Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3857 Zaaknr: C02/306HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 2-04-2004
Datum publicatie: 2-04-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
2 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/306HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ARRIVA AMBULANCE GRONINGEN B.V., gevestigd te Groningen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
, wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: - heeft bij
exploot van 4 april 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
Arriva - gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat bij werken op een
feestdag, niet zijnde een zaterdag of een zondag recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het
moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het
dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende
vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden
gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de
opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
2. Arriva te veroordelen aan te betalen het te weinig
betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 gewerkte
feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag, vermeerderd met de
wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot
aan de datum der algehele betaling toe.
Arriva heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 december 2000 de vorderingen
toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Arriva hoger beroep ingesteld bij de rechtbank
te Groningen.
Bij vonnis van 12 juli 2002 heeft de rechtbank:
1. voormeld vonnis van de kantonrechter vernietigd, voor zover de
verklaring voor recht en de veroordeling tot betaling van het te
weinig betaalde loon onbeperkt in de tijd mocht voortduren;
en opnieuw rechtdoende:
2. voor recht verklaard dat bij werken op een feestdag,
niet zijnde een zaterdag of een zondag tot en met 31 december 1999
recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het
moment waarop de aanspraak is ontstaan, dan wel betaling van het
dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende
vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden
gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de
opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag;
3. Arriva veroordeeld aan te betalen het te weinig
betaalde loon over alle door hem sedert 1 januari 1996 tot en met 31
december 1999 gewerkte feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag,
vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf
elke vervaldag tot aan de datum der algehele betaling toe, en
4. het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft Arriva beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor
mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
vernietiging van het vonnis van de rechtbank te Groningen en
verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere
behandeling.
De advocaat van heeft bij brief van 29 januari 2004 op
deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) is sinds 1 juli 1992 bij een rechtsvoorganger van
Arriva in loondienst werkzaam als ambulancechauffeur. Op de
arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het personeel in de
ambulancezorg.
(ii) In de periode van 1996 tot en met 1999 zijn achtereenvolgens van
toepassing geweest de CAO's aangegaan voor de perioden:
- 1 januari 1996 tot en met 31 maart 1998 (hierna: de CAO 1996/1998);
- 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna: de CAO 1998/1999);
- 1 april tot en met 31 december 1999 (hierna: de CAO 1999).
De CAO 1996/1998 is onder meer wat betreft art. 2, 12, 17 en 24 bij
besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27
maart 1997 voor de periode 3 april 1997 tot en met 31 maart 1998
algemeen verbindend verklaard (bijvoegsel Stcrt. nr. 62, 1 april
1997).
(iii) Art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999
luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vergoeding van arbeid op feestdagen
De werknemer die op een feestdag, niet op zaterdag of zondag vallend,
arbeid verricht (...), krijgt de op de feestdag gewerkte uren vergoed.
De werknemer maakt bovendien aanspraak op een vervangende vrije dag
(...).
Indien de vervangende vrije dag niet (...) wordt toegekend, maakt de
werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van
een dagloon vermeerderd met 100%."
(iv) Art. 3.2 van de CAO 1999 luidt, voor zover hier van belang, als
volgt:
"Vergoeding bij dienstdoen op feestdagen
De werknemer die op een doordeweekse feestdag (maandag t/m vrijdag):
a) roostervrij is en niet werkt, is op die dag betaald vrij en maakt
aanspraak op een onbetaalde vervangende vrije dag (...);
b) roostervrij is en wèl werkt maakt aanspraak op een compensatiedag
èn een onbetaalde vrije dag (...) èn vergoeding van de gewerkte uren;
c) werkt, maakt aanspraak op een compensatiedag èn vergoeding van de
gewerkte uren.
(...) Indien de compensatiedag niet (...) wordt genoten, maakt de
werknemer in plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van
twee keer een dagloon."
(v) Uit art. 2, onder l, in verbinding met art 24 CAO 1996/1998, art.
1.2, onder l, in verbinding met art. 4.4 CAO 1998/1999, en art. 1.2,
onder m, in verbinding met art. 4.4 CAO 1999 volgt dat onder
feestdagen begrepen worden extra vrije dagen met behoud van loon, en
dat op een feestdag - behoudens bedrijfsbelang - niet wordt gewerkt.
In deze CAO's wordt voorzien in een onregelmatigheidstoeslag voor
arbeid op onder andere feestdagen.
(vi) In de met ingang van 1 januari 2000 geldende CAO is als
toelichting op de met art. 3.2, onder c, CAO 1999 overeenkomende
bepaling opgenomen: "De vergoeding van de gewerkte uren is reeds
begrepen in het maand- of periodeloon."
3.2 Het gaat in dit geding om de vraag of de hiervoor in 3.1 onder
(ii) bedoelde CAO's aldus moeten worden uitgelegd dat, zoals Arriva
verdedigt, een werknemer die op een doordeweekse feestdag arbeid
verricht, zijn salaris krijgt doorbetaald met eventuele
onregelmatigheidstoeslag en aanspraak kan maken op een vervangende
vrije (doorbetaalde) dag, of dat hij, overeenkomstig het standpunt van
, daarenboven aanspraak kan maken op een vergoeding voor
de op de feestdag gewerkte uren. De kantonrechter en de rechtbank
hebben het standpunt van juist bevonden en zijn
vorderingen toegewezen zoals hiervoor onder 1 is vermeld.
