Invloed eerder opstallen en verlagen stikstofbemesting op de hoeveelheid
minerale-N in de bodem en de nitraatconcentratie in bovenste grondwater
PraktijkRapport 44
Auteurs: G. Holshof (Praktijkonderzoek ASG), J. Willems (RIVM)
Op de intensief gebruikte graslandbedrijven op de zandgronden is
nitraatuitspoeling een probleem. De nitraatconcentraties in het
grondwater zijn vaak hoger dan de EU-norm voor nitraat van 50 mg
/liter. Drinkwatermaatschappijen willen de uitspoeling van nitraat in
waterwingebieden terugdringen en zoeken naar de meest effectieve
manier. Het opstallen van vee gedurende het gehele jaar is financieel
niet aantrekkelijk en zal maatschappelijk moeilijker aanvaardbaar
zijn. Resultaten uit Engels onderzoek, waarbij schapen vanaf begin
september werden opgestald en de laatste snede werd ingekuild, lieten
een sterke reductie van de hoeveelheid N-min in het najaar zien. Een
soortgelijk onderzoek is nu met melkkoeien opgezet op de zandgrond van
proefbedrijf Aver Heino.
In de proef zijn twee behandelingen aangelegd: bemesting en beweiding.
De bemesting vond plaats op drie niveaus, die onder normale
omstandigheden tot jaargiften leiden van 200, 300 en 400 kg N/ha. Er
is geen drijfmest toegediend.
De behandeling "beweiding" bestond uit 7 niveaus:
1. Nov : tot 1 november beweiden
2. Okt : tot 1 oktober beweiden; eind oktober bloten
3. Sep+ : tot 1 september beweiden; half oktober maaien voor
voederwinning (bemest)
4. Sep- : als 3, laatste snede niet bemest
5. Aug+: tot 1 augustus beweiden; begin oktober maaien voor
voederwinning (bemest)
6. Aug- : als 5, laatste snede niet bemest
7. Maai: maaiobject (zomerstalvoedering) tot half oktober
In de eerste week van maart, augustus en november zijn van elke
behandeling grondmonsters genomen in de lagen 0-25, 25-50 en 50-75
cm-mv en in deze monsters is het gehalte minerale stikstof (N-min)
bepaald door het BLGG. Daarnaast is één keer per jaar het bovenste
grondwater bemonsterd en is de chemische samenstelling daarvan bepaald
(o.a. nitraat, kalium en chloridenconcentratie) door het RIVM. De
voorraadverandering van de hoeveelheid N-min in de periode maart tot
augustus, augustus tot november en november tot maart is geanalyseerd.
De periode augustus tot november was 1991 erg droog (verdamping was
hoger dan de neerslag), terwijl deze periode in de jaren 1992 t/m 1994
juist een neerslagoverschot had. Gedurende alle winters
(november-maart) was sprake van een neerslagoverschot variërend van
160 mm in 1991 tot 360 mm in 1994. Tussen dezelfde jaargiften bestond
een verschil tussen de behandelingen "beweiding" in werkelijk gegeven
N. De N-gift varieerde van 320 tot 420 bij een jaargift van 400 N.
Gedurende de proefperiode nam de hoeveelheid N-min af, vermoedelijk
door het relatief hoge neerslagoverschot gedurende de winterperioden.
De hoeveelheid N-min in de laag 0-75 cm-mv verschilde sterk tussen de
behandelingen, maar ook tussen de jaren. Bemesting en tijdstip van
uitscharen leiden tot significante effecten op de verandering van de
hoeveelheid N-min gedurende de periode maart-augustus en
augustus-november. Gedurende de winterperiode zijn geen significante
effecten gevonden.
