Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Koers VO - Opbrengsten

OPBRENGSTEN KOERSGESPREKKEN
Dit document biedt een weergave van de opbrengsten van de gesprekken die tussen november 2003 en maart 2004 zijn gevoerd ten behoeve van de totstandkoming van een Koers VO. In paragraaf 1 worden (wens)beelden geschetst die de verschillende deelnemers hebben van het voortgezet onderwijs in 2010. Het biedt een impressie van de gevarieerde antwoorden die de gesprekspartners gaven op de vraag hoe zij dachten of wilden dat het voortgezet onderwijs er in 2010 zal uitzien. Er worden daarna verschillende manieren aangegeven, waarop volgens de deelnemers die visie op het voortgezet onderwijs in 2010 kan worden verwezenlijkt. En ten slotte volgen hun ideeën over verantwoording en betrokkenheid.

In paragraaf 2 wordt per thema de inbreng van de gespreksdeelnemers meer gedetailleerd weergegeven en geordend aan de hand van de thema's uit mijn brief van 29 oktober jl. :


1. meer ruimte met meervoudige verantwoording
2. innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur
3. de maatschappelijke rol van de school
4. de leerling, de ouder en de docent
5. terugdringen voortijdig schoolverlaten
6. doorontwikkeling vmbo.

Bij ieder thema worden de vragen uit die brief uiteengezet, daarna volgen de reacties uit het veld. Sommige opmerkingen komen bij meer dan één thema terug.
1. VISIE op het voortgezet onderwijs in 2010
1.1 Het voortgezet onderwijs in 2010: zoveel leerlingen, zoveel onderwijs Stel de leerling centraal...
Als de leerlingen één boodschap hebben afgegeven is het wel deze: het onderwijs is saai. Er mag meer pit in het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs is volgens veel leerlingen nu te theoretisch en te weinig praktijkgericht, onvoldoende uitdagend en onvoldoende afwisselend. Diverse leerlingen vinden wat er buiten de school allemaal geleerd kan worden, belangrijker dan de school zelf. Leerlingen gaven aan dat docenten hen niet altijd goed aanvoelen en te zeer focussen op de vakinhoud. Aansprekend onderwijs zou helpen de leerling binnen het onderwijs te houden, of andersom geformuleerd, voortijdig schoolverlaten voorkomen. Onderwijs zou niet overwegend gericht moeten zijn op selectie, maar zou (ook) aandacht moeten hebben voor wat een leerling wél kan.

In de gesprekken was de centrale examinering een duidelijk punt van discussie. Dat zou volgens sommigen op verschillende niveaus in de leerwegen en schoolsoorten (vmbo, havo, vwo) afgesloten moeten kunnen worden. Docenten gaven aan dat meer flexibiliteit in toetsing in inhoud, tijd en vorm mogelijk zou moeten worden. Als argument voor dergelijke flexibele examinering werd vaak genoemd het kunnen bieden van meer maatwerk, terwijl als argument tegen het verlies van het ook door leerlingen en ouders gewenste civiele effect (recht om in te stromen in een vervolgopleiding op een bepaald niveau) naar voren kwam. Anderen wilden juist niet te veel veranderen aan het huidige systeem van examinering.

---

Koers VO - Opbrengsten

Leerlingen waren van mening dat als de leeromgeving leuker en interessanter wordt, zij met meer plezier naar school zouden gaan. Dat kan door aantrekkelijke en kwalitatief goede schoolmaterialen, een bij de tijds interieur en een mooi, gezellig en niet te groot gebouw met een moderne inventaris. Door het onderwijs aantrekkelijker en relevanter te maken, zijn leerlingen meer gemotiveerd hun opleiding af te ronden, en dat leidt ertoe de school minder voortijdig, ongediplomeerd, wordt verlaten.

Leerlingen pleiten voor meer keuzemogelijkheden, maar dat mét de leraar als ondersteuner in deze keuzes. Leerlingen erkennen met andere woorden dat ze weliswaar mans genoeg zijn om eigen keuzes te maken, maar dat `professionele begeleiding' daarin noodzakelijk is. De leerling wil serieus genomen worden, ook in het schoolbeleid. Leerlingen willen niet alleen maar zelfstandig werken: leraren die voor de klas een inspirerend verhaal vertellen zijn ook gewenst.

Alle betrokkenen vinden een `doorlopende leerroute' door het onderwijs zeer belangrijk. De aansluiting met het vervolgonderwijs moet vooral voor het vmbo verder worden verbeterd, zeker op het niveau van docenten. Dat zou volgens de gesprekspartners kunnen door de ontwikkeling van doorlopende programmalijnen (ook in de buitenschoolse en zorgcomponent), meer ruimte in de programmering en moderne programma's met meer praktijk. Ook de doorloop van de manier waarop leerlingen leren (in primair onderwijs, in de onderbouw, in de leerwegen en in het studiehuis) werd als aandachtspunt genoemd. Dit kan geïllustreerd worden met een citaat van een leraar: "We moeten niet onderwijzen, maar leren centraal stellen."
...sluit aan bij maatschappelijke verwachtingen... De maatschappij is aan snelle en ingrijpende veranderingen onderhevig en wordt gekenmerkt door onder meer toenemende (ook sociale en culturele) pluriformiteit, complexiteit, keuzemogelijkheden, globalisering en internationalisering en een hernieuwde aandacht voor waarden en normen. In één van de schooldebatten merkte een schoolleider echter op: "De maatschappij en de leerlingen zijn wezenlijk veranderd, maar het onderwijs is praktisch hetzelfde gebleven."

De verwachtingen die de maatschappij in het algemeen, en ouders en de mensen in de scholen in het bijzonder, van scholen voor voortgezet onderwijs hebben blijken niet eenduidig te zijn. Veelal wordt meer van scholen verwacht dan dat er `alleen maar' wordt onderwezen. Iedereen is het erover eens dat het voortgezet onderwijs de opdracht heeft zoveel mogelijk jongeren naar een voor hen passend diploma te geleiden: eruit moet halen wat erin zit. Voortijdig schoolverlaten en het niet of onderbenutten van talenten moet worden voorkomen. Maar de meningen verschillen over hoe ver scholen moeten gaan in het aanbieden van allerlei vormen van ondersteuning en zorg.

Het debat over de rol en de verantwoordelijkheid van de school bij maximalisering van het onderwijsrendement werd gevoerd onder de noemer `maatschappelijke opdracht' of `maatschappelijke rol' van de school. Onder `opdracht' werd de brede opdracht van de school verstaan, waarvan het geleiden van leerlingen naar een examen een onderdeel is. Onder `maatschappelijke rol' werd verstaan dat de school meer taken heeft, zou moeten hebben of op zich neemt dan `alleen' het bijbrengen van kennis en vaardigheden. Dat werd door sommige gespreksdeelnemers (met name leraren en schoolleiders) gezien als een verzwaring van de taak van de school, maar anderen benadrukten juist de ambities en kracht die een school hiermee als centrale voorziening in de leerloopbaan van jongeren kan uitstralen. Een aantal schoolleiders vroeg er in dit kader aandacht voor dat scholen voornamelijk worden afgerekend op de examenresultaten, waardoor de (grote) inspanningen gericht op het
---

Koers VO - Opbrengsten

bijbrengen van bijvoorbeeld sociale competenties ondergewaardeerd worden. Dat motiveert niet echt. Er moet niet alleen aandacht zijn voor wat je leert, maar ook hoe je die kennis kunt gebruiken en wat je er zelf mee kunt doen. Niet alleen leerstof, maar ook competenties maken deel uit van de onderwijsinhoud.

Scholen bleken te worstelen met de vraag in hoeverre zij met alle verwachtingen die de maatschappij aan het voortgezet onderwijs stelt moeten meegaan. Ouderorganisaties gaven aan dat de kernwaarde van de opdracht binnen de school ligt. Sommige ouders verwachten bijna alles van de school, inclusief diagnosticeren en de regie nemen in het professioneel oplossen van allerlei sociaal-emotionele problemen bij zorgleerlingen. Andere ouders zijn juist huiverig dat de school te veel van de opvoeding overneemt. Leraren merkten daarbij op dat leraren en ouders soms erg verschillen in hun opvattingen over het opvoeden en opleiden van jongeren. Zeker in de grote steden, waar de variëteit in achtergrond en thuissituatie groot is, wordt het als problematisch ervaren dat scholen steeds meer geacht worden belangrijke delen van de opvoeding van ouders over te nemen. Het gaat daarbij beslist niet uitsluitend om leerlingen `met een moeilijke achtergrond'. Volgens een aantal docenten stellen ook bijvoorbeeld succesvolle tweeverdieners steeds hogere (en onredelijker) eisen aan scholen en docenten. Concluderend kan gesteld worden dat de opvattingen over hoe opgeleid en opgevoed moet worden uiteenlopen en dat mede daardoor sprake is van onduidelijkheid over rollen en verantwoordelijkheden.

Iedereen wil een goed en veilig schoolklimaat, dit is een relevant en actueel thema. Onder `veilig schoolklimaat' wordt niet alleen verstaan dat er geen wapens op school worden aangetroffen, hoewel dat ook belangrijk werd gevonden. Sommige leerlingen gaven aan beveiligingsbedrijven op school te willen, want zij vinden dat docenten geen politieagent zouden moeten spelen. Een leerling zei in dat kader dat bij opstootjes de politie sneller zou moeten komen. Met `veilig schoolklimaat' wordt echter ook bedoeld dat er gericht tegen pesten wordt opgetreden en dat er een sfeer heerst van wederzijds respect tussen leerlingen, ouders en leraren. Voor praktische vakken in het vmbo komt daar nog ARBO- veiligheid bij, wat ook voor de gebouwen geldt. Ten slotte betekent `een veilig klimaat' ook een pedagogisch veilig klimaat: een sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden. Kortom: de gesprekspartners vinden een `veilig schoolklimaat' breder dan `veiligheid' in enge zin. ...en blijf bij de tijd
Omdat de gesprekspartners vonden dat het onderwijs moet aansluiten bij de maatschappij, en de maatschappij verandert, moet volgens hen ook het onderwijs zich blijven ontwikkelen om aan te blijven sluiten bij maatschappelijke veranderingen en trends in beroepen. Docenten zagen dit als de belangrijkste doelen voor vernieuwing en innovatie, evenals het meer bieden van maatwerk, het halen van betere resultaten en het verhogen van de motivatie van de leerlingen. Ze zagen onder meer kansen in het gebruik van ICT bij talenonderwijs, bedrijfssimulaties, andere didactische vormen en het meer verbinden van leren met de praktijk ­ vooral in het vmbo, maar ook in havo/vwo. Met name voor het vmbo werd een moderne inventaris ­ zeker voor de beroepsgerichte vakken ­ in een aantrekkelijk gebouw benadrukt. Innovatie kan beter door daar de omgeving, bijvoorbeeld het bedrijfsleven, meer bij te betrekken. Het belangrijkste doel van innovatie voor de leerlingen is interessanter onderwijs. Ouders vinden innovatie belangrijk om meer op de leerling toegesneden onderwijs te bereiken en om het leren en het gebruik van de kennis te verbeteren, waarbij vooral een goede basis voor de toekomst wordt gelegd.


---

Koers VO - Opbrengsten

Volgens schoolleiders is (meer) innovatie nodig om maatwerk aan de leerling centraal te kunnen stellen, het leren met de praktijk te kunnen verbinden en contextrijk onderwijs te kunnen realiseren. Ook is er behoefte aan innovatie op het gebied van ontwikkeling van en zorg voor de kwaliteit, de opleiding van docenten, de begeleiding van en extra zorg voor leerlingen en modern werkgeverschap.

Leerlingen vinden doorlopende leerlijnen door middel van een goede aansluiting met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt erg belangrijk. Als daar veranderingen plaatsvinden moet dat zijn weerslag hebben op het voortgezet onderwijs. In het havo/vwo, maar zeker in het vmbo kan hier nog een vernieuwingsslag gemaakt worden. Het gaat dan om beroepenvoorlichting, de doorlopende programmalijn met betrekking tot de begeleiding en zorg, het praktijkdeel en programmavernieuwing. Het vmbo
Veel gesprekspartners merkten op zich eraan te storen dat het vmbo een slecht imago heeft. Leraren die in het vmbo werkzaam zijn gaven aan last te hebben van dit negatieve imago en zich niet in dit beeld te herkennen. Volgens de meeste gesprekspartners gaat het, zeker gezien de uitdaging waar het vmbo voor staat, over het algemeen goed. Het vmbo is volgens hen juist een sterke sector waar veel vernieuwing plaatsvindt. Dat is hét signaal uit het vmbo. Het vmbo is "de betonnen vloer onder de samenleving en van het beroepsonderwijs", zoals een schoolleider het uitdrukte, en verdient daarom volgens hem positieve aandacht.

De gesprekspartners vroegen er aandacht voor dat problemen in het vmbo niet door het vmbo als schoolsoort verklaard kunnen worden. De maatschappij komt met de leerlingen de school binnen, en dat geldt voor alle schoolsoorten. De groep leerlingen in het vmbo is zeer pluriform. Dat is niet verwonderlijk: meer dan 60% van alle leerlingen volgt een opleiding in het vmbo. Dan is het evident dat sprake is van verschillende leerstijlen, achtergronden, motivaties. Er zijn leerlingen die meer begeleiding nodig hebben of extra zorg, die gedragsproblemen hebben of een problematische thuissituatie.

Schoolleiders zeiden letterlijk: er moet alles op alles gezet worden om zoveel mogelijk leerlingen binnenboord te houden en te diplomeren. Met de docenten zien zij het als een opgave en een uitdaging om uit al die leerlingen met verschillende mogelijkheden en achtergronden te halen wat erin zit. De leerlingen willen graag meer praktijk omdat ze vinden dat dit duidelijker maakt wat je moet leren en hoe je het kunt gebruiken. Verder vinden zij dat er te weinig gebruik gemaakt wordt van ICT in het onderwijs.

De verbinding tussen praktijk en leren, zowel binnen- als buitenschools, moet ook volgens veel docenten en schoolleiders verder worden uitgebouwd, bijvoorbeeld door verbreding van leerwerktrajecten naar andere leerwegen. Ook in de toetsing moet het verband tussen theorie en praktijk beter worden gelegd. Docenten geven aan dat hun leerlingen worden geïnspireerd door de link te leggen tussen leren en de praktijk. Er moet tijd en ruimte zijn voor een goede begeleiding. Ook is aangegeven dat het voor leerlingen die meer praktijkgericht zijn vanaf de brugklas mogelijk zou moeten zijn om op maat meer of minder theorie dan wel praktijk te kiezen. De samenwerking met bedrijven in de regio moet daarom verder worden ontwikkeld.

Met name docenten en schoolleiders vinden het belangrijk dat de zorg voor (probleem)leerlingen verder wordt ontwikkeld. Goede individuele begeleiding van leerlingen is daarbij heel belangrijk en
---

Koers VO - Opbrengsten

kleinere klassen om waar nodig meer individuele aandacht te kunnen geven. Minder bureaucratie en betere organisatie van het netwerk om de school is nodig, zodat eventuele problemen goed en zo snel mogelijk kunnen worden opgelost. Sommige leerlingen zijn op school niet te handhaven, te onderwijzen of te helpen. Docenten geven aan dat als dat nodig is, deze leerlingen extra begeleiding moeten kunnen krijgen of ervoor moet worden gezorgd dat voor deze leerlingen (tijdelijk) een oplossing buiten de school wordt gecreëerd. Daar zijn nu te weinig mogelijkheden voor. Het geven van begeleiding en zorg op maat is verder gevorderd, maar hier vindt men het belangrijk aan te sluiten bij de belevingswereld en de omgeving van de leerling. Zoveel mogelijk één loket. Leerlingen willen graag kleinere klassen en verbetering van de begeleiding. Zij denken dat hierdoor ook het zelfstandig leren van leerlingen zal verbeteren.

De vernieuwing van het onderwijs in het vmbo in samenwerking met het bedrijfsleven en het vervolgonderwijs kan beter vorm krijgen, aldus met name docenten. Sommigen gaven aan dat ook afsluiting met een startkwalificatie (in elk geval tot mbo niveau 2) binnen het vmbo zou moeten kunnen plaatsvinden.

Met name schoolleiders en bovenschools managers gaven aan graag meer mogelijkheden te krijgen om in de toekomst in overleg met ouders, leerlingen en partijen in de regio zelf het onderwijsaanbod te kunnen inrichten. Hierdoor kan volgens hen de aansluiting met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt in de regio beter verzekerd worden.
1.2 Hoe kan die visie worden verwezenlijkt?
Meer ruimte...
In de Koersgesprekken gaven scholen aan dat ze leerlingen meer centraal willen kunnen stellen. Om in te kunnen spelen op verschillen en dus maatwerk te kunnen bieden, hebben scholen ruimte nodig om eigen schoolbeleid te kunnen voeren. De Rijksoverheid zou daarom moeten doorgaan met het beleid van ruimte en deregulering. Daarover is iedereen het eens. Als goede voorbeelden werden genoemd de invoering van leerwerktrajecten in het vmbo en de werkwijze van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. Leerlingen en ouders gaven overigens aan dat de overheid altijd de toegankelijkheid en tenminste een minimumkwaliteit moet waarborgen.