3.3 Bij de beoordeling van deze vraag moet worden vooropgesteld dat
het bij de CAO 1996/1998 gaat om uitleg van CAO-bepalingen die
algemeen verbindend verklaard zijn en derhalve recht in de zin van
art. 79 RO vormen, en dat, nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan
dat de bepalingen van de CAO 1998/1999 en de CAO 1999, waarom het in
dit geding eveneens gaat, materieel dezelfde inhoud hebben, geen goede
grond bestaat deze anders uit te leggen. Voorts geldt als uitgangspunt
dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de
bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende
schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst
van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt
het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover
deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar
op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de
bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze
uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO
gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen
waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties
zouden leiden. Met betrekking tot de CAO's waarom het in dit geval
gaat, verdient nog aantekening dat zij niet voorzien zijn van een
schriftelijke toelichting, zodat het voor de uitleg vooral aankomt op
de bewoordingen van de CAO-bepalingen, gelezen in het licht van de
gehele tekst van de overeenkomst.
3.4 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt in de eerste plaats tot het
oordeel dat op zichzelf naar objectieve maatstaven zowel de door
Arriva als de door verdedigde uitleg in de tekst van de
CAO kan worden gelezen. Met betrekking tot de vraag welke uitleg als
aannemelijker moet worden beschouwd, is het volgende van belang. De
uitdrukking "vergoeding voor de gewerkte uren", zoals deze wordt
gebruikt in art. 3.2, onder c, van de CAO 1999 en, zakelijk op gelijke
wijze, in art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO
1998/1999, kan aldus worden uitgelegd dat daarmee wordt gedoeld op een
per uur berekende vergoeding, maar deze uitleg is niet dwingend. Een
aannemelijker uitleg is dat de vergoeding voor de gewerkte uren ziet
op het normale salaris en dat daarmede buiten twijfel wordt gesteld
dat naast de vervangende betaalde vrije dag de normale beloning voor
de feestdag gehandhaafd blijft. Zonder daartoe strekkende aanwijzingen
kan niet worden aangenomen dat een cumulatie zou zijn beoogd die tot
het onaannemelijke gevolg zou leiden dat een werknemer in geval van
werk op een feestdag - behalve de in dit geding niet omstreden
vervangende betaalde vrije dag en de onregelmatigheidstoeslag - niet
alleen zijn reguliere salaris voor de feestdag krijgt, maar daarnaast
ook nog een per uur berekende beloning voor de op die feestdag
gewerkte uren. Dit een en ander vindt bevestiging in de hiervoor in
3.1 (onder vi) weergegeven toelichting op de met art. 3.2, onder c,
van de CAO 1999 overeenstemmende bepaling van de sinds 1 januari 2000
geldende CAO, waarin deze uitleg is neergelegd en waarbij niet tot
uitdrukking is gebracht dat deze woordelijk gelijkluidende bepalingen
- zoals overigens ook niet voor de hand ligt - verschillend moeten
worden uitgelegd.
3.5 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat onderdeel 1 doel
treft en dat onderdeel 2 geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Groningen van 12 juli 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere
behandeling en beslissing;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot
op deze uitspraak aan de zijde van Arriva begroot op EUR 376,36 aan
verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J.
Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/306HR
Mr. L. Timmerman
Zitting 16 januari 2004
conclusie inzake
De besloten vennootschap Arriva Ambulance Groningen B.V.
tegen
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Verweerder in cassatie (verder: ) is sinds 1 juli 1992
bij een rechtsvoorganger van eiseres tot cassatie (verder: Arriva) in
loondienst werkzaam als ambulancechauffeur. Op de arbeidsovereenkomst
is van toepassing de CAO voor het personeel in de ambulancezorg.
1.2 In de periode 1996 tot en met 1999 zijn achtereenvolgens van
toepassing geweest de CAO's aangegaan voor de periodes:
- 1 januari 1996 tot en met 31 maart 1998 (hierna: de CAO 1996/1998);
- 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 (hierna: de CAO 1998/1999);
- 1 april tot en met 31 december 1999 (hierna: de CAO 1999).
1.3 Art. 12 van de CAO 1996/1998 en art. 3.2 van de CAO 1998/1999
luiden - voorzover van belang als volgt:
"Vergoeding arbeid op feestdagen
De werknemer die op een feestdag, niet op zaterdag of zondag vallend,
arbeid verricht (...), krijgt de op de feestdag gewerkte uren vergoed.
De werknemer maakt bovendien aanspraak op een vervangende vrije dag
(...).
Indien de vrije dag niet (...) wordt toegekend, maakt de werknemer in
plaats daarvan aanspraak op een beloning ter grootte van een dagloon
vermeerderd met 100%"
1.4 Art. 3.2 van de CAO 1999 luidt als volgt:
"Vergoeding bij dienstdoen op feestdagen
1. PARATE DIENST
De werknemer die op een doordeweekse feestdag (maandag t/m vrijdag):
a) roostervrij is en niet werkt, is op die dag betaald vrij en maakt
aanspraak op een onbetaalde vervangende vrije dag (...)
b) (...)
c) werkt, maakt aanspraak op een compensatiedag èn vergoeding van de
gewerkte uren.
(...)
1.5 Uit de artt. 2 sub l juncto 24 CAO 1996/1998, 1.2 sub l juncto 4.4
CAO 1998/1999 en 1.2 sub m juncto 4.4 VAO 1999 volgt dat onder
feestdagen begrepen wordt extra vrije dagen met behoud van loon,
alsmede dat op een feestdag - behoudens bedrijfsbelang - niet wordt
gewerkt.
In de drie CAO's wordt voorzien in een onregelmatigheidstoeslag voor
arbeid op - onder andere - feestdagen. Deze is steeds gebaseerd op een
toeslag per gewerkt uur op een feestdag.
1.6 In de vanaf 1 januari 2000 geldende CAO is als toelichting op de
onder 1.4. voormelde CAO-bepaling opgenomen:
"de vergoeding van gewerkte uren is reeds begrepen in het maand- of
periodeloon"
1.7 heeft bij dagvaarding van 4 april 2000 Arriva
gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd te
verklaren voor recht dat hij bij werken op een feestdag, niet zijnde
een zaterdag of zondag recht heeft op:
"Doorbetaling van het gebruikelijke loon.
Betaling van de op die dag gewerkte uren.
Toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het
moment waarop de aanspraak is ontstaan, danwel betaling van het
dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende
vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden
gerealiseerd.
Betaling van de in de respectievelijk artikel 17 en artikel 3.7 van de
opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag."
Voorts heeft gevorderd Arriva te veroordelen tot betaling
het te weinig betaalde loon over alle sedert 1 januari 1996 gewerkte
feestdagen, niet zijnde een zaterdag of zondag vermeerderd met de
wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf elke vervaldag tot
aan de datum der algehele betaling, met veroordeling van Arriva in de
kosten.
1.8 heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd hij
op grond van de CAO recht heeft op betaling van de op een feestdag
gewerkte uren naast doorbetaling van het gebruikelijke loon.
De tekst van art. 3.2 CAO 1999 vermeldt letterlijk dat de werknemer,
die op een doordeweekse feestdag werkt de op die dag gewerkte uren
krijgt vergoed en bovendien recht heeft op een vervangende vrije dag.
Wordt hierbij betrokken, dat een feestdag ingevolge art. 1.2 sub L van
de CAO een extra vrije dag met behoud van loon is en dat ingevolge
art. 4 lid 4 van de CAO op een dergelijke dag behoudens bedrijfsbelang
niet wordt gewerkt, dan vloeit een en ander uit onderlinge samenhang
bezien voort, dat op een doordeweekse feestdag voor alle werknemers,
of zij werken of niet, recht bestaat op doorbetaling van het
gebruikelijke functieloon en dat de werknemer die moet werken
daarenboven recht heeft op betaling van de daadwerkelijke uren plus
een vervangende vrije (betaalde) dag (CvR, nr. 11).
Ook bezien in het licht van de gehele tekst van de CAO is de door
voorgestane uitleg van (art. 12 CAO 1996/1998 en) art.
3.2 van de CAO 1998/1999 en de CAO 1999 de juiste, ook al denken CAO
partijen daar blijkens een brief van het secretariaat anders over
(CvR, nr. 15).
1.9 Arriva heeft verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat uit art. 3.2
onder a van de CAO 1999 blijkt dat indien een werknemer vrij is op een
doordeweekse feestdag deze dag "betaald vrij" is. Als de werknemer
werkt op een doordeweekse feestdag maakt hij ingevolge art. 3.2 sub c
aanspraak op een compensatiedag alsmede op vergoeding van de gewerkte
uren. Sub a en sub c mogen volgens Arriva niet worden gekoppeld.
Arriva meent dat de tekst van de CAO er geen misverstand over de
juiste uitleg laat bestaan, doch dat wanneer deze CAO bepaling bezien
moet worden in het licht van de gehele CAO, haar uitleg de juiste is.
De uitleg van Arriva past beter bij de tekst en de structuur van de
CAO dan die van .
Wanneer een werknemer werkt op wat voor anderen een betaalde vrije
(feest)dag is, krijgt hij een vervangende betaalde vrije dag bij wijze
van compensatie; zo wordt hij in een materieel gelijke positie
gebracht met zijn collega die een betaalde vrije (feest)dag genoot.
Daarnaast moeten de op de feestdag gewerkte uren voor vergoeding in
aanmerking komen, op de grond dat deze uren meetellen in de totale
berekening van de arbeidstijd aan het einde van de
betalingsperiode/roosterperiode; afhankelijk van de uitkomst wordt de
overuurgrens overschreden, is onregelmatigheidstoeslag en eventueel
een roostervrije dag verschuldigd, aldus Arriva.
1.10 De CAO-partijen hebben de interpretatieverschillen op een CAO
overleg besproken en zij zijn het - aldus Arriva - erover eens dat het
in ieder geval nooit de bedoeling is geweest dat "en het gebruikelijke
loon op gewerkte feestdagen zou dienen te worden uitbetaald, als ook
betaling van de gewerkte uren" (CvA, nr. 14). Arriva heeft overgelegd
een brief van 12 juli 2000 waarin "Partijen betrokken bij de CAO
Ambulancezorg" bericht dat een werknemer die op een doordeweekse
feestdag werkt zowel een compensatiedag als een beloning voor de
gewerkte uren ontvangt. "De beloning van voor de gewerkte uren wordt
geacht inbegrepen te zijn in het functieloon. (...) In het nieuwe
CAO-boekje zal de tekst op dit punt verduidelijkt worden teneinde
verdere discussie op dit punt te vermijden", aldus deze brief.
1.11 Arriva heeft ten slotte aangevoerd dat de vordering van
op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te
worden afgewezen; zij zou niet alleen moeten betalen maar
eventueel ook andere werknemers. De bedrijfstak als geheel zou evenmin
gebaat zijn bij toewijzing van de vordering.
1.12 Bij vonnis van 13 december 2000 heeft de kantonrechter te
Groningen de vorderingen toegewezen. De kantonrechter heeft
vooropgesteld dat uit o.a. het arrest HR 17 september 1993, NJ 1994,
173 volgt dat bij de vraag wat de betekenis van een CAO-voorschrift
is, grammaticale interpretatie - wat staat er letterlijk - toegepast
moet worden (rov. 4.1). Uit andere bepalingen van de CAO vloeit al
voort dat elke werknemer op een doordeweekse feestdag gewoon zijn
salaris doorbetaald krijgt. In art. 12 c.q. art. 3.2 wordt daarnaast,
derhalve aanvullend, bepaald dat de werknemer die op een dergelijke
feestdag arbeid verricht, de die dag gewerkte uren uitbetaald krijgt,
volgens de voor feestdagen geldende bijzondere beloning, alsmede dat
hij zijn gemiste vrije dag later mag opnemen (rov. 4.2). Volgens de
kantonrechter is de regeling in zekere zin "dubbelop", maar het is
zeer wel voorstelbaar dat daartoe in het CAO-overleg besloten is (rov.
4.3).
1.13 Arriva is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de
kantonrechter bij de rechtbank te Groningen. Met haar grieven heeft
zij het geschil in volle omvang aan de rechtbank voorgelegd. Arriva
heeft onder meer aangevoerd dat wanneer een CAO-bepaling voor meerdere
uitleg vatbaar is letterlijke interpretatie niet aangewezen is. In het
door de kantonrechter aangehaalde arrest spreekt de Hoge Raad ervan
dat aan de tekst van een CAO "in beginsel doorslaggevende betekenis"
moet worden toegekend. De woorden "in beginsel" betekenen dat de
letterlijke tekst niet tot onaanvaardbare gevolgen mag leiden; ook het
gezonde verstand dient leidraad te blijven.
Arriva heeft in dit verband uiteengezet dat wanneer iemand op grond
van zijn rooster op een doordeweekse feestdag moet werken, hij dubbel
gecompenseerd moet worden: zowel voor het feit dat hij werkt op een
dag waarop de meeste mensen niet werken als voor het ongemak van het
werken op een niet regulier tijdstip. Hij krijgt dus naast zijn vaste
maandsalaris: een compensatiedag en een onregelmatigheidstoeslag (MvG,
nr. 15). De door voorgestane uitleg op grond waarvan ook
nog betaling van de gewerkte uren plaatsvindt leidt tot een
onaanvaardbaar resultaat, aldus Arriva.
1.14 heeft de grieven weersproken en geconcludeerd tot
bekrachtiging van het bestreden vonnis.
1.15 De rechtbank heeft bij vonnis van 12 juli 2002 het vonnis van de
kantonrechter vernietigd voorzover de verklaring voor recht en de
veroordeling tot betaling van het te weinig betaalde loon onbeperkt in
de tijd voortduren. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat
bij werken op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of
een zondag tot en met 31 december 1999 recht heeft op:
A. doorbetaling van het gebruikelijke loon;
B. betaling van de op die dag gewerkte uren;
C. toekenning van een vervangende vrije dag binnen zes weken vanaf het
moment waarop de aanspraak is ontstaan, danwel betaling van het
dagloon vermeerderd met 100%, zo de toekenning van de vervangende
vrije dag niet binnen de zes weken als hiervoor kan worden
gerealiseerd;
D. betaling van de in respectievelijk art. 17 en art. 3.7 van de
opeenvolgende CAO's genoemde onregelmatigheidstoeslag.
Voorts heeft de rechtbank Arriva veroordeeld om aan het
te weinig betaalde loon van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999
te voldoen.
1.16 Arriva heeft tijdig(2) cassatieberoep ingesteld.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk doen toelichten. Arriva heeft nog
gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel is opgebouwd uit twee onderdelen en richt zich tegen de
navolgende overwegingen:
"4.1 De rechtbank stelt voorop dat - overeenkomstig vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad - voor de uitleg van bepalingen in een
CAO de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst
van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn.
4.2 Tussen partijen is in geschil of de in rechtsoverweging 2
aangehaalde CAO bepalingen zo moeten worden gelezen dat op basis
daarvan de werknemer, die volgens dienstrooster werkzaamheden verricht
op een doordeweekse feestdag, naast doorbetaling van zijn
gebruikelijke loon tevens aanspraak kan maken op een afzonderlijke
vergoeding van de op die dag gewerkte uren.
De betreffende artikelen in de CAO's zijn naar het oordeel van de
rechtbank zodanig geformuleerd dat deze in grammaticale zin slechts
voor één uitleg vatbaar zijn. Mede gelet op de structuur van de CAO en
de overige bepalingen daarin kunnen de artikelen 12 CAO 1996/1998 (3.2
CAO 1998/99) en 2 CAO 1996/98 (1.2 juncto 4.4 CAO 1998/1999 en 1999)
niet anders worden geduid dan nevengeschikt en mitsdien complementair.
Het feit dat - zoals thans onweersproken is gesteld - de bedoeling van
de CAO-partijen hiermee niet overeenstemt, kan aan deze uitleg niet
afdoen.
De interpretatie van de CAO zoals deze wordt verdedigd door
- en gesanctioneerd door de kantonrechter in het
bestreden vonnis - onderschrijft de rechtbank dan ook.
4.3 Niet doorslaggevend acht de rechtbank daarbij dat
inmiddels op de hoogte is - en dat ook reeds was bij de aanvang van de
procedure - van de bedoeling van de CAO-partijen bij de in deze
procedure relevante CAO-bepalingen en/of dat hij lid is van een bij
het afsluiten van de CAO's betrokken vakvereniging.
