Ministerie van Defensie


---

Brieven aan de Kamer
---

Deelevaluatie project Gevechtswaardeverbetering Leopard-2

31-3-2004 12:09:00

In mijn brief van 11 november 2002 (Kamerstuk Def-02-200) heb ik toegezegd dat de Kamer vooruitlopend op de eindevaluatie van het project Gevechtswaardeverbetering Leopard-2A4 een evaluatie over de reeds voltooide fase van het project zou ontvangen. Deze deelevaluatie betreft de verbetering van de bescherming van de tanks door aanpassing van de bepantsering, het vuurleidingssysteem en de commandovoering die hebben geleid tot de versie Leopard-2A5. Dit deel van het project, in het Duits "Kampfwertsteigerung 2" (KWS2) genaamd, is in 2000 afgerond. De volgende fase, de vergroting van de vuurkracht door verbetering van de munitie en aanpassing van het kanon tot de versie Leopard-2A6, duurt nog tot 2006. De eindevaluatie van het totale project is op zijn vroegst in 2007 voorzien, als het laatste voertuig is afgeleverd.

De evaluatie is uitgevoerd door de Koninklijke landmacht. Overeenkomstig het Defensie Materieel Proces (DMP) is de evaluatie begeleid door een stuurgroep. In de stuurgroep had ook een externe deskundige zitting.

In deze evaluatiebrief wordt allereerst kort verslag gedaan van de evaluatie zelf. Daarbij komen zowel de inhoudelijke aanpak van het project als de projectuitvoering aan de orde. Vervolgens volgt het eindoordeel van de stuurgroep. De brief besluit met een reactie hierop.

Algemene schets van het verbeteringsprogramma De Leopard-2A4 gevechtstank is begin jaren tachtig ingevoerd. Destijds werd uitgegaan van een verwachte levensduur van ongeveer dertig jaar. Tijdens de Koude Oorlog beschikte de Koninklijke landmacht in totaal over 445 van deze tanks, maar in de Prioriteitennota uit 1993 werd het aantal teruggebracht tot 330.

Als gevolg van de voortschrijdende technische ontwikkelingen van onder andere anti-tank wapens, ballistische bescherming en commandovoering is eind jaren tachtig besloten om het project gevechtswaardeverbetering Leopard-2 uit te voeren. Het lag voor de hand om hierbij aansluiting te zoeken bij Duitsland en Zwitserland, die eveneens de Leopard-2 in de bewapening hadden. Bij de verwerving van de Leopard-2 was met Duitsland al afgesproken om de configuratie zoveel mogelijk gelijk te houden en verbeteringen aan de tank in nauwe samenwerking uit te voeren. Een samenwerkingsproject bood ook betere mogelijkheden om de technische en financiële risicos van de gevechtswaardeverbetering te beheersen. Als industriële partner van het verbeterproject viel de keuze van de drie landen op de producent van de Leopard, de firma Krauss Maffei, die immers over systeemervaring en over de volledige technische kennis beschikte.

Het trilaterale overleg over de gevechtswaardeverbetering resulteerde in 1992 in een gezamenlijk overeengekomen verbeteringspakket onder de naam "Mannheimer Configuratie". Daarin was een zo goed mogelijke balans gevonden tussen de operationele wensen, de technische mogelijkheden en de financiële middelen. In het voorjaar van 1994 werd met de hoofdaannemer het contract getekend voor de gevechtswaardeverbetering van 180 Leopard-2A4 tanks, met een optie op nog eens 150. Uiteindelijk werd in de Defensienota-2000 besloten het aantal Leopard-2 tanks van de Koninklijke landmacht verder te verminderen tot 180. Van de optie is daarom geen gebruik meer gemaakt.

Resultaten van het verbeteringsprogramma Operationele en technische aspecten. Wat betreft vuurleiding en commandovoering zijn de prestaties van de Leopard-2 na de gevechtswaardeverbetering sterk verbeterd, bovendien is ook de ballistische bescherming vergroot. Daarnaast beschikt de nieuwe versie tevens over de mogelijkheid om gedurende langere tijd met uitgeschakelde motor operationeel te zijn, vooral door de hydraulische torenaandrijving door een elektrische aandrijving te vervangen. Hiermee, maar ook door andere maatregelen, is de veiligheid van het personeel aanzienlijk verhoogd en is de betrouwbaarheid van het systeem toegenomen.