De gesprekspartners toonden een grote diversiteit in hoe zij die ruimte zouden invullen. De aspecten waarop leraren en schoolleiders ruimte zouden willen aangrijpen variëren, van onderwijsinhoud tot contacturen, van het `vloeiender maken' van de doorstroom tot meer ruimte in de CAO, van meer planningsvrijheid (vmbo) tot kleinere groepen, van onderwijs anders organiseren tot het zelf kunnen beoordelen of een docent geschikt is en het loslaten van de als rigide beoordeelde bevoegdheidseisen. Hierbij keek men dikwijls naar OCW. Bij nadere beschouwing bleek overigens dat binnen de huidige wettelijke kaders al veel mogelijk is, en dat ook anderen dan OCW verantwoordelijk zijn voor de ervaren belemmering (bijvoorbeeld de CAO). Zo riepen docenten hun eigen schoolleiding of bestuur op hun meer ruimte te geven. Gevraagd naar welke regels als het meest knellend werden ervaren, werden vooral de bekostigingsregels genoemd (met name de procedures voor het aanvragen van projectsubsidies).

Voor het hele voortgezet onderwijs werden gevarieerder onderwijsvormen en meer mogelijkheden voor maatwerk bepleit. Enkele docenten bepleitten bijvoorbeeld een vermindering van het aantal profielen.
---

Koers VO - Opbrengsten

Voor de onderbouw vond men het breed een goede ontwikkeling dat in de toekomst het onderwijs ook op andere manieren dan in vakken vormgegeven kan worden, bijvoorbeeld in leergebieden.

Docenten stelden dat modernere programma's en gevarieerdere onderwijsvormen nodig zijn om met name de heterogene groep leerlingen in het vmbo goed te kunnen bedienen. Het vmbo is op de goede weg, maar moet wel voldoende (kunnen) inspelen op nieuwe ontwikkelingen, zoals het competentiegerichte onderwijs dat in ROC's vorm krijgt. Meer mogelijkheden voor maatwerk door bijvoorbeeld meer ruimte in de programmering zou volgens een aantal docenten en schoolleiders ook helpen om de discrepanties tussen leerwegen te verkleinen. Hierbij moeten volgens hen ook de praktijkscholen worden betrokken.

Leerlingen vonden meer persoonlijke aandacht belangrijk. Zij willen graag meer individuele leerroutes en zelf (meer) hun onderwijsprogramma bepalen, minder lesstof, minder saaie lessen en vooral meer praktijk. In parafrase: "Aansprekend onderwijs graag!" Maatwerk vergt volgens alle betrokkenen nog een behoorlijke vernieuwingsslag. Een duidelijk discussiepunt voor leerlingen is: als er meer individuele vrijheid is, kunnen we dat dan aan? Er moet volgens de leerlingen wel voldoende zekerheid blijven dat er een goede basis voor hun toekomst gelegd wordt. Verschillende leerlingen hebben behoefte aan verschillende mate van vrijheid en structuur, daarin moeten keuzes mogelijk zijn. ...in de inrichting...
Door veel leraren, schoolleiders en leerlingen werd gepleit voor de mogelijkheid om leerlingen met verschillende leerstijlen en verschillende achtergronden te kunnen bedienen. Met name in het vmbo wordt een overmaat aan theorie als knellend ervaren, maar ook elders mag het onderwijs best wat meer op de praktijk gericht worden. Toch betekent dit niet dat theorie uit den boze is: voor sommige leerlingen (volgens henzelf en volgens hun leraren), of voor bepaalde lesstof (volgens leraren), is dit gewoonweg de beste manier van kennis- of competentieoverdracht. Samengevat wordt dus gepleit voor aandacht voor de variëteit aan leer- en lesstijlen, van abstract tot concreet, van praktisch tot theoretisch, zodat onderwijsprogramma's aangeboden worden die passen bij de leerlingen.

Leerlingen gaven aan minder klassikaal en meer gedifferentieerd les te willen hebben. Graag zien de leerlingen daarom meer variatie in werkvormen, daar zou het schoolgebouw geschikt voor moeten zijn. Leren uit boeken en volgens methodes heeft te veel nadruk en de samenhang tussen alles wat geleerd moet worden ontbreekt volgens hen te veel. Projectmatig (thematisch en vakoverstijgend onderwijs) zou hiervoor een middel kunnen zijn, met een veel beter gebruik van ICT zowel bij het leren als bij de ondersteuning. Enthousiaste leraren zijn voor hen belangrijk.

Leerlingen vertelden dat zij stages en leerwerktrajecten of meer op de praktijk gerichte lessen willen omdat dit voor hen inspirerend en leerzaam is. Leerlingen die minder sterk zijn in theorie moeten eerder de kans krijgen om als zij dat willen meer praktijk- of beroepsgericht te gaan leren. Ook ouders zien graag meer stages en oriëntatie op het bedrijfsleven en de maatschappij. ...in afronding en examinering...
Vorm en omvang van het huidige examensysteem en de verantwoordelijkheid voor de examens zijn belangrijke onderwerpen geweest in de gesprekken met de scholen. In het kader van de verantwoording is het examen een indicatie voor de kwaliteit van het onderwijs. Men kijkt echter vooral naar de betekenis van het examen voor de leerling. Hoewel de meningen over hoe getoetst en
---

Koers VO - Opbrengsten

geëxamineerd moet worden uiteen bleken te lopen, is er wel grote overeenstemming over het feit dat er `iets' moet zijn waarmee gemarkeerd wordt dat de schoolperiode is, of bepaalde programmaonderdelen zijn afgerond (een `rite de passage' noemde één van de gesprekspartners het). Er moet in de maatschappij duidelijk zijn wat het gevolgde onderwijs voorstelt en wat je ermee kunt doen. Een docente uit het praktijkonderwijs ­ waar géén diploma's worden afgegeven ­ bracht het psychologische belang van certificaten en dergelijke naar voren: "dit is vaak de eerste `formele' erkenning dat leerlingen echt iets hebben bereikt". Met name ouders en leerlingen hechtten erg aan het `traditionele' diploma ("je weet wat je daaraan hebt"), maar staan met leraren en schoolleiders wel open voor andere manieren waarop dat diploma verkregen kan worden.

Door meer maatwerk in de examinering kan volgens veel respondenten (zowel leraren en schoolleiders, als ouders en leerlingen) beter worden aangesloten bij het leren van de leerlingen en een beter oordeel gegeven worden over de feitelijk behaalde leerresultaten. In een gesprek met leraren en schoolleiders benadrukten sommigen dat de kwaliteit van het onderwijs niet alleen blijkt uit het behalen van een diploma, en het centraal examen niet de enige weg naar het diploma is. Het examen is in de ogen van deze gesprekspartners maar een middel tot een diploma, en een diploma is maar een formalisering van de behaalde kwalificatie. Het gaat volgens hen ten principale om kwalificaties en niet om examens en diploma's. Dergelijke opvattingen laten onverlet dat alle gespreksdeelnemers aangaven dat er wel goede waarborgen voor het civiel effect moeten zijn.

Onderwijsvernieuwing moet zonodig ook terugkomen in de afsluiting (examens), bijvoorbeeld door ook nieuwe toetsvormen, zoals portfolio's, te ontwikkelen en te gebruiken. Een vraagpunt hierbij is volgens docenten hoe nieuwe vormen van onderwijs (bijvoorbeeld meer vakoverstijgend, projectgericht, contextrijk, praktijkgericht, competentiegericht) en afrekenen op het centraal examen en aansluiting op vervolgonderwijs zich tot elkaar verhouden.
...en in de organisatie van het onderwijs
Een hartenkreet van zowel leraren, schoolleiders als ouders, luidde dat "de school weer van de schoolbevolking moet worden". Uitgangspunt daarbij is dat teams van professionals in -en om- de school samen met andere betrokkenen (zoals ouders) het onderwijskundige model, het onderwijsprogramma en het zorgaanbod kiezen dat zij het best vinden passen bij hun leerlingen, de lesstof en de school (bijvoorbeeld ten behoeve van levensbeschouwelijke of onderwijskundige profilering). Schoolleiders benadrukten in dit kader dat het, om daadwerkelijk ruimte te kunnen aangrijpen, nodig is zelf meerjarig te kunnen begroten.

Verdere professionalisering van docenten en management werd veelvuldig genoemd als randvoorwaarde om bij te tijd te kunnen blijven. De ontwikkeling van de organisatie van het onderwijs moet vooral volgens schoolleiders de richting op van kernteams voor kleine groepen leerlingen in een flexibele leeromgeving en een flexibeler toetsing. Dit maakt meer samenhangend onderwijs mogelijk en kan volgens hen mede bijdragen aan het verminderen van het lerarentekort in het voortgezet onderwijs. Daarbij werd ook een flexibeler omgang met het rooster genoemd. De huidige (gedetailleerde en als rigide ervaren) regels ten aanzien van contacturen, vakken en bevoegdheden werden door verschillende gesprekspartners als knellend gezien. Een aantal malen werd de wens geuit het systeem waarbij lesuren, klassen, vakken en jaren centraal staan, te kunnen vervangen door een ander concept.