Redengevend voor de door de Hoge Raad voorgestane strikte
interpretatieleer is immers dat de individuele werknemer - in dit
geval - niet betrokken is geweest bij de totstandkoming
van de CAO zodat die CAO, als overeenkomst waaruit derden rechten
kunnen ontlenen en op basis waarvan die derden zich ook verbinden,
naar objectieve maatstaven en ontdaan van de (niet kenbare) bedoeling
van de bij de totstandkoming betrokken partijen behoort te worden
uitgelegd.
4.4 Het vorenstaande neemt niet weg dat onder bijzondere
omstandigheden van deze letterlijk-grammaticale interpretatieleer kan
worden afgeweken wanneer zij in de gegeven omstandigheden leidt tot
onaanvaardbare consequenties. Dienaangaande wordt overwogen dat
, ingeval wordt uitgegaan van de uitleg zoals hiervoor
door de rechtbank onderschreven, bij het verrichten van werkzaamheden
op een doordeweekse feestdag - naast het gebruikelijke loon en een
vervangende vrije dag - het loon over de gewerkte uren vermeerderd met
een onregelmatigheidstoeslag ontvangt. De rechtbank acht deze
consequentie niet onaanvaardbaar.
De werknemer die niet werkt op een doordeweekse feestdag geniet immers
ook een vrije dag en ontvangt tevens loon over die dag. De werknemer
die op die feestdag wel werkt, ontvangt aldus "extra" het loon over de
gewerkte uren en een onregelmatigheidstoeslag, hetgeen de rechtbank
niet onaanvaardbaar ongebruikelijk of onredelijk voorkomt. De
omstandigheid dat de CAO-partijen terzake een andere bedoeling voor
ogen hadden en werkgever en werknemers de bepalingen respectievelijk
hebben uitgevoerd en aanvaard overeenkomstig de door Arriva
voorgestane uitleg kan gelet op het voorgaande en in de gegeven
omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden."
2.2 Onderdeel 1 dat zich richt tegen de rechtsoverwegingen 4.1 tot en
met 4.3 klaagt dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste
rechtsopvatting, althans een onjuiste uitleg heeft gegeven aan
genoemde CAO-bepalingen. De rechtbank heeft een onjuiste toepassing
gegeven aan de door de Hoge Raad gegeven uitlegregel (HR 17 september
1993, NJ 1994, 173). Met name miskent de rechtbank dat genoemde
uitlegregel niet met zich brengt dat bij het bepalen van inhoud en
strekking van een CAO-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet
mag worden op de letterlijke (grammaticale) betekenis van de
bewoordingen, doch dat bij de uitleg ook betekenis kan worden
toegekend aan - kort gezegd - kenbare bedoelingen van partijen die bij
de totstandkoming van de overeenkomst waren betrokken (HR 28 juni
2002, RvdW 2002, 117). De overweging van de rechtbank in
rechtsoverweging 4.2, dat het feit, dat met haar uitleg de bedoeling
van de CAO-partijen niet overeenstemt, aan de (geldigheid van) die
uitleg niet kan afdoen, rust dan ook op een onjuiste interpretatie van
toepassing van genoemde juriprudentiële regel. Dat wreekt zich ook in
rechtsoverweging 4.3. Voorts klaagt het onderdeel dat de rechtbank
heeft miskend dat genoemde CAO-bepalingen voor meer dan één uitleg
vatbaar zijn en zij heeft ten onrechte in het geheel geen rekening
gehouden met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de
onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties van de
bedoelde CAO-bepalingen zouden leiden (vgl. HR 31 mei 2002, RvdW 2002,
91), aldus het onderdeel. Ten slotte bevat het onderdeel een
motiveringsklacht.
2.3 Onderdeel 2 komt op tegen de zojuist geciteerde rechtsoverweging
4.4 en betoogt dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk is
omdat zij - samengevat weergegeven - is voorbijgegaan aan het betoog
van Arriva dat de door verdedigde uitleg van de betrokken
CAO-bepaling indruist tegen het systeem dat alle betrokken
CAO-partijen steeds voor ogen heeft gestaan, het systeem van
vergelijkbare CAO's, de logica, datgene wat in Nederland algemeen als
gebruikelijk en billijk wordt ervaren alsmede met het systeem dat
Arriva en alle andere ambulancediensten tot nu toe hebben toegepast,
nu vaststaat dat de door verdedigde uitleg met zich
brengt dat de werknemer voor een doordeweekse feestdag niet met een
vergoeding van 250% - conform de uitleg van CAO-partijen - doch maar
liefst met een vergoeding van 350% van het dagloon wordt
gecompenseerd. Voorts klaagt het onderdeel met twee deelklachten over
de motivering van rechtsoverweging 4.4.
Inleiding
2.4 Uitleg van CAO-bepalingen geschiedt volgens de regel die de Hoge
Raad heeft geformuleerd in de arresten HR 17 september 1993, NJ 1994,
173 en HR 24 september 1993, NJ 1994, 174. De Hoge Raad stelde in
eerstgenoemd arrest voorop dat aan de werknemers en werkgever op wie
een CAO van toepassing is in het algemeen geen andere gegevens ter
beschikking dan haar tekst en de eventueel daaraan toegevoegde
schriftelijke toelichting. Dit brengt mee - zo vervolgt de Hoge Raad -
dat voor de uitleg van de bepalingen van een CAO, de bewoordingen
daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die
overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Deze
uitlegregel is herhaald in HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473.(3) In zijn
conclusie voor dit arrest schreef A-G Bakels dat een CAO dient te
worden uitgelegd overeenkomstig hetgeen naar objectieve maatstaven uit
de bewoordingen daarvan volgt. Daarbij dient te worden gelet op
gezichtspunten als (i) de formuleringen die elders in dat stuk worden
gebruikt en hetgeen dienaangaande in de bedrijfstak gebruikelijk is,
(ii) het wettelijk systeem en (iii) de aannemelijkheid van de
rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke
tekstinterpretaties zouden leiden. Van grammaticale uitleg als
exclusieve of eerst, dan wel in beginsel, in aanmerking komende
methode behoort geen sprake te zijn: de grammaticale uitleg vindt, als
steeds, plaats naast andere uitlegmethoden, aldus Bakels (nrs 2.8 en
2.9).
