Federale regering Belgie
Hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming
(2004-03-31)
Persbericht van de Ministerraad
Op voorstel van Mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en
Minister van Justitie, heeft de Ministerraad het voorontwerp van wet
houdende wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en
de tenlasteneming van minderjarigen die een als misdrijf omschreven
feit hebben gepleegd, goedgekeurd.
Dit ontwerp van hervorming inspireert zich op verscheidene ontwerpen,
voorontwerpen en voorstellen van wet die in dit verband zijn
uitgewerkt tijdens de vorige legislaturen.
Ter herinnering, het regeerakkoord van 9 juli 2003 heeft expliciet in
het vooruitzicht gesteld dat de wet op de jeugdbescherming zal worden
gemoderniseerd en dit "met het oog op een betere bescherming van en
het geven van meer kansen en hulp aan jongeren om zich in te passen in
onze veeleisende samenleving. Daarnaast zal dit nieuwe jeugdrecht
voorzien in een sanctionering van delinquente jongeren tegen wie dit
het enige middel is om onze maatschappij tegen hun criminele
activiteiten te beveiligen".
Het voorontwerp van wet beoogt enerzijds om bepaalde praktijken die
zich de laatste jaren ontwikkeld hebben een wettelijke grondslag te
verlenen, en anderzijds om bepaalde vernieuwingen in te voeren
aangaande het ten laste nemen van de minderjarige die een strafbaar
feit heeft gepleegd. Dit project is ter studie voorgelegd aan de
professionele terreinactoren die hun bemerkingen hebben overgemaakt
aan de Minister. Deze bemerkingen hebben toegelaten om nieuwe
elementen die in het voorontwerp van wet zijn opgenomen, nader uit te
werken.
Wat levert deze hervorming aan?
Een antwoord op zware criminele feiten
Voor wat de jeugddelinquentie betreft, moet men vaststellen dat,
alhoewel het van kracht zijnde beschermingssysteem aangepast is aan de
meeste situaties die zich thans voordoen, niettemin voldoende
aangetoond is dat het systeem beperkingen vertoont ten aanzien van
jonge delinquenten die meermaals recidiveren of wanneer het over zware
delinquentie gaat. Het hervormingsontwerp reikt nieuwe antwoorden aan
op deze nieuwe vormen van jeugddelinquentie.
Een responsabilisering van de ouders
Bepaalde gevaarlijke, delinquente gedragingen kunnen hun oorsprong
vinden in de familiale context. Er zullen maatregelen moeten worden
genomen ten aanzien van ouders die niet langer het belang behartigen
van hun kinderen die delinquent gedrag stellen, teneinde hen ertoe aan
te zetten om hun verantwoordelijkheid volledig op te nemen.
Een responsabilisering van de jongere
Een jongere, welke ook zijn leeftijd is, moet zich bewust worden van
zijn daden en moet tevens, ongeacht zijn leeftijd, leren omgaan met de
regels van het maatschappelijk leven evenals met de
verantwoordelijkheden die hij op zich zal moeten nemen. Het
voorliggende voorontwerp van wet beoogt de huidige regeling aan te
vullen met duidelijke antwoorden die de nadruk leggen op een
responsabilisering van de jongere en op aandacht voor de rechten van
het slachtoffer door een herstelgerichte benadering van de
jeugddelinquentie.
De filosofie van de wet van 8 april 1965 handhaven
Opteren voor de bescherming van jongeren die de norm overschrijden,
betekent geenszins dat men blijk geeft van zwakheid of laksheid. Deze
hervorming heeft als voornaamste doelstelling, in eerbied voor de wet
van 8 april 1965, om maatregelen te ontwikkelen die het fundamentele
recht van de jongeren op onderwijs beschermen en een daadwerkelijke
preventie van recidive verzekeren.
Met welke gevaarssituatie men ook te maken krijgt, de antwoorden die
de samenleving geeft aan een minderjarige die een als misdrijf
omschreven feit heeft gepleegd, moeten opvoedend, preventief, snel,
doeltreffend en efficiënt zijn. De maatregelen die worden genomen,
moeten tegelijk beschermend, opvoedkundig en dwingend zijn.