---

Koers VO - Opbrengsten

De gesprekspartners noemden een aantal voorwaarden voor een veilig en motiverend schoolklimaat. Een kleinschalige organisatie van het onderwijs wordt hiervoor belangrijk gevonden, maar dat wil niet zeggen dat de school als zodanig niet groot mag zijn. Opvallend in dat opzicht is dat bij twee schoolbezoeken verrast werd gereageerd op de opmerking ze tot de grootste scholen van Nederland behoren. Dat realiseerde men zich niet. Belangrijker dan de schaal blijkt volgens een aantal schoolleiders de feitelijke organisatie en een geschikte huisvesting te zijn, zodat er een `kleinschalige sfeer' wordt ervaren. De betreffende scholen zijn er blijkbaar goed in geslaagd kleinschaligheid te organiseren.

1.3 Verantwoording en betrokkenheid
Veel betrokkenen waren van mening dat binnen het voortgezet onderwijs meer mogelijkheden moeten worden benut en gemaakt om de ruimte te vergroten en het aantal regels te verminderen. Die wens werd in het vmbo nog krachtiger geuit dan elders. De scholen kunnen dan beter maatwerk leveren en eigen initiatieven in de regio nemen naar bijvoorbeeld de ROC's en het bedrijfsleven.

Met name door een aantal schoolleiders werd aangegeven dat, zonder te vervallen in opnieuw dichttimmeren door verantwoording aan de achterkant, meer ruimte in overleg kan worden verbonden met prestatie-indicatoren, afspraken en benchmarks. Prestatie-indicatoren zouden bijvoorbeeld de resultaten en de kwaliteit van het onderwijs of de betrokkenheid van de omgeving kunnen betreffen. Er zouden afspraken kunnen worden gemaakt over na te streven doelen. Dit zou in regionaal verband kunnen. Scholen willen (meer) verantwoording afleggen aan hun omgeving. Maar ook een landelijke insteek werd genoemd. De branche of een brancheorganisatie voor het VO zou bij de totstandkoming daarvan volgens een aantal gesprekspartners een belangrijke rol kunnen spelen. Benchmarks zouden aan ouders en leerlingen, maar ook aan anderen op regionaal en landelijk niveau (meer) inzicht kunnen bieden in de werkwijze en resultaten van (vergelijkbare) scholen. De rol van de rijksoverheid zich hierbij volgens gesprekspartners moeten beperken tot het stellen van randvoorwaarden, het faciliteren (bijvoorbeeld door middel van dmv experimenten en uitwisseling best practices) en ­marginaal ­ controleren. Doelen zouden gezamenlijk moeten worden bepaald, daarover kunnen afspraken gemaakt worden. De rijksoverheid zou ook successen kunnen belonen.

Ouders en leerlingen zeggen tegen de school: betrek ons eerder en meer. Ook al is het meedoen moeilijker geworden vanwege de toegenomen complexiteit van maatschappij en voortgezet onderwijs, ouders en leerlingen pleiten voor een stevige positie. Ouders merkten echter op dat hun belangstelling niet altijd op prijs wordt gesteld, waarbij als voorbeeld de opmerking van een docent werd gegeven: "het gaat toch goed met uw dochter?".

Er bleek een gedeeld besef dat een goed functionerend systeem van medezeggenschap van belang is om adequaat met ruimte om te gaan. Veel schoolleiders willen ouders meer betrekken, maar niet alle ouders zijn betrokken of bereidwillig. Verder werd vrij algemeen gevonden dat de communicatie tussen alle betrokkenen verder moet worden verbeterd.
2. REACTIES op de thema's
In deze paragraaf worden de opbrengsten van de Koersgesprekken gerelateerd aan de vragen uit de brief van 29 oktober 2003. Na een korte beschrijving van de vragen die per thema in de gesprekken aan de orde zijn gekomen, wordt een weergave gegeven van de voornaamste opmerkingen terzake. Een
---

Koers VO - Opbrengsten

zekere dubbeling met de vorige paragraaf is onvermijdelijk: daar werd vanuit een algemeen perspectief op het voortgezet onderwijs in 2010 geredeneerd, terwijl hier de thema's het vertrekpunt zijn. Ten behoeve van de herkenbaarheid, niet in de laatste plaats voor de gesprekspartners, is voor deze opzet gekozen. Deze opzet biedt een opmaat naar het uiteindelijke meerjarenbeleidplan Koers VO, dat ook vanuit een visie op het voortgezet onderwijs in 2010 zal leiden tot concrete doelstellingen en acties. Daarbij kan de huidige thema-indeling, die met name diende om de reacties te ordenen, worden losgelaten.

2.1. Thema 1: Meer ruimte met meervoudige verantwoording Hierbij werd onder meer gesproken over: rollen en verantwoordelijkheidsverdeling, de plaats van het centraal examen, professionalisering van de sector, kwaliteitszorg, omgevingsgerichtheid van de school en de benodigde ruimte in de inrichting. Welke rol ziet de school voor zichzelf (bestuur, management, leerlingen, ouders, personeel), voor anderen (in de regio) en voor de overheid bij de waarborging van goed onderwijs voor alle leerlingen? Welke verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid, de inspectie, de school en de omgeving is in het geschetste systeem van ruimte en verantwoording nodig, ook met betrekking tot de schoolorganisatie? Meer ruimte in de inrichting brengt allerlei vragen met zich mee, lopend van waar de grenzen van de variëteit liggen, tot de mogelijkheden en belemmeringen die er zijn voor verbetering van de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs en vervolgonderwijs. De samenhang tussen de ruimte in de inrichting van het onderwijs en de daarvoor benodigde (ruimte in de) totale schoolorganisatie, oftewel de juiste condities voor goed en innoverend onderwijs (bijv. personeel, leermiddelen, gebouw, tijd, bekostiging), was daarbij ook een gespreksonderwerp. Ten slotte werd gesproken over kwesties als de plaats van het centraal examen als garantie voor kwaliteit en civiel effect, de feitelijke en gewenste omgevingsgerichtheid van de school en hoe de sector waar denkt te (kunnen) maken dat professionalisering als vliegwiel voor ontwikkeling wordt gebruikt. 2.1.1 Meer ruimte...
Algemeen werd erkend dat de kwaliteit van het onderwijs erbij gebaat is als keuzes primair op en rond de werkvloer gemaakt kunnen worden. Scholen (en gemeenten en anderen) moeten binnen de kaders van de regelgeving voldoende ruimte hebben om ook in de toekomst in te kunnen springen op eisen die hun omgeving stelt. Volgens een aantal gesprekspartners is daarom globalere wetgeving van het grootste belang. Wetswijziging (van te gedetailleerde regelgeving) duurt dusdanig lang, dat scholen minder responsief naar hun omgeving kunnen zijn dan ze zouden willen en kunnen.

Als voornaamste voorwaarden voor een goed gebruik van de ruimte op schoolniveau werden genoemd de beschikbaarheid van (ontwikkel)tijd en -geld. Het zelfvertrouwen om de ruimte in te vullen is er, maar ook realiteitszin: professionalisering van alle geledingen is nodig, in cultuur en in (planmatiger) werken. Aan de rijksoverheid en `de politiek' werd het dringende verzoek gedaan dingen de tijd te geven en niet meteen alles te veranderen als het ergens niet goed gaat. Geef ruimte om te groeien. Kortom: heb vertrouwen!
... in de inrichting...
Leraren zouden graag meer flexibiliteit in het curriculum zien, zodat ze hun onderwijs kunnen vormgeven passend bij de leerlingen en de lesstof. `Voorgekookte' ordeningen, zoals de leerwegen of het basisvormingprogramma, worden door leraren en schoolleiders als knellend ervaren. Ook de `schotten' tussen PO en VO, tussen onderbouw en bovenbouw, tussen vmbo en ROC, et cetera worden
---

Koers VO - Opbrengsten

soms als belemmerend gezien. Als je als school echt de leerling centraal wilt kunnen stellen, zo merkte een schoolleider op, moet je indien nodig buiten de centraal vastgelegde `schotten' kunnen treden. Ook het aantal en de invulling van de contacturen en het gebruik van het lesrooster zouden met meer flexibiliteit gepaard mogen gaan, aldus leraren en schoolleiders.