2.5 In het arrest HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 herhaalde de Hoge Raad
de hiervóór weergegeven regel voor uitleg van CAO-bepalingen en voegde
daaraan toe dat het daarbij niet aankomt op de bedoelingen van de
partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de
toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve
maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting
zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op
de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid
van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke
tekstinterpretaties zouden leiden, aldus de Hoge Raad (rov. 3.6).(4)
Vervolgens verduidelijkte de Hoge Raad in HR 28 juni 2002, NJ 2003,
111 dat de uitlegregel niet betekent dat bij het bepalen van inhoud en
strekking van een CAO-bepaling onder alle omstandigheden alleen gelet
mag worden op de letterlijke (grammaticale) betekenis van de
bewoordingen.(5) Indien de objectieve bedoeling van de partijen bij de
CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen (en
eventuele toelichting) kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden
toegekend. In zijn noot onder deze arresten schrijft Heerma van Voss
dat in de nu geldende objectieve uitleg in beginsel ook historische,
systematische, teleologische en sociologische interpretaties mogelijk
zijn; interpretatie in slechts in zoverre beperkt dat voorkennis van
partijen uit de onderhandelingen geen rol mogen spelen.(6)
De Hoge Raad heeft de zojuist weergegeven uitlegregel herhaald in HR
14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6 en HR 11 april 2003, NJ 2003,
430. In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad nog aangetekend dat
niet als regel kan worden aanvaard dat minder duidelijke CAO-teksten
dienen te worden uitgelegd in het voordeel van degene wiens positie de
CAO beoogt te beschermen.
2.6 Van Slooten en Heerma van Voss hebben naar aanleiding van de
arresten van 31 mei 2002 en 28 juni 2002 de regel bij de uitleg van
CAO's aldus samengevat dat wel met de bedoeling van partijen rekening
mag worden gehouden, zolang deze maar herleidbaar is tot de tekst.
Indien die bedoeling immers (ruim opgevat) tot de tekst herleidbaar
is, kan er gesproken worden over een objectieve uitleg. Volgens deze
schrijvers zijn arbeidsrechtjuristen dankzij deze arresten verlost van
de verstikkende grammaticale interpretatiemethode en mag ieder
argument bij de uitleg van CAO's weer in stelling worden gebracht,
behalve wanneer dat uitsluitend gestoeld kan worden op een niet voor
beide partijen kenbare partij bedoeling.(7)
2.7 Een uitgebreide analyse van de rechtspraak van de Hoge Raad
omtrent de uitleg van een CAO is te vinden in de artikelen van E.
Verhulp, De uitleg van CAO-bepalingen, ArA 2003/1, blz. 4 e.v. en van
S.F. Sagel, De objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen:
betekenis en reikwijdte (I), ArbeidsRecht 2003/11, blz. 12 e.v.
Verhulp pleit voor uitbreiding van de grammaticale uitlegregel door
CAO-bepalingen mede naar hun kennelijke strekking en maatschappelijke
betekenis uit te leggen. Sagel komt in zijn artikel tot de conclusie
dat het er bij de objectief-tekstuele uitlegmaatstaf om gaat vast te
stellen welke betekenis naar objectieve maatstaven - dat wil zeggen:
op grond van interpretatiefactoren die op het moment dat de CAO geldt,
redelijkerwijs kenbaar zijn voor de aan de CAO voor de aan de CAO
onderworpen werknemers en werkgevers - uit de tekst van de CAO volgt.
Met interpretatiefactoren die voor de aan de CAO onderworpen
werknemers niet kenbaar zijn mag geen rekening worden gehouden (blz.
23 en 24). Hij verwerpt de mening van Loonstra(8) dat teksten uit
latere CAO's mogen worden gebruikt om tot de correcte, meest objectief
redelijke uitleg van een CAO-bepaling te komen (blz. 17).
Met betrekking tot de uitleg van algemeen verbindend verklaarde CAO's
wijs ik nog op de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense rolnr.
C02/219 (Stichting Pensioenfonds DSM-Chemie/Fox) die aantekent dat bij
deze CAO's zich de bijzonderheid voordoet dat deze moeten worden
beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO (art. 99 (oud) RO),
hetgeen reeds dwingt tot een objectieve uitleg.
2.8 De CAO voor het personeel in de ambulancezorg 1997/1998 is (deels)
algemeen verbindend verklaard bij besluit van 27 maart 1997
(Bijvoegsel Stcrt. d.d. 1 april 1997, nr. 62).(9) De algemeen
verbindend verklaring gold van 3 april 1997 tot en met 31 maart 1998
en omvatte o.a. de artikelen 2 sub l, 12, 17 en 24. De CAO voor de
periode 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 alsmede de CAO voor het
tijdvak 1 april 1999 tot en met 31 december 1999 zijn niet algemeen
verbindend verklaard. Eerstgenoemde CAO is op grond van de
AVV-verklaring recht in de zin van art. 79 RO. De gelijkluidende
bepalingen uit de twee opvolgende CAO's moeten bij de beoordeling van
de juistheid van de uitleg ervan in cassatie als recht in de zin van
art. 79 RO worden beschouwd(10).