De hoeveelheid N-min nam gedurende de periode maart-augustus bij alle
behandelingen toe, maar bij de behandeling Nov en Maai was de toename
significant lager dan bij de andere objecten. Gedurende de periode
augustus-november nam de hoeveelheid N-min overal, op Aug+ en Aug- na,
af. Significante verschillen zijn alleen aangetoond bij beide objecten
Aug en bij Nov, waarbij de sterkste effecten optraden in de laag 0-25
cm-mv. Er zijn bruto opbrengstverschillen van meer dan 1000 kg ds/ha
aangetoond, veroorzaakt door verschillen in Nbemestingsniveau (Sep-,
Aug+ en Aug- hebben minder stikstof gekregen dan de overige
behandelingen) en de laatste gebruiksdatum. De laatste snede van de
behandelingen Maai, Aug* en Sep* vond plaats in de eerste week van
oktober, de laatste beweidingsdag van de behandelingen Okt en Nov vond
plaats op de eerste dag van die maand.
De netto opbrengstverschillen zijn kleiner, omdat zowel de
beweidingsverliezen als de voederwinningsverliezen hoog zijn in de
herfst. Het was erg moeilijk om begin oktober een geslaagde kuil te
maken. Alhoewel verschil in N-niveau en graslandmanagement tot
significante effecten leiden op de verandering van de Nmin voorraad,
zijn de verschillen tussen de jaren veel groter. Eerder stoppen met
beweiden geeft een afname van de N-min voorraad, alhoewel niet alle
behandelingen significant van elkaar verschillen. Weiden tot november
geeft de sterkste toename van de N-min voorraad, maar er is mogelijk
een relatie met de significant lagere toename in de eerste helft van
het groeiseizoen. Titchen e.a. (1992) hebben bij hun onderzoek alleen
in november in de laag 0-30 cm-mv gemeten. Zij vonden een reductie van
22 kg N-min, door de schapen twee maanden eerder op te stallen,
hetgeen in overeenstemming is met deze proef. De grote variatie in
N-min voorraad (met name op de beweide objecten) kan veroorzaakt zijn
door de bemonsteringsmethode. De enige manier om deze variatie terug
te dringen is het markeren van urineplekken en deze apart te
bemonsteren (van der Putten 1996)
In vergelijking met weiden tot begin november, is sprake van een
lagere bruto grasproductie bij eerder opstallen. Dit wordt
hoofdzakelijk veroorzaakt doordat de grasproductie in oktober maar ten
dele wordt gebruikt. Maaien in de tweede helft van oktober verhoogd de
kans op uitwinteren en wordt daarom niet geadviseerd. Het eerder
opstallen van vee heeft niet alleen effect op de N-min voorraad en
ds-opbrengst, maar ook op diverse kosten die gepaard gaan met eerder
opstallen. Hierbij zijn deze kosten hoger bij een systeem van
onbeperkt weiden naar opstallen, dan bij beperkt weiden naar
opstallen. Voor een melkveebedrijf met 50 koeien en bijbehorend
jongvee, is voor vervroegd opstallen een extra mestopslag van 50 tot
90 m3 nodig. Het verlengen van de stalperiode vraagt ook 10 tot 20 ton
ds kuil of maïs extra en 2 tot 4 ton extra krachtvoer. Ook zal een
deel van de Nverliezen zich verplaatsen van de weide
(nitraatuitspoeling)naar de stal (NH3 emissie)
Het eerder opstallen van vee is een effectieve manier om de
hoeveelheid N-min in het najaar te reduceren. De totale effecten op
het N-verlies zijn echter lager en er zijn veel extra kosten verbonden
aan het eerder opstallen.
Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel
praktijkrapport 44 hier voor de prijs van EUR 16.51 (excl BTW) .
Rundvee praktijkrapport 44: Invloed eerder opstallen en verlagen
stikstofbemesting op de hoeveelheid minerale-N in de bodem en de
nitraatconcentratie in bovenste grondwater - 2004 - 51 pagina's
Oudste praktijkrapport Vorige praktijkrapport Overzicht alle
praktijkrapporten
---
© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst
bijgewerkt: 02-04-2004 10:53.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar:
webmaster.po.asg@wur.nl
Praktijkonderzoek Veehouderij