Alle betrokkenen geven aan dat een goede huisvesting en een veilige omgeving met name in het vmbo een belangrijke voorwaarde is voor modern en aansprekend onderwijs en een goed schoolklimaat. Voor vernieuwing van het onderwijs is volgens docenten ook nodig dat het gebouw daarvoor geschikt is, dat is niet altijd het geval. Verder hebben zij om te kunnen vernieuwen tijd nodig om dingen te ontwikkelen, aangegeven werd dat dit nog te vaak ontbreekt.

Gebruik maken van ruimte betekent ook dat het beschikbare lesmateriaal toegesneden moet zijn op maatwerk. De leermiddelen zijn van grote invloed op de manier waarop het onderwijs wordt vormgegeven, dus deze leermiddelen zouden op z'n minst differentiatie mogelijk moeten maken. ... in de organisatie van het onderwijs...
Het daadwerkelijk aangrijpen van ruimte vereist volgens alle betrokkenen (onderwijskundig) leiderschap en visie van de schoolleiding. Het vereist ook een ontvankelijke houding van de mensen in het team: docenten, ondersteuners, schoolleiders; alsmede professionals van buiten het onderwijs. Zowel schoolleiders als docenten (maar vooral docenten) gaven aan dat goed schoolleiderschap een kritische factor is, maar dat daarvan niet altijd in voldoende mate sprake is. Zowel docenten als schoolleiders (maar vooral schoolleiders) gaven aan dat de veranderings- of ontwikkelgezindheid van de mensen in het team nog wel eens te wensen over laat. Hier zijn volgens hen de nodige investeringen nodig, zowel in geld als in houding.

Het huidige bevoegdhedensysteem wordt vooral door schoolleiders nogal eens als belemmerend gezien voor innovatieve organisatie van het onderwijs. Immers: een docent mag formeel alleen een vak geven waarvoor hij of zij bevoegd is, en als men ervoor kiest om het onderwijs aan te bieden op een manier waarvoor geen formele bevoegdheid bestaat, loopt men aan tegen een probleem. Een bestuurder merkte op dat het bevoegdhedensysteem belemmerend werkt voor innovatie: als scholen hun onderwijs anders willen organiseren hebben ze daar meer ruimte voor nodig. Schoolleiders en ­ besturen geven aan als goed werkgever uitstekend in staat te zijn zelf de kwaliteit van hun personeel te beoordelen.

Een schoolleider stelde dat de rollen in het huidige systeem niet goed zijn verdeeld: nu is het in feite zo dat leraren op de lerarenopleiding bepalen of iemand geschikt is om op zijn school te werken, terwijl hij daar als werkgever maar weinig over zou kunnen zeggen. Ook het werken met docententeams of kernteams, met zowel bevoegde docenten als onderwijsondersteuners, werd genoemd als innovatieve en positieve manier van het organiseren van het onderwijs.

Tegen het `vrijgeven' van het oordeel over de inzetbaarheid aan het bevoegd gezag is door een aantal docenten wel opgemerkt dat een bevoegdheid wel een bepaalde rechtszekerheid garandeert, waarvan het maar de vraag is of die ook gewaarborgd blijft als het bevoegd gezag zelf kan bepalen wie het waarvoor inzet. Hier kwam het belang van een goed functionerende schoolleiding en een idem functionerend systeem van medezeggenschap, naar voren.


10

Koers VO - Opbrengsten

Docenten pleiten voor kleinere klassen, maar een schoolleider merkte op dat dat wel betekent dat er dan meer docenten en waarschijnlijk meer fysieke ruimte (lokalen) nodig zijn. Lastig in een tijd van lerarentekort. Wat betreft de mogelijkheid gebouwen aan te passen aan onderwijskundige wensen, werd door sommige schoolleiders de regie op de huisvesting genoemd als knelpunt. Aanpassingen aan de binnenkant zijn geen probleem, maar voor uitbreiding heb je de gemeente nodig ­ en wat als de gemeente andere prioriteiten stelt?
... in afronding en examinering...
Opvallend in de discussies over (centrale) examinering was dat de meningen hierover sterk uiteen lopen. Een deel van de gespreksdeelnemers gaf aan niet te willen tornen aan het examen, maar er waren er ook die juist heel resoluut aangaven van het huidige systeem van examinering af te willen. De wens tot en noodzaak van meer flexibel examineren is in het vmbo duidelijk sterker en daardoor ook verder ontwikkeld dan elders. Schoolleiding en docenten zouden flexibeler willen kunnen examineren om meer maatwerk te kunnen bieden. Examenprogramma's zouden volgens hen meer ruimte moeten bieden voor eigen keuzes van scholen en voor de eigen professionele oordelen van leraren. De term `flexibele examens' viel in dit kader vaak. Gevraagd naar wat daaronder precies verstaan werd, verschilden de opvattingen nogal. Het kan betekenen dat het centraal examen meer dan één maal per jaar afgenomen kan worden, dat centrale examens modulair worden afgenomen, dat de gelegenheid bestaat programmaonderdelen op verschillende niveaus af te ronden, meer gewicht wordt toegekend aan het schoolexamen, et cetera. Ook leerlingen zien voordelen van mogelijkheden om programmaonderdelen op een flexibeler manier af te ronden.

Alle betrokkenen, vooral de ouders en de leerlingen, hechten aan de duidelijkheid van het examen in termen van civiel effect. De gesprekspartners stemden overeen in de opvatting dat het niet wenselijk zou zijn als het hoger onderwijs instaptoetsen gaat organiseren. Het (centraal) examen verruilen voor een portfolio of andere doorstroommogelijkheden leeft primair bij schoolleiders en docenten in het vmbo en betreft dan vooral de zwakkere leerlingen. De organisaties van ouders vinden zonodig deelcertificaten op verschillende niveaus een consequent gevolg van maatwerk, maar wijzen tegelijkertijd op het belang van civiel effect.

Het denken over de organiseerbaarheid van flexibel examineren lijkt nog niet erg ver gevorderd. Opvallend was dat nogal wat leraren en schoolleiders aangaven dat schoolexamens doorgaans niet vaker dan één keer per jaar worden georganiseerd. Als argument daarvoor werd genoemd dat dit moeilijk te organiseren is en er een boel rompslomp bij komt kijken. Het dilemma is: hoe bied je maatwerk, garandeer je civiel effect en blijft het organiseerbaar? ... en voor financiële planning
Om maatwerk en doorlopende leerlijnen te realiseren moeten volgens een aantal deelnemers belemmeringen in de bekostigingssystematiek worden weggenomen. Schoolleiders merkten op dat het voor een school, om daadwerkelijk ruimte aan te grijpen, nodig is meerjarig te kunnen begroten. Om zelf meerjarenbeleid te voeren is volgens hen de jaarlijkse `projectsubsidietombola' niet handig: enerzijds weet je pas laat of en zo ja, wanneer je over de middelen beschikt, anderzijds moet je de middelen besteden aan elders uitgedachte doelen. Zo is het moeilijker zichzelf als probleemeigenaar te beschouwen. Bovendien is de administratieve rompslomp groot. Daarom pleiten sommigen voor een integrale (eventueel voor vernieuwing en innovatie geoormerkte) lumpsum in plaats van jaarlijkse projectsubsidies. Er waren echter ook andere, tegengestelde, signalen: enkele schoolleiders en een
---

Koers VO - Opbrengsten

aantal docenten zouden juist liever willen dat middelen aan een vooraf bepaald doel besteed zouden moeten worden, zodat het geld niet aan een heel ander doel gespendeerd wordt.

Overigens bleek uit reacties van docenten dat veel leraren weinig inzicht hebben in de middelen die een school ontvangt en wat daardoor financieel mogelijk is. Hetzelfde geldt voor de mate waarin zowel schoolleiders als vooral docenten weet hebben van wat er binnen de huidige wet- en regelgeving al wel mogelijk is. Herhaalde malen bleek dat er binnen de huidige wettelijke kaders (veel) meer mogelijk is dan dat gedacht werd. Schoolleiders en docenten pleiten voor meer experimenteerruimte. Dat betekent zowel dat er meer experimenteerruimte moet komen, als dat `de schoolbevolking' de beschikbare ruimte ook daadwerkelijk gebruikt. Keuzes op schoolniveau
Minder centrale regelgeving betekent dat meer keuzes op schoolniveau gemaakt zullen moeten worden. Dat heeft het voordeel dat meer ingespeeld kan worden op verschillen tussen leerlingen, schoolsituaties en regionale verschillen, kortom dat meer maatwerk geboden kan worden. Dit kan er wel toe leiden dat bestaande, `historisch gegroeide' situaties op een school ter discussie komen te staan. Het is goed denkbaar dat niet iedereen zich daar in kan vinden. Uit de gesprekken die in het kader van Koers VO gevoerd zijn, kwam naar voren dat ­ zwart-wit gesteld ­ docenten relatief terughoudender reageren op het daadwerkelijk aangrijpen van beleidsruimte en dat schoolleiders zich naar verhouding meer veranderingsgezind tonen. Overigens gaf een aantal leraren daarbij aan dat schoolleiders leraren ook niet altijd de ruimte bieden om anders te werken. Het verschil in `veranderingsgezindheid' kan tot spanningen leiden tussen docenten en schoolleiding. In dit kader zijn de opmerkingen van leraren relevant die aangaven dat het gevaar bestaat dat ruimte die centraal ontstaat, op decentraal niveau weer wordt ingeperkt. Een aantal schoolleiders gaf vergelijkbare signalen ten aanzien van de rol van het schoolbestuur. 2.1.2 Verantwoording
Het toenemende belang van verantwoording werd breed onderkend, zowel verticaal aan de Rijksoverheid en de Inspectie, als horizontaal aan de (direct) betrokkenen in en om de school. Wel werd erbij opgemerkt dat het bieden van ruimte `aan de voorkant' er niet toe zou moeten leiden dat "alles aan de achterkant weer wordt dichtgetimmerd."