Uitleg: bedoeling
2.9 De rechtbank heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de
bedoeling van de CAO-partijen niet overeenstemt met een uitleg volgens
welke een werknemer die op een doordeweekse feestdag werkt - naast
loon - aanspraak kan maken op een afzonderlijke vergoeding van de op
die dag gewerkte uren (rov. 4.2). Het is volgens de rechtbank niet de
bedoeling geweest ook nog de gewerkte uren vergoed te krijgen.
2.10 Anders dan de rechtbank oordeelt kan de bedoeling van de
CAO-partijen aan die uitleg wèl afdoen. Deze bedoeling moet echter wel
naar objectieve maatstaven volgen uit de bewoordingen van de
CAO-bepalingen en van de eventueel daarbij behorende schriftelijke
toelichting.
2.11 De vraag of CAO-partijen voor ogen heeft gestaan dat een
werknemer die op een doordeweekse feestdag werkt zowel loon ontvangt
als de gewerkte uren vergoed krijgt, zou eventueel bevestigend
beantwoord kunnen worden op grond van de opbouw van de CAO. Voor de
duidelijkheid bespreek ik slechts de CAO 1999, maar voor de andere
CAO's geldt m.m. hetzelfde. Hoofdstuk 3 (met daarin art. 3.2 dat inzet
van het geding is) is getiteld "Vergoedingen, toeslagen en overuren"
en volgt op het algemene Hoofdstuk 2 "Aanstelling, functies en lonen",
waarin enige bepalingen omtrent inschaling en berekening van loon zijn
opgenomen en het algemene Hoofdstuk 1 "algemene bepalingen" waarin in
een definitieartikel (art. 1.2, sub m) is opgenomen dat op de in dat
artikel omschreven feestdagen loon wordt doorbetaald. De redenering
zou dan zijn dat de uitbetaling van gewerkte uren van art. 3.2 een -
in een speciale regeling opgenomen - aanvulling vormt op het loon dat
sowieso - volgens het definitieartikel - op feestdagen wordt
betaald.(11) Erg overtuigend is een dergelijke redenering n.m.m. niet.
In art. 1.2 ("definities") gaat het veeleer om het bepalen van wat
feestdagen zijn dan om de vaststelling dat loon betaald moet worden.
Het komt mij weinig aannemelijk over dat aan een definitieartikel een
bepaald recht kan worden ontleend. In hoofdstuk 2 gaat het met name om
functie-indeling en niet om het betalen van loon. Het volgt uit deze
opbouw dan ook bepaald niet dwingend dat partijen in art. 3.2 een
aanvulling op het reguliere loon over een feestdag hebben beoogd te
regelen. Veel waarschijnlijker is het dat in Hoofdstuk 3 het recht op
vergoeding bij uitsluiting is geregeld. Ik merk terzijde op - partijen
hebben hier geen punt van gemaakt - dat uit art. 1.2 sub m niet volgt
dat (in afwijking van het wettelijk systeem(12)) op feestdagen loon
moet worden doorbetaald; voor algemeen erkende christelijke feestdagen
staat het er eenvoudigweg niet en voor nationale feestdagen zou dit
slechts gelden voor dagen die als zodanig door de overheid zijn
aangewezen.
2.12 De conclusie is dat er uiteenlopende tekstinterpretaties van de
betrokken CAO mogelijk zijn waarbij ik wel aanteken dat ik de uitleg
die ertoe leidt dat vergoeding van de op een doordeweekse feestdag
gewerkte uren plaatsvindt bovenop betaling van het reguliere loon en
ook nog aanspraak gemaakt kan worden op een onregelmatigheidstoeslag
zwak vind. Wat is naar objectieve maatstaven de juiste uitleg?
Uitleg: aannemelijkheid rechtsgevolgen
2.13 Zoals hiervoor reeds is aangegeven, kan bij de beantwoording van
deze vraag acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de
rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke
tekstinterpretaties zouden leiden(13).
2.14 De door de rechtbank gegeven uitleg leidt tot het rechtsgevolg
dat - kort gezegd - twee maal salaris krijgt over de
gewerkte feestdag: het reguliere loon èn de gewerkte uren van art. 12
(CAO 1996/1998) resp. art. 3.2 CAO (1999). Daarnaast ontvangt hij een
vervangende vrije dag en onregelmatigheidstoeslag die is gekoppeld aan
het aantal op een feestdag gewerkte uren (art. 17 (CAO 1996/1998)
resp. art. 3.7 (CAO 1999)).
2.15 Dit rechtsgevolg is weinig aannemelijk; veeleer ligt voor de hand
dat tegenover het werk op de feestdag, waarvoor hij
salaris en onregelmatigheidstoeslag ontvangt, een vervangende vrije
dag krijgt. Hem komt dan naast salaris, evenals een werknemer die op
de feestdag vrij was, enige tijd later een vrije dag toe terwijl het
nadeel van werken op de feestdag (terwijl vele werknemers die dag vrij
waren) met geld in de vorm van onregelmatigheidstoeslag wordt
gecompenseerd. Deze uitleg komt neer op een redelijke en voor een
ieder begrijpelijke compensatie voor het werken op een doordeweekse
feestdag. Opmerkelijk is bovendien nog dat deze uitleg vanaf 1 januari
2000 met instemming van de vakbond wordt gevolgd.