Personele aspecten en opleidingen. Het project heeft geen gevolgen gehad voor de personele omvang. De opleidingen voor de operationele gebruikers en voor het onderhoudspersoneel zijn over het algemeen op tijd voltooid. Zowel de opleidingen als de daarvoor ontwikkelde onderwijsleermiddelen voldeden aan de behoefte. De bedieningssimulatoren voor de commandovoering en voor de samenwerking tussen de schutter en de commandant worden in het kader van het project Tactis in 2007 aangepast.

Logistieke aspecten. Mede door een zogenaamd instroombegeleidingsteam is de logistieke ondersteuning zonder grote problemen verlopen. De juiste documentatie werd echter niet bij aanvang geleverd. Dit hangt samen met het feit dat er bij de start van een serieproductie vaak nog kinderziektes en andere te verhelpen problemen opduiken. Daardoor kunnen zich nog tal van vaak kleine wijzigingen in de configuratie voordoen. Pas als na enige tijd de configuratie definitief wordt vastgesteld, kan de laatste versie van de documentatie worden opgesteld. Vervolgens vergt de productie daarvan ook nog enige tijd. Dit probleem zal in de toekomst overigens aanzienlijk kleiner zijn door de toepassing van elektronische documentatie.

Veiligheid, milieu en infrastructuur. Het brandstofverbruik is vanwege de gewichtstoename van de Leopard-2A5 als gevolg van de gevechtswaardeverbetering zoals verwacht toegenomen. Bij de bestaande infrastructuur en bij nieuwbouwprojecten is rekening gehouden met het grotere gewicht. Verbetermaatregelen als de elektrisch aangedreven toren en de verwijdering van asbesthoudende stoffen hebben een positief effect op het milieu en de veiligheid van het personeel.

Internationale aspecten. Duitsland en Nederland hebben door de gezamenlijke uitvoering van de gevechtswaardeverbetering dezelfde configuratie van de Leopard-2 behouden. Dit bevordert de samenwerkingsmogelijkheden zoals de uitwisseling van materieel en munitie en van beproevings- en testgegevens alsmede bij de opleidingen en het behoud van kennis en ervaring. Verder neemt Nederland deel aan diverse samenwerkingsverbanden met andere landen die de Leopard-2 tank in de bewapening hebben. Met de Verenigde Staten, die over de Abrams M1A1 gevechtstank beschikken, wordt samengewerkt op het gebied van het kanonsysteem, zodat de 120 mm munitie door beide systemen kan worden verschoten.

Financiën. Voor dit deel van het project gevechtswaardeverbetering, de verbetering tot de versie Leopard-2A5, bedroeg het taakstellend budget ten tijde van de contractsluiting in 1992 274 miljoen. Hiervan was 225 miljoen bestemd voor de eigenlijke gevechtswaardeverbetering en 49 miljoen voor het toestandsafhankelijk onderhoud dat gelijktijdig aan de gevechtswaardeverbetering werd uitgevoerd.

Voor de gevechtswaardeverbetering KWS2 is een contract gesloten met de Duitse firma Krauss Maffei in München. Het toestandsafhankelijk onderhoud aan de tanks is onder verantwoordelijkheid van Krauss Maffei uitgevoerd door de Mechanische Centrale Werkplaats (MCW) te Leusden. Daardoor bleef de voor de Koninklijke landmacht noodzakelijk geachte kennis en ervaring bij de MCW behouden. De gelijktijdige uitvoering van het toestandsafhankelijk onderhoud en de gevechtswaardeverbetering heeft de doelmatigheid bevorderd doordat activiteiten in het reguliere onderhoudsprogramma met het project konden worden gecombineerd.

Het feit dat Krauss Maffei een monopoliepositie had, vereiste extra aandacht bij de contractvoorbereiding. Defensie heeft zelf met de industrie onderhandeld, daarbij gebruik makend van gegevens van het vergelijkbare contract dat Duitsland met desbetreffende firma had afgesloten. Daarnaast heeft de Audit Dienst Defensie (ADD) de berekende prijzen gecontroleerd. Uiteindelijk is voor het gehele deelproject in totaal 267 miljoen betaald. Het project is derhalve binnen de financiële randvoorwaarden gerealiseerd. Op basis van de aard en de afhandeling van de garantieaanspraken worden geen bijzondere risicos onderkend.

In het kader van de directe compensatie heeft Krauss Maffei voldaan aan zijn contractuele verplichtingen waarbij de Nederlandse industrie ervaring heeft opgedaan met hoogwaardige technologische kennis. Van de indirecte compensatie staat een deel nog open: Krauss Maffei heeft nog tot maart 2005 de tijd om voor het nog openstaande deel indirecte compensatieorders af te sluiten. Hierover heeft regelmatig overleg plaats tussen het ministerie van Economische Zaken en Krauss Maffei.

Nederland heeft voor zijn bijdrage aan de ontwikkelingskosten, 7,5 miljoen, tot op heden ongeveer 10 % aan royaltys ontvangen. Met Spanje, Griekenland en Denemarken zijn nog onderhandelingen gaande over de terugbetaling van ontwikkelgelden.

Eindoordeel evaluatie Het deelproject is goed verlopen: kwalitatief voldoet de Leopard-2A5 aan de operationele en technische eisen die ten grondslag lagen aan de gevechtswaardeverbetering KWS2. De laatste verbeterde Leopard-2A5 is overeenkomstig het contract in 2000 aan de Koninklijke landmacht geleverd. Verder is deze fase van het project binnen het budget uitgevoerd.

In het algemeen kan worden gesteld dat bij dit soort projecten de kans dat het project overeenkomstig de gestelde eisen wordt gerealiseerd, groter is als de internationale projectdefiniëring in een vroegtijdig stadium van het project gereed is en als er gedurende de uitvoering daarvan zo weinig mogelijk wijzigingen optreden. In dit geval geldt zeker dat mede doordat het verbeterpakket voor de Leopard-2A5 al vroegtijdig door Duitsland, Nederland en Zwitserland in de zogenaamde "Mannheimer Configuratie" was overeengekomen, de gevechtswaardeverbetering KWS2 tot een goed einde is gebracht.

Eindoordeel stuurgroep Overeenkomstig het DMP is deze deelevaluatie door een stuurgroep begeleid. Deze had tot taak toezicht te houden op een goede uitvoering van de evaluatie. In de stuurgroep zaten vertegenwoordigers van het kerndepartement en van de Koninklijke landmacht alsmede een externe deskundige. De externe deskundige was Ir. W. Korf in de hoedanigheid van zelfstandig adviseur. Daarvoor was hij onder andere projectleider Hoge Snelheidslijn (HSL) bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat en directeur-generaal voor het Ondernemingsklimaat bij het ministerie van Economische Zaken.

De stuurgroep onderschrijft in zijn eindoordeel de conclusies van de evaluatie. De stuurgroep plaatst hierbij de volgende kanttekeningen: * "de voorliggende evaluatie betreft een relatief ver achter ons liggend project, dat is uitgevoerd volgens de procedures voor projectbeheersing van die periode. Deze werkwijze en procedures waren onderwerp van de evaluatie. Inmiddels is het instrumentarium voor projectbeheersing op onderdelen gemoderniseerd. Zo vindt in het kader van de versterking van de regie voor grote materieelprojecten nu maandelijks overleg met de krijgsmachtdelen met aansluitend rapportage aan de bewindslieden plaats. De bouwstenen voor het overleg en de rapportage zijn afkomstig uit het speciaal hiervoor ontwikkelde Projectinformatie Database Systeem (PIDS). Een oordeel over de adequaatheid van het verbeterde instrumentarium valt buiten de scope van de evaluatie;

* evaluatie als middel om te leren van ervaringen is effectiever als dit parallel aan of in ieder geval vrij kort op het project wordt uitgevoerd door de projectmedewerkers zelf onder onafhankelijke (d.w.z. niet door de projectleiding gestuurde) begeleiding; * de contractering van een monopolist vereist een diepgaand inzicht in de kostenopbouw en bedrijfsvoering van die monopolist. De stuurgroep is van mening dat dat inzicht voldoende is verkregen en getoetst. Ook de aansluiting bij het Duitse verbeteringsprogramma wordt als argument onderschreven. Niettemin moet worden gesteld dat inzicht bij een monopolist in de efficiency van de productie moeilijk te verkrijgen is, waardoor de vraag of de meest kosteneffectieve contractering heeft plaatsgevonden lastig is te beantwoorden; * de projecten van Defensie kennen niet automatisch een integrale toerekening van alle projectkosten aan een project. Voor de stuurgroep is het dan ook niet mogelijk geweest de integrale kosten voor het onderhavige project te beoordelen. Dit bemoeilijkt de beantwoording van de vraag of de projectbeheersing adequaat is geweest. Vooral de overhead van het project is niet te bepalen; * de problematiek van de compensatie is meegenomen in de evaluatie. Daarover wordt opgemerkt dat het aanbeveling verdient om de onderhandelingen over het project en die over de compensatie in één hand te leggen. Daarmee wordt bereikt dat de voor de Nederlandse maatschappij meest nuttige deal wordt gesloten. Tevens kan dan een gunstiger verdeling van directe en indirecte compensatie worden verkregen. Dit hoeft niet te betekenen dat EZ en Defensie hun politieke rollen opgeven. EZ zou ook zijn administratieve taak kunnen blijven vervullen."

Reactie op eindoordeel stuurgroep Het eindoordeel van de stuurgroep geeft mij aanleiding tot enkele opmerkingen over evaluaties, het zaken doen met een monopolist, de toerekening van de projectkosten en compensatie: * de komende tijd wordt bezien hoe de evaluatie van de rijksbrede Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek kan worden benut om de controle- en evaluatie-instrumenten van het DMP verder te verbeteren, vooral voor grote materieelprojecten. Die verbeteringen kunnen betrekking hebben op de gehele looptijd van projecten, van ex anteevaluaties ten tijde van de behoeftestelling, via tussentijds metingen gedurende de gehele duur van het project, tot en met ex postevaluaties; * Defensie onderkent de nadelen van het zaken doen met monopolisten en heeft daarom een voorkeur voor concurrentiestelling: dit is een belangrijk middel voor de doelmatige besteding van het defensiebudget. Dat geldt ook voor tussentijds onderhoud en verbeteringsprogrammas aan wapensystemen. Maar bij internationale samenwerking of bij projecten waarvoor systeemervaring en technische kennis in het kader van systeemverantwoordelijkheid nodig is, komt een monopolist in aanmerking. Vooral bij contracten met monopolisten steunt Defensie in de onderhandelingen op het onafhankelijk prijsstellingsonderzoek van de ADD, dat ook bij dit project heeft plaatsgehad; * direct toerekenbare projectuitgaven die contractueel worden vastgelegd, worden afzonderlijk in de defensiebegroting geraamd en verantwoord. Toerekening van de desbetreffende projectkosten maakt standaard deel uit van de bedrijfsprocessen van de defensiewerkplaatsen zoals van de MCW bij het Leopard-gevechtswaardeverbeteringsproject. Hiervoor bestaan adequate geautomatiseerde bedrijfsbesturingssystemen en werkorderadministraties. Overige kosten die met een project samenhangen (waaronder kosten voor de overhead) betreffen apparaatskosten die eveneens separaat in de begroting worden verantwoord. Deze apparaatskosten worden niet direct aan projecten toegerekend. De toerekening van overhead is niet eenduidig vast te leggen, omdat op het niveau van defensiestaf en de krijgsmachtdeelstaven niet standaard met tijdregistratiesystemen wordt vastgelegd welk deel van hun inspanningen aan specifieke projecten is gekoppeld. De meerwaarde van detailinzicht in deze kosten, die onder andere worden gemaakt ten behoeve van het DMP, bij de bepaling van het oordeel over de projectbeheersing is overigens beperkt, omdat verreweg het grootste deel van de projectkosten betrekking heeft op activiteiten die lager in de organisatie worden uitgevoerd;

- wat compensatie betreft wordt verwezen naar de onderscheiden politieke verantwoordelijkheden van Defensie en Economische Zaken: het primaat voor de verwerving ligt bij Defensie, terwijl Economische Zaken eerstverantwoordelijk is voor de compensatie. De uitvoering van het compensatiebeleid wordt bevorderd door de nauwe samenwerking op dit vlak waarbij de wederzijdse informatievoorziening essentieel is. In het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) "Verwerving

Defensiematerieel voor de Nederlandse Krijgsmacht" worden mogelijkheden tot verbetering van de samenwerking geconstateerd. Beide ministeries werken deze mogelijkheden thans verder uit. In de regeringsreactie op dit IBO wordt u hierover nader geïnformeerd.

Ik verzoek u in te stemmen met deze deelevaluatie.

DE STAATSSECRETARIS

Nieuws