D66

Omroepen moeten concurreren op kwaliteit

Cultuur

Bert Bakker

02-04-2004 - D66 reageert gematigd positief op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan over de toekomst van de publieke omroep. Daarin worden voor de korte termijn kleine structuurwijzigingen voorgesteld, maar voor het geval die te weinig zoden aan de dijk zetten stelt de Commissie voor om de omroepen na 2010 met elkaar te laten concurreren op kwaliteit. D66 wil direct die stap al zetten.

De analyse van de commissie is goed, maar de aanbevelingen zijn erg voorzichtig. Interessant wordt het pas waar Rinnooy Kan spreekt over de opties na 2010. Die willen wij graag nu al uitvoeren, aldus D66-kamerlid Bert Bakker. Hij doelt in het bijzonder op de optie om de omroepen na 2010 nog slechts een kwart tot de helft van hun vaste zendtijd toe te wijzen. Die moeten zij gebruiken voor identiteitsgebonden programmas. Daarnaast kunnen de verenigingen extra zendtijd verdienen door programmas aan te leveren die bijdragen aan het profiel van de drie netten. Dat is een hele verbetering, aldus Bakker. Laat de omroepen maar met elkaar concurreren op kwaliteit. Dat is veel beter dan dat zij alleen met de commerciële omroep concurreren op kijkcijfers. Dit plan komt niet alleen de identiteit van de verschillende netten ten goede, maar ook de programmas. Wij zien dus geen reden om daar tot 2010 mee te wachten.

Net als Rinnooy Kan is D66 geen tegenstander van de bestaande omroepverenigingen. Bakker: Hoe imperfect ons systeem ook is, het geeft een garantie voor pluriformiteit en onafhankelijkheid waar landen met een staatsomroep alleen van kunnen dromen. Het plan van Rinnooy Kan laat de publieke omroep naar één geheel groeien en bestrijdt de versnippering, maar doet dat zonder die pluriformiteit en onafhankelijkheid aan te tasten.

Het rapport van de commissie draagt voor wat betreft de korte termijn de sporen van een compromis, vindt Bakker. Er blijft teveel hetzelfde. De aanbeveling om 25% van het programmabudget via de Raad van Bestuur te besteden is niet nieuw; ook onder de huidige wetgeving kan dat al. Dat dit er nooit van is gekomen is een teken aan de wand. Ik geloof dan ook niet dat het iets uithaalt om dit nu opnieuw aan te bevelen. D66 is tevreden over het voorstel de omroepvoorzitters uit de Raad van Toezicht van de publieke omroep te halen, maar de Democraten willen ook op dat punt verder gaan: Omroepvoorzitters horen ook niet thuis in de netbesturen. Wij hadden gehoopt dat Rinnooy Kan daar ook stelling tegen zou durven nemen. Maar het rapport blijft daarover helaas op de vlakte, net als over het monopolie dat de publieke omroep heeft over de programmagegevens. Wat ons betreft wordt dat monopolie vandaag nog opgeheven.

Bakker is het ook eens met de keus van Rinnooy Kan om de ambities van de publieke omroep om te zetten in aanbods-, bereiks- en waarderingsdoelstellingen. Over kijkcijfers en marktaandelen wordt niet meer gesproken, dat is een goede ontwikkeling. Het gaat bij de publieke omroep uiteindelijk om het bereik, de vraag of de omroep voor iedereen iets interessants weet te bieden. De publieke omroep is er ook voor kleine doelgroepen. Waardering is dan ook belangrijker dan marktaandeel: liever een goede beoordeling van een kleine doelgroep dan gemaksprogrammas voor het grote publiek. Onze publieke omroep bestaat immers naast de commerciële omroep die daar al voor kan zorgen. Voor een onafhankelijk geluid en pluriformiteit hebben we echter de publieke omroep nodig.