Onderdeel 1
2.16 Het voorgaande voert tot de slotsom dat de rechtsklacht van
onderdeel 1 terecht is voorgesteld. De rechtbank heeft in
rechtsoverweging 4.1 weliswaar de door de Hoge Raad voorgeschreven
uitlegregel voor CAO's vooropgesteld, maar zij heeft deze n.m.m.
onjuist toegepast(14). Zij heeft in rechtsoverweging 4.2 op een te
weinig royale wijze invulling gegeven aan de uitleg van een CAO naar
objectieve maatstaven en is teveel blijven steken in een woordelijke
uitleg van de betrokken CAO. Een te woordelijke uitleg van een CAO is
met name bezwaarlijk, wanneer er uiteenlopende interpretaties van de
betreffende CAO mogelijk zijn. De rechtbank heeft met name ten
onrechte geen rekening gehouden met hetgeen inmiddels wordt genoemd de
aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op
zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden(15). Wanneer zij
de betrokken CAO meer naar objectieve maatstaven had uitgelegd, komt
het mij aannemelijk voor dat de rechtbank tot de door Arriva bepleite
uitleg zou zijn gekomen. Arriva heeft m.i. op een duidelijke wijze in
grief 1 en 2 van haar conclusie in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen
al te woordelijke uitleg van de betrokken CAO.
2.17 De motiveringsklacht van het onderdeel is eveneens terecht
voorgesteld. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.2 (tweede
alinea) - kennelijk teneinde toepassing te geven aan de regel dat de
bewoordingen in het licht van de gehele tekst van de CAO moeten worden
gelezen - verwezen naar de structuur en de overige bepalingen en
vervolgens geconcludeerd dat de van toepassing zijnde artikelen "niet
anders worden geduid dan nevengeschikt en mitsdien
complementair". Uit die overweging volgt onvoldoende duidelijk op
grond waarvan de structuur en de overige bepalingen tot dat oordeel
zouden moeten leiden. Het oordeel van de rechtbank spreekt niet voor
zich, zoals ik hiervoor heb aangegeven.
Onderdeel 2
2.18 Onderdeel 2 bevat een motiveringsklacht. De rechtbank heeft in
rechtsoverweging 4.4 naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer
van Arriva onderzocht of het resultaat waartoe de rechtbank aan de
hand van haar uitleg van de aan de orde zijnde CAO-bepalingen is
gekomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
is (art. 6 lid 2 BW). Zij gaat van niet-onaanvaardbaarheid uit waarbij
zij onder meer overweegt dat de omstandigheid dat de werknemer die op
een doordeweekse feestdag - in tegenstelling tot een collega die vrij
is - werkt als "extra" het loon ontvangt over de gewerkte uren en een
onregelmatigheidstoeslag niet ongebruikelijk en onredelijk voorkomt.
Het middelonderdeel acht deze beslissing onvoldoende gemotiveerd. Ik
meen dat het middel doel treft. M.i. heeft de rechtbank in
rechtsoverweging 4.4 onvoldoende kenbaar het betoog van Arriva
verdisconteerd dat te vinden is in onderdeel 15 van de conclusie van
eis in hoger beroep en waarin Arriva op een aantal factoren heeft
gewezen die naar haar inzicht de door voorgestane uitleg
van de CAO ongebruikelijk en onredelijk doen zijn.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank
Groningen en verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden
ter verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rechtsoverweging 1 van het vonnis van de rechtbank Groningen.
2 De cassatiedagvaarding is op 10 oktober 2002 uitgebracht.
3 Zie hierover A. Stege, ArA 2001/1, blz. 45 e.v.
4 Zie over dit arrest A. Stege, Ondernemingrecht, 2002-11, blz.
346-348.
5 Vgl. tevens HR 20 december 2002, JAR 2003, 17 rov. 3.5.2.
6 Zie over het arrest voorts F.B.J. Grapperhaus, Ondernemingsrecht
2002-13, blz. 423-424.
7 J.M. van Slooten en G.J.J. Heerma van Voss, Kroniek van het sociaal
recht, NJB 2002 (afl. 31), blz. 1519.
8 C.J. Loonstra, Uitleg van CAO-bepalingen: op weg naar een
(objectieve) redelijkheidstoets?, ArA 2003/2, blz. 95.
9 Zie stuknr. 15 in het B-dossier.
10 Laatstelijk: HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6. Zie voor
overige rechtspraak de cpg van A-G Spier voor het arrest onder 4.15
(noot 16).
11 Zie de s.t. van mrs. Swelheim en Sagel blz. 8/9.
12 Volgens art. 1638hh (oud) BW en art. 7:639 BW behoudt de werknemer
gedurende zijn vakantie recht op loon. Een feestdag is echter geen
vakantiedag: kamerstukken II 1965-1966, 7168, MvA, blz. 2: "Algemeen
erkende christelijke feestdagen zijn niet als vakantie te beschouwen".
13 HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 rov. 3.6 en HR 11 april 2003, NJ 2003,
430 rov. 3.5.
14 Zie voor een voorbeeld hiervan (Haviltex-maatstaf met juistheid
vooropgesteld, maar verkeerd toegepast): HR 12 januari 2001, NJ 2001,
199.
15 Het arrest van 31 mei 2002 is op 19 juni 2002 - derhalve ruim voor
de uitspraakdatum - in de RvdW verschenen.
Hoge Raad der Nederlanden