Gemeente Utrecht

2004 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
31 Vragen van de heer P.F.C. Jansen en mevrouw N.D. van den Broek (ingekomen 5 april 2004)

Tijdens de vergadering van het AB-BRU op 17 maart jl. is bij de behandeling van het agendapunt RVVP (Regionaal Verkeer- en Vervoersplan) een amendement ingediend dat beoogde om het RVVP niet vast te stellen maar voor kennisgeving aan te nemen. Motivatie hiervoor was de constatering dat er in het RVVP een aantal politiek heikele elementen zitten (ter illustratie werden genoemd: prijsbeleid en transferia), waarover de Utrechtse gemeenteraad zich nog niet heeft kunnen uitspreken. Tijdens de behandeling van dit amendement lichtte de portefeuillehouder van verkeer toe, tevens wethouder van verkeer in Utrecht, dat de ambitie in het RVVP het punt van prijsbeleid geheel aansluit met datgene dat door de gemeente Utrecht en het BRU is geaccepteerd bij de ondertekening van het BOR contract. Met andere woorden, de gemeente Utrecht zou akkoord moeten gaan met ieder vorm van prijsbeleid. Omdat dit volgens de VVD en de SP toch genuanceerder ligt hebben wij de noodzaak gezien de verschillende documenten met elkaar te vergelijken en te kijken hoeveel ruimte de wethouder in deze feitelijk heeft gekregen van de raad. De volgende documenten doen dan ter zaken: Raadsvoorstel Aandeel Utrecht in bereikbaarheidsoffensief Randstad en de notulen van de commissie en de raad waarin dit voorstel is behandeld Raadsvoorstel Bestuursovereenkomst Bereikbaarheidsoffensief Regio Utrecht en de notulen van de commissie en de raad waarin dit voorstel is behandeld Bestuursovereenkomst BOR Utrecht
Concept Regionaal Verkeer- en Vervoersplan

In de notulen van de raadscommissie van 24 april 2001 spreekt de wethouder van Verkeer over "de blaren op haar tong" die zij heeft gekregen van het praten over de bestuursovereenkomst. Zij heeft tijdens deze vergadering ook de reden aangegeven om opnieuw in gesprek te gaan met de minister: "Het feit dat de raad in oktober 2000 niet heeft ingestemd met het BOR, omdat het spitstarief hiervan deel uitmaakte, is aanleiding geweest om in gesprek te gaan over nieuwe feiten en ontwikkelingen. Daarbij is gebleken dat de kilometerheffing een aanvaardbare oplossing zou kunnen zijn."

In de raad van 12 juli 2001 waar het voorstel bestuursovereenkomst BOR is behandeld heeft de VVD bij monde van A. van den Bosch gevraagd naar de intentie van het college betreffende de kilometerheffing. Letterlijk zei hij: Ik ga ervan uit dat het niet de inzet is van het college om te komen tot een gedifferentieerde kilometerheffing en dat het college tevreden is met een platte kilometerheffing, wat het ook precies moge worden. Graag nog wat duidelijkheid daarover van het college. In reactie hierop heeft de wethouder gezegd:
Laat ik het anders formuleren. De andere grote steden hebben nu ook vragen op dat punt. Ze zijn weliswaar akkoord gegaan met de tolpoorten, een gedifferentieerde kilometerheffing, en het is nu een platte kilometerheffing geworden. Minister Netelenbos heeft toegezegd dat het punt van de verdeling van de opbrengst nader bekeken wordt. Dat heeft ook te maken met het standpunt van de minister Zalm van financiën. Als gemeente gaan wij er niet over of het een gedifferentieerde of een platte heffing wordt. Het is een belastingmaatregel. De minister van financiën is in deze coördinerend minister. Hij moet bekijken in hoeverre met een platte heffing de BPM en de wegenbelasting omlaag zijn te brengen, waardoor het autobezit minder duur wordt en het gebruik van de auto wordt beïnvloed. En:
Ik zei al dat het autobezit goedkoper wordt, terwijl het autogebruik duurder wordt. Iemand die weinig rijdt, zal er dus financieel op vooruitgaan. Ik kan niet zeggen hoeveel dat zal zijn. Het wordt een belastingmaatregel die voor heel Nederland zal gelden. In de notulen van 12 juli 2001 wordt dus nadrukkelijk gezegd dat met de minister is gesproken over een platte kilometerheffing. We zijn niet akkoord gegaan met enige vorm van prijsbeleid die gedifferentieerd is. Dit is ook duidelijk te lezen uit de Bestuursovereenkomst BOR Utrecht. Afspraken zijn:

Tot de verantwoordelijkheden van het Rijk behoren de volgende onderwerpen:
1. het zorgdragen voor de invoering van kilometerheffing in Nederland, zoals verwoord in de brief van 6 juni 2001 hieromtrent van de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer het bij de eventueel toekomstige toepassing van gedifferentieerde kilometerheffing tot een redelijk niveau vergoeden van de kosten voor het realiseren van sluipverkeerwerende maatregelen op het onderliggend wegennet, waaronder dynamisch verkeersmanagement

Tot de verantwoordelijkheden van de regionale partijen behoren de volgende onderwerpen: het bij de eventueel toekomstige toepassing van gedifferentieerde kilometerheffing treffen van sluipverkeerwerende maatregelen op het onderliggende wegennet. Partijen zullen geregeld overleg voeren over de afstemming van de projecten waarvoor zij verantwoordelijk zijn en over de projecten en maatregelen die het gevolg zijn van de eventueel in de toekomst in te voeren gedifferentieerde kilometerheffing.

