Ministerie van Financiën

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

-- Fin 2004-75m

Onderwerp

Deelnemingenbeleid (28 165)

Op 1 december 2003 heb ik met de vaste commissie voor Financiën overleg gevoerd over het deelnemingenbeleid van de Rijksoverheid (TK 2001-2002, 28 165, nrs. 1 e.v.). Met deze brief wil ik invulling geven aan de toezeggingen die tijdens dit overleg zijn gedaan.

Dochterondernemingen van staatsdeelnemingen

Op verzoek van het lid Omtzigt is bij deze brief een overzicht gevoegd van dochter­­ondernemingen van de staatsdeelnemingen. Wat betreft het aangaan van participaties door staatsdeelnemingen kan het volgende worden opgemerkt. Het uitgangspunt is dat nieuwe deelnemingen, in het bijzonder wanneer die leiden tot een duidelijke verlegging van de activiteiten van de onderneming, behoren te passen bij de statutaire doelstelling van de vennootschap. De commissie-Tabaksblat schrijft daarenboven voor dat besluiten van het bestuur omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming zijn onderworpen aan de goedkeuring van de aandeelhouders­vergadering. Het voorliggende wetsvoorstel aanpassing structuurregeling voor­ziet in een wettelijke verplichting hiertoe voor alle NV's (ontwerpartikel 2:107a BW). Bepalingen van die strekking waren de afgelopen jaren al in de statuten van een aantal staatsdeelnemingen opgenomen.

Toepasselijkheid commissie-Tabaksblat

Beginselen van goed bestuur gelden voor alle vennootschappen, ongeacht of ze aan een effectenbeurs zijn genoteerd. Zoals eerder is aangegeven, wil ik de code van de Commissie Corporate Governance zoveel mogelijk toegepast zien bij de staats­deel­nemingen. Omdat de code zich primair richt op beurs­genoteerde vennoot­­schappen, kan de uitwerking op onderdelen anders worden vorm­gegeven.

De Staat zal bij de deelnemingen nadrukkelijk vragen op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de code van de commissie-Tabaksblat. Het ligt in de rede dat bestuur en raad van commissarissen een eigen voor­stel voor­leggen aan de aandeelhouder of aandeelhouders, zodat recht wordt gedaan aan de specifieke omstandigheden van elke deelneming.

Ook de beoordeling van de voorstellen voor implementatie van de code vergt maat­werk. Vanuit het deel­nemingen­­­­beleid zijn er wel enkele bijzondere aandachtspunten. Een belangrijk aantal deelnemingen komt voort uit verzelfstandiging en werkt aan de versterking van een commerciële focus, aan een organisatie die snel en daadkrachtig moet kunnen reageren, aan meer bekendheid van de organisatie bij klanten, (potentiële) investeerders en de arbeidsmarkt, en aan solide financiële resultaten. Omdat uiteindelijk wordt gewerkt met publieke middelen, wordt bijzondere aandacht geschonken aan:

§ transparantie en verantwoording van de bedrijfsvoering, financiële resultaten en beloningen;

§ marktconformiteit van verslaggeving en financiële streefwaarden;

§ helderheid van bevoegdheden en organisatorische slagkracht.

Met betrekking tot dit laatste punt zij opgemerkt dat de naderende wijzigingen van boek 2 BW (wetsvoorstel aanpassing structuurregeling) voorzien in toe­passing van het verlichte structuurregime op 100%-staatsdeelnemingen. Deze vergroting van zeggenschap van de AVA mag er mijns inziens niet toe leiden dat de andere organen van de vennootschap een onduidelijke rol krijgen. In het bijzonder de raad van commissarissen vormt een essentiële schakel in het toe­zicht op het ondernemingsbestuur. Ook als de Staat als aandeelhouder het recht krijgt direct bestuurders te benoemen, zou de raad van commissarissen hierop invloed moeten hebben, bijvoorbeeld via de door de commissie-Tabaksblat aanbevolen benoemingscommissie.

'Semi-publieke' deelnemingen

In december j.l. heb ik deelnemingen die geheel in handen van de Rijksoverheid zijn en waarvan afstoting ook op lange termijn niet tot de mogelijkheden behoort, getypeerd als 'semi-publiek'. Die typering zou aanleiding geven tot een andere governance en een aangepast beloningsbeleid.

Nadere bestudering leert dat de gehanteerde term 'semi-publieke staats­deel­neming' wellicht verwarrend is. Het deelnemingenbeleid gaat uit van een con­sequente benadering van organisaties die als kapitaalvennoot­schap zijn vorm­gegeven. Een aangepaste governance voor een deel daarvan zou de indruk kunnen wekken dat het bestaande kader niet adequaat is, terwijl de code van de commissie-Tabaksblat ook voor niet-beursgenoteerde ondernemingen een goed houvast bieden. Ik geef er daarom de voorkeur aan de voorliggende code toe te passen op de staatsdeelnemingen, uiteraard op een wijze die recht doet aan de specifieke situatie van de betrokken organisatie. Bij de periodieke evaluatie kan de effectiviteit daar­van dan worden getoetst. Voor het belonings­beleid bij de staatsdeel­nemingen was al een kader ontwikkeld. Ik verwijs hiervoor graag naar de brief hierover uit augustus 2003 (TK 2002-2003, 28 165, nr. 11).