De hervormingsvoorstellen
1. Ontwikkeling van maatregelen die een alternatief bieden voor de
plaatsing
Het is voornamelijk van belang om de middelen te versterken die ter
beschikking staan van de procureurs des Konings en van de
jeugdrechters, teneinde:
- aan de minderjarige de kans te geven om zelf voor "herstel" te
zorgen;
- de voorkeur te geven aan het opvoeden van de minderjarige in zijn
leefmilieu;
- het beroep op elk type van plaatsing, en a fortiori op opsluiting,
te verminderen.
a. De nieuwe bevoegdheden van de procureur des Konings
In theorie beschikt de procureur des Konings over weinig
actiemiddelen: de seponering en het vatten van de rechter. In de
praktijk heeft het openbaar ministerie evenwel een reeks antwoorden
ontwikkeld waarvan bepaalde verdienen te worden ondersteund en
ontwikkeld:
- de praktijk van het herinneren aan de wet, met name het herinneren
aan de risico's die de jongere loopt als gevolg van het gestelde
strafbare feit;
- de praktijk van de bemiddeling die de jongere (op vrijwillige
basis), diens ouders en het slachtoffer toelaat om zich te engageren
in een communicatieproces met het oog op een akkoord dat onder meer
betrekking heeft op de vergoeding van eventuele slachtoffers. Het met
de hulp van de bemiddelaar bereikte akkoord zal kunnen uitmonden in:
i. verontschuldigingen of verklaringen vanwege de minderjarige
ii. een vergoeding, van welke aard ook (financiële vergoeding of
materieel herstel);
iii. engagementen aangaande de toekomstige verhouding tussen de
jongere en het slachtoffer.
b. De nieuwe maatregelen ter beschikking van de jeugdrechter
In de praktijk hebben de jeugdrechters eveneens nieuwe antwoorden op
jeugdcriminaliteit ontwikkeld, die het voorliggende voorontwerp van
wet beoogt in te schrijven. Het gaat met name over:
- de berisping van de jongere;
- het invoeren van prestaties van educatieve aard en van algemeen nut,
als autonome maatregel, in samenwerking met de civiele bescherming of
in het kader van humanitaire opdrachten van landsverdediging.
- het beroep op herstelgerichte maatregelen, met name de bemiddeling
en het herstelgericht groepsoverleg. Dit laatste bestaat in een ruimer
communicatieproces dan de bemiddeling: onder leiding van een neutrale
moderator kunnen eveneens de personen uit de sociale omgeving van de
jongere en van het slachtoffer evenals andere derden bij het overleg
worden betrokken.
- intensief toezicht en geïndividualiseerde opvoedkundige handelingen
door een referentieopvoeder.
- toelaten aan de rechter om een beroep te doen op maatregelen van
ambulatoire behandeling of andere types van plaatsing die beter
aangepast zijn aan de persoonlijkheid van de minderjarige
(jeugdpsychiatrische, drugs- en alcoholproblematiek). Dit laat tevens
toe om de gemeenschapsinstellingen te ontlasten van jongeren die er
niet thuishoren.
De keuze van de maatregelen zal vergemakkelijkt worden door de
opstelling van een lijst met criteria. De toepassing van deze
maatregelen zal ook kunnen worden gekoppeld aan specifieke voorwaarden
(geregeld schoolbezoek, opleiding/sensibilisatie, verbod om op
bepaalde plaatsen te komen).
c. Een actieve rol voor de jongere door middel van een
engagementsproject
Het doel van dit project is om aan de minderjarige de mogelijkheid te
bieden om aan de jeugdrechter een geschreven project voor te leggen
van "maatregelen" waaraan hij zich wil onderwerpen. Indien de rechter
akkoord gaat met het project, zal het in een akkoord bekrachtigd
worden. De uitvoering van dit akkoord zal op doeltreffende wijze
worden opgevolgd door de bevoegde sociale diensten. In geval van
niet-naleving van het akkoord, zal de jeugdrechter een andere
maatregel kunnen bevelen.
