Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over darmkanker (2030400110)

1.
Hebt u kennisgenomen van het artikel "Onderzoek darmkanker hard nodig"?1

1.
Ja.

2.
Wat is uw mening over de noodkreet van de Nederlandse Vereniging voor Gastro-enterologie dat jaarlijks honderden mensen onnodig sterven aan dikkedarmkanker? Wat vindt u van deze situatie, en het feit dat de vereniging deze als «uitermate zorgwekkend en maatschappelijk onacceptabel» ervaart? Deelt u deze opvatting?

2.
Ik kan mij voorstellen dat de Nederlandse Vereniging voor Gastro-enterologie als beroepsorganisatie aandacht vraagt voor de mogelijkheid om door middel van vroege opsporing onnodige sterfte te voorkómen, maar het gaat mij te ver om te spreken van een situatie die "maatschappelijk onacceptabel" is. Daarbij moet bedacht worden dat de invoering van een landelijk screeningsprogramma zorgvuldige afwegingen en besluitvorming vereist, nog afgezien van het vraagstuk van de bekostiging. Voor we een screeningsprogramma verantwoord kunnen invoeren, zullen we zekerheid moeten hebben over de juiste screeningsmethode of combinatie van methodes, het beste screeningsinterval, de leeftijdsgrenzen voor de doelgroep en de indicaties voor nadere diagnostiek. Voorts moet duidelijkheid bestaan over de te verwachten deelnamegraad (gezien de belasting voor de onderzochte mensen), de organisatorische opzet en de follow-up van mensen bij wie goedaardige poliepen gevonden worden. Grote aandacht verdienen tenslotte de consequenties van een eventueel bevolkingsonderzoek voor de capaciteit aan menskracht en middelen, aangezien er jaarlijks ongeveer 200.000 mensen colonoscopisch onderzocht zouden moeten worden. Bij FOBT-screening2 gaat het om nog veel grotere aantallen. De doelgroep van 50- tot 70-jarigen omvat in Nederland ruim 3,5 miljoen mensen. Indien de helft daarvan aan een twee-jaarlijks FOBT-onderzoek zou deelnemen, gaat het om jaarlijks om ca. 900.000 te onderzoeken ontlastingsmonsters. Sommige van deze vragen, die in het signalerend advies `Bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker' van de Gezondheidsraad (januari 2001) werden opgeworpen, kunnen we inmiddels beantwoorden, andere vergen nog nader wetenschappelijk onderzoek of moeten in de praktijk in een pilotstudie empirisch worden getoetst. We kunnen ook leren van andere Europese landen die bezig zijn met de invoering van een landelijk darmkankerscreeningsprogramma, zoals Groot-Brittannië.

3.
Wat is uw mening over de constatering dat Nederland achterloopt bij tal van andere landen als het gaat om voorlichting en onderzoek naar dikkedarmkanker? Vindt u dit aanvaardbaar?

3.
Naar mijn indruk hoeven wij ons in Nederland geen zorgen te maken over het niveau van de voorlichting over kanker; deze is bij KWF Kankerbestrijding in goede handen. Voor informatie en voorlichting over kanker kunnen burgers en betrokkenen ook terecht bij landelijke en categoriale patiëntenorganisaties, bij de integrale kankercentra en uiteraard bij hulpverleners. Als het gaat om de invoering van een landelijk screeningsprogramma darmkanker dan moeten wij op onze hoede zijn voor voortijdige voorlichting over dikkedarmkanker, met

1 Trouw, 15 september 2003
2 Faecal Occult Blood Test = onderzoek naar bloedspoortjes in de ontlasting

name over de mogelijkheden en wenselijkheid van vroege opsporing op een moment dat de tijd daarvoor nog niet rijp is en de organisatie daarvoor nog niet klaar is. Ik wil met nadruk waarschuwen voor overhaaste initiatieven in deze.

4.
Wat heeft u met het advies van de Gezondheidsraad om een bevolkingsonderzoek naar darmkanker te houden «serieus in overweging te nemen» gedaan? In geval er niets met dit advies is gedaan, kunt u dan aangeven wat de redenen hiervan zijn geweest?

4.
Zie het antwoord op vraag 7.

5.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen3 over het feit dat kankeronderzoek in

Nederland gevaar loopt, en de antwoorden hierop? Wat is er sindsdien concreet aan maatregelen genomen om dit probleem op te lossen?

5.
Deze vragen werden door u twee kabinetten geleden aan mijn ambtsvoorgangster mevrouw Borst gesteld en door haar beantwoord. Inmiddels heb ik kennis genomen van dit dossier. Nog steeds spant de overheid zich in voor het kankeronderzoek, wat tot uiting komt in aanzienlijke subsidiebedragen op mijn begroting ten behoeve van het Nederlands Kanker Instituut en het oncologisch datamanagement.

6.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland voldoende wordt geïnvesteerd in kankeronderzoek? Zo ja, waarop baseert u deze mening? Hoe verhoudt deze constatering zich tot de noodkreet van de Vereniging voor Gastro-enterologie?

6.
Naar mijn mening investeert de overheid voldoende in het kankeronderzoek. Ik vind verder dat wij ons niet te veel op budgetgrootte moeten blind staren, maar moeten investeren in doelmatigheid. In dit verband verwacht ik veel van het Nationaal Programma Kankerbestrijding, een initiatief van het veld, waarbij de zorgverzekeraars en het ministerie zich hebben aangesloten, dat het komend najaar zal worden gepresenteerd. Het zal de samenwerking tussen de vele bij de kankerbestrijding betrokken partijen bevorderen en daarmee wellicht ook positief kunnen bijdragen aan de voorbereiding en introductie van darmkankerscreening in Nederland.

7.
Bent u bereid het advies van de Gezondheidsraad inzake bevolkingsonderzoek over te nemen en hierover de Kamer te informeren?

4. en 7.
Over haar standpunt inzake het eerdergenoemde signalerend advies van de Gezondheidsraad heeft minister Borst de kamer bij brief van 16 augustus 2001 geïnformeerd. Vervolgens heb ik afgewacht welke antwoorden op de hiervoor onder 2. vermelde vragen en voorstellen mij vanuit de beroepsgroep en de onderzoeksinstellingen zouden bereiken. Van het Erasmus Universitair Medisch Centrum heb ik in november 2003 een rapport over screening op colorectaal kanker ontvangen met de titel "tijd om te starten". Het rapport duidt op de wenselijkheid een implementatieonderzoek naar FOBT-screening te beginnen, een haalbaarheidsonderzoek te doen naar sigmoïdoscopie screening en naar Brits voorbeeld te

3 Aanhangsel Handelingen nr. 1411,vergaderjaar 2001­2002.

starten met de opleiding van nurse endoscopists. Op geleide van de ervaringen die we hiermee op kleine schaal opdoen, zou dan een landelijk programma geleidelijk kunnen worden ingevoerd. Echter, voordat hiertoe besloten wordt, moeten eerst de randvoorwaarden nauwkeurig worden onderzocht. Ook een duidelijke sturing en bewaking van het proces, waarvoor in Nederland bij het College voor zorgverzekeringen grote ervaring is opgebouwd, acht ik essentieel.
Met de betrokken partijen zal binnenkort worden overlegd.


---- --