Concurrentievervalsing door staatsdeelnemingen

Gevraagd werd of het deelnemen door de Staat in ondernemingen tot concurrentie­­­vervalsing leidt. Deze vraag is niet met een ja of nee te beant­woorden. Vastgesteld moet worden dat de mate van concurrentie per deel­neming verschilt. Een aantal deelnemingen heeft niet of nauwelijks directe concurrenten omdat de markt onvolkomen is - denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse Spoorwegen - en in die gevallen kan dus niet gesproken worden van een gelijk of ongelijk concurrentieveld. Voor de deelnemingen die wel in een concurrerende markt opereren, is de vraag relevant of aandeelhouder­schap van de Staat een level playing field in de weg staat.

Het Kabinet heeft op 30 januari 2004 besloten het wetsvoorstel Markt & overheid in te trekken. In plaats daarvan zal een voorstel tot aanpassing van de Mede­dingings­­wet worden ontwikkeld, dat ziet op het voorkomen van kruis­subsidiëring en het ongeoorloofd gebruik van informatie door overheidsbedrijven.

Het deelnemingenbeleid is reeds in lijn met dit idee. In zijn hoedanigheid als aandeelhouder stelt de Staat zich zakelijk op. Slechts in uitzonderlijke gevallen is sprake van kapitaal­verstrekking, maar dergelijke beslissingen zijn op bedrijfs­economische gronden gestoeld. Een incidenteel verzoek tot kapitalisering, zoals KPN en Kliq hebben gedaan, wordt beoordeeld vanuit de optiek of een 'rational investor' het verzoek zou honoreren. Ook in andere opzichten stelt de Staat zich als zakelijk aandeel­houder op, bijvoorbeeld door het stellen van een markt­conforme rendementseis. Er mag derhalve worden aangenomen dat aandeel­houderschap op zichzelf niet tot concurrentievervalsing leidt.

Indien sprake is van een concurrentiesituatie bij een staatsdeelneming, verdienen twee afgeleide aspecten aandacht in het kader van de vraag of er een level playing field bestaat: ten eerste de relatie tussen aandeelhouderschap en fiscale behandeling van de deelneming, ten tweede de relatie tussen aandeel­houder­schap en krediet­waardig­heid van de deelneming. Vennootschappen waarvan alle aandelen worden gehouden door publiekrechtelijke lichamen zijn, afhankelijk van de verrichte activiteiten, wettelijk vrijgesteld van vennootschaps­belasting. De wet maakt daarop een aantal uitzonderingen. Zo is de NV Lucht­haven Schiphol met ingang van 1 januari 2003 Vpb-plichtig geworden, nadat de Europese Commissie had vastgesteld dat zonder belastingplicht geen sprake zou zijn van eerlijke concurrentie ten opzichte van andere Europese luchthavens. Voor twee andere deelnemingen, namelijk de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank, is een wetsvoorstel in voorbereiding om Vpb-plicht in te voeren.

Ten aanzien van de kredietwaardigheid van staatsdeelnemingen merk ik het volgende op. Soms hoort men de stelling dat staatsdeelnemingen gemakkelijker krediet kunnen aantrekken dan private concurrenten. Het aandeelhouderschap van de Staat zou zich ook kunnen vertalen in een betere 'credit rating'. Dit zou verband houden met de veronderstelling dat de Staat een aandeelhouder met diepe zakken is, die te hulp kan schieten in geval van faillissementsdreiging. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, de Staat hanteert als uitgangspunt dat zij als rationele investeerder optreedt. Nog afgezien van de Europeesrechtelijke beperkingen die worden gesteld, is er geen garantie dat de Staat te hulp schiet. Een 'redding' van een bedrijf zal alleen plaatsvinden als de financiële middelen die daartoe ter beschikking moeten worden gesteld als verantwoorde investering beschouwd kunnen worden. De deelnemingen hebben een zelf­standige rechts­persoonlijkheid en de Staat heeft, tenzij er specifieke afspraken zouden zijn gemaakt, als aandeelhouder geen enkele verplichting om bij te springen. Uit oogpunt van de financiers is er is derhalve geen reden om staats­deelnemingen anders te behandelen dan private ondernemingen. Zouden ze dit toch doen, dan doen ze zichzelf tekort.

Informatie Tweede Kamer

Abusievelijk heb ik de vaste commissie voorgehouden dat in het verleden bij een onderhandse verkoop de Kamer steeds vooraf werd geïnformeerd. Dit gebeurt in veel gevallen, maar is om onder­handelings­­­technische redenen niet altijd mogelijk. Ook kan het belang van de betrokken onderneming worden geschaad als onzekerheid bestaat over de eigendomsstructuur. Op dit punt verwijs ik graag naar het stelsel van periodieke evaluaties, dat ervoor moet zorgen dat de Kamer zich een goed beeld kan blijven vormen van de stand van zaken en de verkoopbaarheid van deelnemingen.

Evaluaties

In 2004 zullen periodieke evaluaties worden uitgevoerd met betrekking tot AVR, DLV, Nederlandse Spoorwegen, Tennet, UCN en de Westerscheldetunnel. De evaluaties worden in het voorjaar gestart. Het ligt in de bedoeling bij de jaarlijkse rapportage over het deelnemingenbeleid, in september, verslag te doen van de evaluaties. Ik zal u dan tevens berichten welke deelnemingen in het daarop volgende jaar worden geëvalueerd. Het voornemen om de deelnemingen ten minste eens per vijf jaar te evalueren blijft onveranderd.

DE MINISTER VAN FINANCIEN,

G. Zalm

Bijlage:

Overzicht dochterondernemingen van staatsdeelnemingen