Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/2004/24335
Onderwerp Datum
Motie Omtzigt/Depla 2 april 2004
./. Hierbij doe ik u, zoals verzocht in de motie Omtzigt/Depla (Kamerstukken II 2003/04,
29 257 nr. 6), toekomen mijn bevindingen naar de wettelijke mogelijkheid om een
nabestaandenpensioen op te bouwen, dan wel opgebouwde rechten voor een ouderdomspensioen
om te ruilen voor het recht op nabestaandenpensioen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
2
1. Wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen.
De eerste vraag betreft de mogelijkheid van een wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te
bouwen. Ik acht een dergelijk recht niet passend binnen een pensioenstelsel als het Nederlandse
waarin geen pensioenplicht bestaat.
Een wettelijk recht om nabestaandenpensioen op te bouwen terwijl er géén pensioenplicht bestaat,
betekent dat dit wel een oplossing biedt voor de nabestaanden van werknemers, die binnen een
collectieve pensioenregeling vallen, maar niet voor de nabestaanden van werknemers die zelf ook
al geen ouderdomspensioen binnen een collectieve regeling kunnen opbouwen. Dergelijke
huishoudens zijn dan feitelijk 2 keer de dupe; zij hebben geen toegang tot een collectieve
pensioenregeling en kunnen daardoor noch ouderdomspensioen, noch nabestaandenpensioen
opbouwen.
Uit het gebruik van de term `op te bouwen nabestaandenpensioen' leid ik af dat de indieners van
de motie vinden dat een nabestaandenpensioen op risicobasis niet voldoet; in die situatie wordt
immers niets opgebouwd, maar is uitsluitend het risico verzekerd, voor zover zich dat binnen de
verzekerde periode voordoet.
Nog slechts enkele jaren geleden is artikel 2B, het wettelijk recht op uitruil van het
nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet ingevoerd.
Achterliggende gedachte bij dat uitruilrecht was dat de te ver doorgevoerde solidariteit die van
alleenstaanden werd gevraagd moest worden verminderd. Tijdens de parlementaire behandeling is
uitgebreid aan de orde gekomen dat naar verwachting het uitruilrecht zou leiden tot een versobering
van de pensioenregelingen voor nabestaanden. Dit werd niet als een probleem gezien, gegeven de
duidelijke trend naar (meer) economische zelfstandigheid van vrouwen. Zowel het amendement als
de wetswijziging die uiteindelijk het recht op uitruil van opgebouwd nabestaandenpensioen in
ouderdomspensioen in de pensioenwetgeving heeft verankerd is door uw Kamer goedgekeurd.
Het introduceren van een wettelijk recht op de omgekeerde uitruil betekent een breuk met het
beleid van de afgelopen jaren.
2. Wettelijk recht om ouderdomspensioen om te ruilen in nabestaandenpensioen.
Is er sprake van een maatschappelijk probleem dat rechtvaardigt, dat de wetgever ingrijpt in de
bevoegdheid van sociale partners om in overleg de inhoud van pensioenregelingen vast te stellen,
door het eisen van een wettelijk recht om ouderdomspensioen om te ruilen in
nabestaandenpensioen?
De indieners van de motie zijn kennelijk van oordeel dat het antwoord op deze vraag bevestigend
moet luiden omdat "een goed nabestaandenpensioen voor personen boven de 65 een essentieel
onderdeel is van een goede pensioenregeling bij alle pensioenfondsen, inclusief het ABP".
Ik acht dat echter niet voldoende om overheidsingrijpen in de arbeidsvoorwaarde pensioen te
rechtvaardigen. De hierna volgende gegevens brengen mij tot de overtuiging dat daarvoor ook
geen reden is.
Uit de Pensioenmonitor, niet financiële gegevens van pensioenfondsen, van de Pensioen- &
Verzekeringskamer met de stand van zaken per 1 januari 2003, tabel 3.3.5. blijkt dat bij 90% van
alle pensioenfondsen sprake is van een verplichte regeling voor nabestaandenpensioen. Daarnaast
bestaat bij 4,8% van de fondsen de mogelijkheid van een vrijwillige regeling. Bij 5,2% van de
3
fondsen bestaat helemaal geen nabestaandenregeling. Voor slechts 4% van de actieve deelnemers
bestaat niet de mogelijkheid deel te nemen in een collectieve regeling.
Uit tabel 3.3.6. blijkt dat de hoogte van het nabestaandenpensioen in 69,4% van het aantal
pensioenen tussen de 70% en 80% van het te bereiken ouderdomspensioen bedraagt.
Uit tabel 3.3.7 blijkt dat voor actieve 55,5% van de deelnemers sprake is van een pensioen op
basis van kapitaaldekking; voor 40,6% van deelnemers is sprake van een nabestaandenpensioen
op risicobasis.
De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen heeft desgevraagd laten weten dat een recht op
omzetting van ouderdomspensioen bij het merendeel van de fondsen, waarbij een dergelijk recht
relevant is, al bestaat. Indien sprake is van een nabestaandenpensioen op basis van
kapitaaldekking is een dergelijk omruilrecht uiteraard niet relevant.
In artikel 2C van de PSW is geregeld dat een dergelijke uitruil sekseneutraal dient plaats te vinden.
3. Conclusie.
Het bovenstaande overziend kom ik tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om een
wettelijk recht op het opbouwen van een nabestaandenpensioen te introduceren dan wel het om
opgebouwde rechten voor ouderdomspensioen uit te ruilen voor een nabestaandenpensioen. Ik
heb om die reden geen plannen om dit recht in de Pensioenwet te gaan introduceren.
Het opleggen van dwingende regelgeving is wat mij betreft geen doel op zich. Naast regelgeving
zijn er andere, nog niet beproefde mogelijkheden, die tegemoet kunnen komen aan de motieven
van de indieners van de motie.
4
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid