertisecentra, is aandacht voor de problematiek van het speciaal
basisonderwijs gewenst.
· In het schooljaar 2003-2004 worden er als gevolg van een wetswijziging veranderin-
gen in de samenstellingen van de samenwerkingsverbanden verwacht. Door de
samenstelling te wijzigen wordt het bijvoorbeeld mogelijk om de activiteiten van het
samenwerkingsverband beter aan te laten sluiten bij schoolbestuurlijke ontwikkelin-
gen. Het verdient aanbeveling om in de volgende WSNS-Monitor te onderzoeken of
samenwerkingsverbanden hun samenstelling hebben gewijzigd en wat daarvoor
redenen zijn.
· Wat ken- en stuurgetallen betreft, verdient het aanbeveling te streven naar integratie
van systemen van verschillende instellingen, basisscholen de meerwaarde van het
werken met ken- en stuurgetallen te tonenen te streven naar een overgang van lokale
naar regionale verzameling van informatie.
De tekst in deze brochure is ontleend aan de rapporten die in het kader van de WSNS-
Monitor zijn verschenen:
Smeets, E., & Poulisse, N. (2003). Leerlingenzorg en het werken met ken- en stuur-
getallen. Dieptestudies bij de WSNS-Monitor 2003. Nijmegen: ITS.
Sontag, L., & Mensink, J. (2003). De stand van zaken in de WSNS-samenwerkings-
verbanden in het schooljaar 2002/2003. Tilburg: IVA.
U kunt de rapporten op de volgende manier bestellen:
ITS: 024 365 3500 (www.its.kun.nl)
IVA: 013 466 8466 (www.iva.nl)
12