Schoolleiders en leraren zijn niet bang om op prestaties afgerekend te worden, als die maar duidelijk en realistisch zijn. Een aantal schoolleiders gaf daarbij aan graag op de eigen ambities afgerekend te willen worden. De school moet, zo was de algemene teneur, voor haar eigen kwaliteitsbewaking zorgen. Door sommigen werd een combinatie met benchmarking bepleit. De rol van de Inspectie was een discussiepunt maar tendeerde naar meer klankbord dan toezichthouder. De rol van de Rijksoverheid (OCW, Inspectie) zou volgens een aantal gesprekspartners niet controleren, maar stimuleren moeten zijn. Een aantal gesprekspartners vond de kwaliteitskaart een te beperkt instrument dat geen of onvoldoende recht doet aan de geleverde prestaties. Van belang is volgens hen dat het voortgezet onderwijs als sector een kwaliteitszorgsysteem hanteert en doorlopende leerlingvolgsystemen gebruikt. Een brancheorganisatie als motor is volgens sommigen van hen welkom, omdat dan als branche agenderend `opgetreden' kan worden naar onder meer rijksoverheid en politiek.

12

Koers VO - Opbrengsten

2.2. Thema 2: Innovatie en versterking van de kennisinfrastructuur Het ging hier om de vraag hoe het voortgezet onderwijs zich kan blijven vernieuwen aansluitend bij trends, (internationale) ontwikkelingen, veranderingen in de omgeving en bij leerlingen. Hoe kan het voortgezet onderwijs bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling dat ons land in 2010 tot de voorhoede van de internationale kenniseconomie behoort? Hoe denken scholen hun innovatie te organiseren en wat kan worden gedaan om het lerend vermogen van de sector als geheel te versterken? Hoe ziet men de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheid en de sector en scholen? Wat moet er gebeuren en door wie om deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken?

Schoolleiders en leraren geven aan dat er al veel aan innovatie gebeurt. De werkplekkenstructuur en ondersteunende zorg in het vmbo, geïntegreerd aanbieden van vakken in de onderbouw, gezamenlijke programmaontwikkeling met het vervolgonderwijs en docententeams werden onder meer genoemd. 2.2.1 Condities voor succesvolle innovatie
Innovatie en vernieuwing vinden plaats in de school, dus moet er volgens docenten en schoolleiders tijd en geld voor ontwikkeling beschikbaar zijn en moet het zonodig ook wettelijk mogelijk zijn af te wijken van de bestaande kaders. Er moet ruimte zijn voor proeftuinen. Daarnaast zijn door docenten als voorwaarden voor innovatie onder meer genoemd: fysieke ruimte, een eigen werkplek, teamwerk en werken in projecten, kleine klassen, minder lesuren, gebruik van ICT. Daarbij kan bijscholing nodig zijn.

Breed is de opvatting dat innovatie niet vanuit Den Haag opgelegd moet worden, maar in de scholen vanuit eigen initiatief vorm moet krijgen, zodat leraren en schoolleiders zich probleemeigenaar kunnen voelen. Innovatie kan mede oplossingen of verbeteringen bieden voor reële problemen in de school. De school moet dan wel een visie op innovatie hebben. Innovatie moet dus niet te veel projectmatig van bovenaf geregeld worden, maar innovatiegelden zouden vooral naar de scholen moeten, zodat dáár, op initiatief van de school zelf, vernieuwd kan worden. Ouders en leerlingen vragen aandacht voor de belastbaarheid van leerlingen (wat kunnen ze aan) bij onderwijsvernieuwingen. Daar wordt vaak nog te weinig rekening mee gehouden.

Belangrijk wordt gevonden dat er eenvoudig toegankelijke informatie is over vernieuwingen in andere scholen of regio's, zodat de ervaring en kennis van scholen kan worden gebruikt. Volgens schoolleiders is meer aandacht nodig voor het in samenwerking met anderen innoveren, bijvoorbeeld met het vervolgonderwijs en met bedrijven en andere organisaties in de regio. Het is belangrijk om hierbij ouders, leerlingen en docenten te betrekken. Alleen op deze manier kan de school voldoende aansluiten bij de trends in de samenleving, het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt.

Benadrukt werd dat innovaties in het onderwijs invloed hebben op en innovatie vergen van de organisatie van het onderwijs en bijvoorbeeld de rol van de docent. De leraar zal vaak meer moeten coachen en begeleiden. Volgens schoolleiders is feitelijke bekwaamheid van een leraar dan belangrijker dan een formele bevoegdheid. Dit vergt flexibilisering van de leraarsbevoegdheid en meer mogelijkheden voor opleiden in de school. Nieuwe vormen van onderwijs vergt op een nieuwe manier kijken naar onderwijstijd en het aantal lessen per docent. Dat kan meehelpen om betere voorwaarden te scheppen voor arbeidsdeling (bijvoorbeeld door inzet van onderwijsondersteuners of het werken met kernteams), en het halen van externe experts binnen de school. Schoolleiders gaven aan dat zij (zeker voor de beroepsgerichte vakken) zelf docenten willen kunnen benoemen en in de school opleiden.
13

Koers VO - Opbrengsten

Er is op gewezen dat het bij vernieuwing van het onderwijs belangrijk is dat ook het gebouw geschikt is voor nieuwe onderwijsvormen, zeker in het vmbo, en bijvoorbeeld de mogelijkheid biedt voor meer open leerruimten. Met name docenten en leerlingen vinden het nodig dat er met een vernieuwende blik naar hun leeromgeving en de inventaris wordt gekeken: is die wel aansprekend en modern genoeg? 2.3. Thema 3: De maatschappelijke rol van de school De gesprekken over dit thema concentreerden zich op de vraag naar de grenzen van de maatschappelijke opdracht of rol van de school ten opzichte van anderen. Gegeven die begrenzing was de vraag aan de orde welke actoren naast en rondom de school ­ waaronder ouders en leerlingen ­ er bij het werken aan die maatschappelijke opdracht geïdentificeerd worden, en welke rollen en verantwoordelijkheden de school en deze actoren hebben of zouden moeten hebben. 2.3.1 Maatschappelijke rol: volgens wie?
De meningen over de grenzen van de maatschappelijke rol van de school verschillen en roepen onduidelijkheid op. Moeten scholen nu wel of niet een deel van de opvoeding van de ouders overnemen? Heeft de school een taak bij de voorlichting over de meest uiteenlopende onderwerpen? Moeten scholen iets met ontbijt, schoolfruit en ­melk? Ook de meningen over wie een uitspraak moet doen over de maatschappelijke rol van de school, lopen uiteen. Het bieden van extra voorzieningen rondom de in de ogen van de meeste gesprekspartners primaire taak van de school ­ namelijk het bieden van onderwijs ­ kan instrumenteel zijn om dit onderwijs te realiseren, maar ook een doel op zich. Instrumenteel is de extra zorg als daarmee het leren en onderwijzen wordt ondersteund en knelpunten worden weggenomen. Extra zorg is een extra voorziening als de school echt aanvullende taken op zich neemt. Scholen verschillen in hoe ver ze daarin willen gaan.