Kortom nergens staat dat de regio reeds akkoord is gegaan met alle vormen van kilometerheffing of prijsbeleid maar dat mocht het kabinet en de tweede kamer besluiten over te gaan naar gedifferentieerde kilometerheffing de regio gecompenseerd wordt voor de kosten te maken voor het weren van sluipverkeer.

Natuurlijk komen wij nog te spreken over het concept regionaal Verkeers- en Vervoerplan maar reeds nu willen de VVD en de SP duidelijkheid hebben over de positie die de wethouder neemt als portefeuillehouder van verkeer binnen het BRU en voornamelijk ook de houding richting de Minister. In het RVVP wordt bijvoorbeeld op bladzijde 41 gesproken over toegangsheffing en tarieven afhankelijk van plaats en tijd (met andere woorden: gedifferentieerde tarieven). In bijlage 5 staat ook nog dat het BRU nadrukkelijk inzet op betalend rijden. In de RVVP-nieuwsbrief nr.16 staat onder het kopje "Verschilanalyse RVVP-SMPU" letterlijk: "Het BRU stelt dat een vorm van prijsbeleid voor autoverkeer onmisbaar is. De provincie neemt een meer passieve houding aan en zegt dat het rijk het initiatief moet nemen." Kort samengevat wordt in nieuwsbrieven van het BRU een positieve houding ingenomen ten aanzien van prijsbeleid met gedifferentieerde tarieven, waarvoor in de Utrechte gemeenteraad (zie document 1 en 2) geen meerderheid te vinden is. Dat is dan ook de aanleiding om de volgende vragen te stellen.

Vragen:

Is de hierboven geciteerde passage RVVP nieuwsbrief nr. 16, conform het standpunt van het bestuur BRU? Is de hierboven geciteerde passage RVVP nieuwsbrief nr. 16, conform het standpunt van de portefeuillehouder Verkeer van het BRU? Indien geciteerde passage het standpunt van het bestuur van het BRU verwoordt; hoe verhoudt dit zich tot eerder ingenomen standpunten van de raad van Utrecht? Indien met geciteerde passage alleen het standpunt van de portefeuillehouder Verkeer wordt weergegeven, hoe verhoudt dit zich tot eerdere uitspraken van de wethouder Verkeer van de gemeente Utrecht? Welk gewenst prijsbeleid wordt door het college geprefereerd en op welke wijze wordt dat aan de minister overgebracht?

Antwoord van Burgemeester en Wethouders
(verzonden 27 april 2004)


1. Het standpunt van het Dagelijks Bestuur van het BRU staat verwoord op pagina 58 van het voor inspraak vrijgegeven RVVP: 'het BRU is ervan overtuigd dat prijsbeleid onmisbaar is om de doorstroming voor het autoverkeer substantieel te verbeteren'.
2. Het standpunt van de portefeuillehouder Infrastructuur is gelijk aan dat van het Dagelijks Bestuur.
3. De raad van Utrecht heeft op 12 juli 2001 ingestemd met de Bestuursovereenkomst BOR Utrecht. In de bestuursovereenkomst staat dat de gemeente medewerking verleent aan 'projecten en maatregelen die het gevolg zijn van de eventueel in de toekomst in te voeren gedifferentieerde kilometerheffing'. Tevens heeft de Utrechtse afvaardiging in het Algemeen Bestuur BRU ingestemd met dezelfde Bestuursovereenkomst BOR Utrecht. Dit is niet strijdig met het standpunt van het dagelijks bestuur van het BRU.
4. Dit is niet het geval.

5. Het college geeft de voorkeur aan een prijsbeleid dat bijdraagt aan het optimaal benutten van de capaciteit van de (bestaande) infrastructuur. Omdat de congestie zich concentreert in de vroege ochtend en late middag, zal het meest effect gesorteerd worden met prijsbeleid dat zich richt op automobilisten die zich niet per definitie in deze periode hoeven te verplaatsen. Daarbij kan men denken aan autogebruik, dat vanwege het verplaatsingsmotief niet op dat moment hoeft plaats te vinden. Bij de Nederlandse Spoorwegen bereikt men met de zogenaamde Voordeelurenkaart, waarmee alleen na 9:00 uur gereisd kan worden, eenzelfde effect.

Ook het gedifferentieerde tarief, zoals opgenomen in de door de raad vastgestelde Parkeernota, is een vorm van prijsbeleid. Op landelijk niveau gaan inmiddels stemmen op dat prijsbeleid een plaats moet hebben in het toekomstige mobiliteitsbeleid. Zo heeft verkeersminister Peijs aangegeven dat zij prijsbeleid op termijn onvermijdbaar acht. GroenLinks heeft een initiatiefvoorstel ingediend en ook VVD Kamerlid Hofstra heeft een pleidooi gehouden voor betaald rijden. Vanzelfsprekend hanteert het college onverminderd de BOR-afspraken in haar contacten met het ministerie van Verkeer en Waterstaat.

---- --