Volgens sommige schoolleiders is het aan de school zelf de eigen ambities te formuleren ten aanzien van de maatschappelijke rol die ze wil spelen. Andere gesprekspartners, waaronder schoolleiders, zagen dit echter als een taak voor de rijksoverheid en / of `de politiek'. Scholen kúnnen niet alles doen, maar wat een school op zich kan en wil nemen varieert. Een algemene uitspraak over de (minimale) grenzen van de verantwoordelijkheden werd door hen wenselijk geacht, waarbij scholen dit zelf met hun omgeving nader in zouden moeten kunnen vullen. 2.3.2 Rollen, verantwoordelijkheden en randvoorwaarden Er is volgens een aantal gesprekspartners sprake van verschillende 'werelden' (het onderwijs, de jeugdzorg, de gemeente, et cetera) die niet of onvoldoende instrumenten hebben om elkaar aan te spreken en daarom op elkaar wachten. Deze gesprekspartners wijzen op de behoefte aan meer afstemming, maar: wie coördineert? Uitgangspunt moet zijn onderwijs en begeleiding en/of zorg op maat voor alle leerlingen. Daarbij werd door een leraar kernachtig de vraag gesteld of het onderwijs er voor alle leerlingen moet zijn, of dat er voor alle leerlingen onderwijs moet zijn. Delen van de opleiding kunnen ook buiten de school plaatsvinden en zorg kan ook elders worden geboden. Het netwerk om de school moet daarvoor goed zijn georganiseerd en aansluiten op wat in de school gebeurt.

Duidelijke afspraken over de regie zijn dan nodig. Vaak werd aangegeven dat deze voor leerlingen het beste bij de school kan liggen. Afhankelijk van de invulling van de `niet-reguliere onderwijstaken' moet er binnen het eigen team de benodigde deskundigheid én tijd beschikbaar zijn, of moeten er goede en soepel werkende afspraken met het netwerk rondom de school zijn. De focus moet dus niet alleen van
14

Koers VO - Opbrengsten

de maatschappij naar de school zijn gericht maar ook andersom. Als een school weet wat zij wil en waarvoor zij staat treedt zij ook op die manier de maatschappij tegemoet.

Schoolleiders en docenten hebben behoefte aan meer mogelijkheden om leerlingen die echt niet te handhaven zijn over te plaatsen. Een aantal leerlingen gaf aan dat een (zeer) beperkt aantal leerlingen dusdanig veel aandacht opeist, dat het onderwijs aan de rest van een klas ­ de overgrote meerderheid welwillende leerlingen ­ eronder lijdt. Een aantal leraren merkte op dat ze eigenlijk onvoldoende deskundig zijn, en / of onvoldoende tijd hebben, om leerlingen die buitenproportioneel veel aandacht nodig hebben, deze ook goed te geven. Ze gaven aan dat het in veel gevallen voor zowel de `lastige leerlingen', als voor de andere leerlingen, beter zou zijn als ze niet meer bij elkaar in de klas zouden zitten. Dat kan structureel zijn of tijdelijk, bijvoorbeeld in de vorm van time-out voorzieningen.

Schoolleiders vinden het lastig dat er verschillende geldstromen zijn voor jeugdbeleid, zorg, leerlingbegeleiding, onderwijsachterstanden, arbeidsmarktknelpunten, veiligheid en dergelijke. Zo is het moeilijk om te verantwoorden waaraan de middelen daadwerkelijk besteed worden. Immers: de genoemde onderwerpen overlappen elkaar vaak. Zo werd de vraag gesteld waar onderwijsachterstandenbeleid nu eigenlijk in zorg overgaat. Ook was de rol van de gemeente in dit verband een discussiepunt. Een aantal schoolleiders gaf aan dat de bureaucratie rondom de zorg (indicatiestelling) moet verminderen en de versnippering van budgetten moet worden voorkomen.

Leerlingen merkten op dat schoolregels alleen dan zinvol zijn als deze consequent worden gehandhaafd. Dit blijkt volgens deze leerlingen niet altijd het geval te zijn, waardoor een sfeer ontstaat waarin de schoolregels een dode letter zijn en ze niet bijdragen aan een veilig schoolklimaat. Indien ze wel echt worden gebruikt, zijn (eigen) schoolregels zowel volgens leraren en schoolleiders, als leerlingen en ouders, zinvol. Ouders en leerlingen verwachten ook dat docenten het goede voorbeeld geven, zowel in termen van eigen gedrag, als wat betreft de handhaving van de regels. Daarbij moeten de schoolregels volgens alle gesprekspartners door de school zelf met alle direct betrokkenen worden opgesteld, men ziet hier geen taak voor de Rijksoverheid. 2.4. Thema 4: De leerling, de ouder en de docent
Gespreksonderwerpen hier waren onder mee de versterking van de positie van de leerlingen en de ouders, en de positie van de docent als schakel tussen ruimte en leerling. Een leraarsberoep met elan, dat is volgens vele gesprekspartners cruciaal. 2.4.1 Positie van leerlingen en ouders
Uit de schooldebatten klinken tegenstrijdige geluiden over de positie van leerlingen en ouders. Sommige ouders willen meer betrokkenheid maar ervaren dat de school hen niet voldoende betrekt. Andere ouders zeggen dat hun kinderen betrokkenheid van ouders niet op prijs stellen omdat de school `hun terrein' is. Een aantal leerlingen geeft juist zelf aan dat zij meer betrokkenheid van hun ouders wenselijk vinden, omdat ouders dan beter weten waar leerlingen op school mee bezig zijn. Sommige docenten ervaren dat weinig ouders naar bijvoorbeeld een ouderavond komen.

Niet alle ouders zijn (in hun eigen ogen, of in de ogen van een aantal leraren en schoolleiders) geschikt en / of bereid om afspraken te maken. Ouders die wel bereid zijn om hun verantwoordelijkheid te dragen, zijn volgens hen veelal niet de ouders die voor problemen zorgen. Het dilemma is hoe juist die
15

Koers VO - Opbrengsten

ouders bij de school betrokken kunnen worden. Daar komt bij dat veel allochtone ouders extra lastig te bereiken zijn. Hoe kan een school dat in goede banen leiden?

Ouders vragen van de Rijksoverheid om versterking van het wettelijke kader voor de participatie. Leerlingen onderschrijven deze opvatting en zien ook graag meer invloed van leerlingen in het schoolbeleid. Ouders noch leerlingen zien echter voor de Rijksoverheid een rol in de bepaling van de verantwoordelijkheid tussen school en ouders en leerlingen: laat de keuze voor bijvoorbeeld oudercontracten op schoolniveau plaatsvinden. Die opvatting wordt door schoolleiders gedeeld. De ouderorganisaties zien in plaats van oudercontracten meer in een niet-vrijblijvend partnerschap dat men gezamenlijk op schoolniveau invult; een afrekencultuur moet worden voorkomen. Zij pleiten voor een versterking van de communicatie tussen ouders en school, bijvoorbeeld over hoe de school (de grotere) beleidsruimte invult. Zij deden hiernaast concrete voorstellen om de ouders beter te betrekken, zoals via ouderpanels en de schoolgids. In de gesprekken gaven ouders aan ook op een andere manier dan via de medezeggenschap betrokken te willen en kunnen worden, bijvoorbeeld op team- of op klasniveau. Dat is volgens hen een manier om handen en voeten te geven aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de opleiding en opvoeding van de leerling. 2.4.2 Positie van de leraar
De belangrijke rol van de docent is in alle thema's gebleken. Algemeen wordt erkend dat de leraar de onderwijsdrager bij uitstek is. Vertrouwen in de professionaliteit van de leraar is essentieel voor een leraarsberoep met elan. Veel docenten gaven aan dat de gedetailleerde inrichtings- en examenvoorschriften van de laatste jaren niet bevorderlijk waren voor het elan van het leraarsberoep en het plezier van het lesgeven. Leraren gaven aan behoefte te hebben aan grotere eigen professionele verantwoordelijkheid. De overheid moet ruimte geven, maar ook de school zelf, als goed werkgever. Daarnaast worden ontwikkelmogelijkheden, zowel binnen het eigen vakgebied als binnen de school, genoemd. Leraren gaven aan hiervoor tijd en scholing nodig te hebben. Ten slotte zijn respect van schoolleiders, ouders en leerlingen, en een veilige werksituatie, van belang.

Schoolleiders gaven aan dat met name geredeneerd zou moeten worden als schoolteam, dat samen een onderwijskundige visie uitwerkt. Een te grote teruggeworpenheid op de professionele autonomie van de docent brengt het gevaar met zich mee dat "innovatie stopt bij de deur van het klaslokaal." Een behoorlijk aantal leraren onderschreef deze stelling. Teamvorming, binnen de school en met professionals van buiten de school, wordt door leraren en vooral schoolleiders gezien als een sleutel voor succes. Ook werd gesteld dat ook op andere plekken dan de school geleerd wordt en dat dit in de toekomst nog meer het geval zal zijn. Hierop moet binnen het onderwijs goed worden ingespeeld.

Veel schoolleiders hebben aangegeven dat zij, omdat de lerarenopleiding in hun ogen onvoldoende aansluit bij de praktijk, graag zelf nieuw en zittend onderwijspersoneel (mede)opleiden.

Leerlingen gaven aan het beroep van leraar dusdanig zwaar te vinden, dat ze het zelf niet snel zullen kiezen.
2.5. Thema 5: Terugdringen voortijdig schoolverlaten Teveel jongeren verlaten voortijdig het voortgezet onderwijs. Dit is niet goed voor de jongeren zelf en het is sociaal en economisch ongewenst. Daarom wordt op dit thema landelijk en regionaal fors ingezet. De doelstelling is om in 2006 het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen met 30% en
16

Koers VO - Opbrengsten

in 2010 met 50%. De gesprekspartners gaven aan het belang van deze doelstelling te onderkennen, maar zijn sceptisch over de haalbaarheid van het ambitieuze percentage. In de gesprekken is aan bod geweest welk aandeel scholen kunnen leveren aan het realiseren van de doelstelling en welke belemmeringen en oplossingsrichtingen zij daarbij zien. 2.5.1 Het perspectief van de leerling
De leerlingen vinden vooral belangrijk dat het onderwijs aansluit bij hun belevingswereld (het onderwijs moet relevant zijn) en dat er voldoende persoonlijk contact is om eventuele problemen te signaleren. Als suggestie daarbij werd gegeven dat leraren vaker op huisbezoek zouden moeten gaan. Als er problemen thuis of met leren zijn, dan moet er snel voldoende goede hulp komen om daar iets aan te doen. Er moeten genoeg (externe) vertrouwenspersonen zijn die ook weten waar je terecht kunt met een probleem.

Het leuker en interessanter maken van het leren zou volgens de leerlingen erg helpen. Dit kan door meer andere methoden (ook via ICT), meer praktijk, projecten en activiteiten. Door dingen zelf te doen of te organiseren leer je vaak erg veel, niet alleen van het vak, maar ook hoe je dingen moet doen en wat waarom belangrijk is. Leren moet relevant en aansprekend zijn. Leerlingen denken dat als de leeromgeving leuker wordt, de leerlingen met meer plezier naar school zullen gaan.

Leerlingen willen ook goed weten waarom ze dingen leren en wat er gebeurt als je geen diploma hebt. Er moet daarom volgens hen zo vroeg mogelijk voorlichting over beroepen worden gegeven, vooral door zelf bij vervolgonderwijs of bedrijven te gaan kijken. Het zou ook leerzaam zijn als ex-leerlingen zonder diploma die daar spijt van hebben, op school komen vertellen hoe dat gekomen is. Leerlingen gaven de suggestie veel duidelijker het belang van het behalen van een diploma voor je toekomstmogelijkheden te onderstrepen.

De leerlingen willen graag zo vroeg mogelijk zo breed mogelijke voorlichting over vervolgonderwijs en beroepen op de arbeidsmarkt. Daar zou op de basisschool al mee moeten worden begonnen en in het voortgezet onderwijs, vanaf de onderbouw, op moeten worden doorgebouwd. Ook over wat de mogelijkheden zijn op andere schoolsoorten willen leerlingen graag geïnformeerd worden. Dan worden leerlingen bewuster gemaakt van allerlei mogelijkheden en gevolgen van keuzes (zoals ook spijbelen en geen diploma halen).
2.5.2 Het perspectief van de school en van de omgeving van de school Schoolleiders en docenten benadrukken dat het probleem met voortijdig schoolverlaten het grootst is op het vmbo. Er worden verschillende oorzaken genoemd: bijvoorbeeld te veel theorie in het onderwijsprogramma, nog te weinig maatwerk, een problematische thuissituatie of sociaal-emotionele problematiek. Meer mogelijkheden voor onderwijs op maat, meer praktijk, doorlopende leerlijnen en een meer flexibele afsluiting en portfolio's werken volgens hen preventief. De school moet daarnaast goede begeleiding en zorg bieden en goede afspraken maken met bijvoorbeeld het vervolgonderwijs, jeugdzorg, de politie etc. Sommigen denken dat het brede schoolconcept of een verlengde schooldag met huiswerkbegeleiding en andere activiteiten goed zouden kunnen werken om te voorkomen dat leerlingen voortijdig uitstromen.

17

Koers VO - Opbrengsten

2.6 Thema 6: Doorontwikkeling vmbo
`De leerling meer centraal stellen' en `betere aansluiting op het middelbaar beroepsonderwijs' zijn de voornaamste middellange termijndoelstellingen ten aanzien van het vmbo. Deze doelstellingen en het groeipad daarheen, waren hier de voornaamste gespreksonderwerpen. Deze spitsten zich toe op doorlopende leerwegen, onderwijsvernieuwing en maatwerk, de zorgstructuur en de positie van het praktijkonderwijs.
2.6.1 Vmbo: onderwijs met perspectief
Breed werd de wens geuit het imago van het vmbo meer te doen sporen met de door veel gesprekspartners als positiever ervaren werkelijkheid. Om dat te bewerkstelligen zou de focus meer gericht moeten worden op het perspectief dat het vmbo biedt in de beroepskolom en op de arbeidsmarkt, en op het economische en sociale belang van het vmbo. Voor de ouders van leerlingen in het vmbo is het heel belangrijk dat goed duidelijk is wat je allemaal met het vmbo kunt gaan doen. En dat is veel, zo gaven ze aan. Het is zowel volgens leerlingen als volgens leraren en ouders ook voor het imago van het vmbo van belang dat er meer nadruk komt te liggen op wat met vmbo en daaropvolgend mbo en eventueel hbo allemaal mogelijk is op de arbeidsmarkt.

Een aantal leerlingen vindt dat de keuze voor bedrijfssectoren en soms ook leerwegen te vroeg komt. Aan de andere kant vonden zij dat leerlingen die wel duidelijke ideeën hebben, eerder moeten kunnen kiezen, bijvoorbeeld voor een meer praktijkgerichte leerroute. 2.6.2 Condities voor succes
Om het vmbo te versterken is een aantal voorwaarden voor succes genoemd. Allereerst werd door leraren en schoolleiders gepleit voor meer maatwerk en ruimte daarvoor. Op die manier kunnen doorlopende leerlijnen (waar nodig ook voor de zorg) zowel vanuit basisonderwijs en onderbouw, als naar het ROC, verder verbeterd worden.

Diverse gesprekspartners pleiten voor het bieden van meer ruimte in de programmering, meer mogelijkheden voor praktijk in het onderwijs en meer aandacht te besteden aan competenties. Daarmee zou volgens hen worden aangesloten bij zowel de ontwikkelingen in de onderbouw als bij die in de ROC's. Meer ruimte in de programmering zou meer mogelijkheden tot maatwerk bieden en de discrepantie tussen leerwegen verkleinen. De aansluiting met het mbo zou volgens sommigen verbeterd kunnen worden door mogelijk te maken dat mbo 1 en 2 opleidingen, inclusief afsluiting met een startkwalificatie (in elk geval tot niveau 2) binnen het vmbo zou moeten kunnen plaatsvinden. Een aantal docenten pleitte voor het bevorderen van doorlopende leerlingvolgsystemen.

Over de positie van de theoretische leerweg waren verschillende meningen te horen: van helemaal richting avo of laten zoals het nu is, tot verplicht meer beroepsgericht en verplicht in hetzelfde gebouw als het vbo. Aangegeven werd verder dat meer ruimte in het bepalen van het onderwijsaanbod de aansluiting met het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt sterk zou bevorderen en zo de doorlopende leerlijn voor leerlingen beter zou verzekeren.

Als een manier om meer praktijk in het vmbo te brengen werd genoemd de verbreding van de leerwerktrajecten naar andere leerwegen. Met name de docenten waren van mening dat de
18

Koers VO - Opbrengsten

vernieuwing van het onderwijs in het vmbo in samenwerking met het bedrijfsleven en het vervolgonderwijs beter vorm kan krijgen.

Veel gesprekspartners vroegen aandacht voor voldoende begeleiding en zorg voor leerlingen die dat nodig hebben en verbetering van de aansluiting met en de organisatie van het netwerk om de school. Eenvoudige en heldere procedures vinden zij in dit verband gewenst. Ook zou men meer mogelijkheden willen hebben om leerlingen die niet te handhaven zijn of echt niet in het onderwijs thuishoren (tijdelijk) buiten de school te plaatsen. Aansluiting met een goed functionerend netwerk om de school, ook voor het praktijkonderwijs, is essentieel.

De beschikbaarheid van voldoende goede leerkrachten en voldoende ontwikkelkracht van scholen en docenten is randvoorwaardelijk voor het welslagen van het vmbo. Er is de gespreksdeelnemers veel aan gelegen om het docententekort, dat het sterkst in het vmbo speelt, te verminderen en te voorkomen.
Afsluitende overweging
Aan de rijksoverheid en de politiek werd het dringende verzoek gedaan: verander niet meteen alles als ergens iets niet goed gaat. Geef tijd en ruimte om te groeien. Kortom: heb vertrouwen in de VO-sector!


19