Deze nieuwe optie geeft aan de jonge delinquent de mogelijkheid om
zijn verantwoordelijkheid op te nemen voor de daden die hij beging
(hij draagt de oplossing aan) en om naar best vermogen en met kennis
van zaken te kiezen welke opvoedkundige of herstellende maatregelen
voor hem nuttig en noodzakelijk zijn.
d. Een eventuele verlenging van de uitgesproken maatregelen
Er is voorzien dat, ingeval de jongere een als misdrijf omschreven
feit heeft gepleegd na de leeftijd van 17 jaar, de jeugdrechter
maatregelen kan opleggen tot de leeftijd van 23 jaar en niet meer,
zoals vandaag door de wet wordt bepaald, louter tot 20 jaar.
Zo ook kan de rechtbank t.a.v. een jongere die een als misdrijf
omschreven feit heeft gepleegd tussen de leeftijd van 12 en 17 jaar en
die het voorwerp is geweest van een maatregel tot plaatsing in een
gemeenschapsinstelling, de verlenging bevelen van de
toezichtmaatregel, voor onbepaalde duur maar niet langer dan tot de
leeftijd van 23 jaar, en dit in geval van aanhoudend slecht of
gevaarlijk gedrag van de jongere t.a.v. zichzelf of t.a.v. de
samenleving.
e. Bevoegdheid van de jeugdrechtbank t.a.v. geesteszieke jongeren die
een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd
De wet van 26 juni 1990 tot bescherming van de persoon van de
geesteszieke heeft de bevoegdheid van de vrederechter t.a.v.
minderjarige geesteszieken gewijzigd. De wetgevende tekst geeft
vandaag aanleiding tot verschillende interpretaties en in bepaalde
omstandigheden geven de vrederechter en de jeugdrechter een
verschillende interpretatie aan de bepaling wie bevoegd is om een
beslissing te nemen t.a.v. een geesteszieke jongere die een als
misdrijf omschreven feit heeft gepleegd.
Men vindt het daarom aangewezen om de continuïteit van de actie van de
jeugdrechtbank t.a.v. minderjarigen te handhaven. De noodzakelijke
wijzigingen zullen worden aangebracht aan de wetgevende teksten opdat
de bevoegdheid van de jeugdrechtbank zou worden hersteld in geval van
inbreuken gepleegd door minderjarige geesteszieken.
f. Voorlopige plaatsing van minderjarigen in een gesloten federaal
centrum wanneer de gemeenschappen in de materiële onmogelijkheid
verkeren om een rechterlijke beslissing tot plaatsing ten uitvoer te
leggen
Uitzonderlijk zal de jeugdrechter de delinquente jongen kunnen
plaatsen in een specifieke vleugel van een gesloten federaal centrum
indien hij wegens plaatsgebrek niet terecht kan in een gesloten
opvoedingsafdeling van een gemeenschapsinstelling, en dit onder
bepaalde voorwaarden (ouder dan 14 jaar op het ogenblik van de feiten,
voldoende aanwijzingen van schuld, het feit zou in strafrechtelijke
zin kunnen leiden tot opsluiting gedurende 5 jaar of meer, dwingende
omstandigheden in het licht van de openbare veiligheid). De voorlopige
maatregel tot bescherming van de maatschappij moet voor een zo kort
mogelijke duur worden genomen en dat slechts wanneer de doelstelling
van de voorlopige maatregel op geen enkele andere wijze kan worden
bereikt. De maatregel moet worden uitgevoerd met eerbied voor de
bepalingen van het internationaal verdrag inzake de rechten van het
kind. De toelatingsvoorwaarden van de wet van 1 maart 2002 betreffende
de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf
omschreven feit hebben gepleegd, worden in die zin gewijzigd.
2. De objectivering van de rechterlijke beslissingen
a. De opstelling van een lijst met criteria
De keuze voor een van de maatregelen die de jeugdrechter ter
beschikking heeft zal vergemakkelijkt worden door de opstelling van
een lijst met criteria. Op grond van deze lijst kan de rechtbank haar
beslissing om een beroep te doen op een concrete maatregel,
objectiveren. Er moet worden onderzocht waarom de ene maatregel meer
nut heeft voor de minderjarige dan een andere maatregel. Mogelijke
criteria zijn: de persoonlijkheid van de minderjarige, zijn
maturiteitsgraad, zijn leefmilieu, het bestaan van behandelingswijzen
en opvoedkundige trajectbegeleiding, de vroeger genomen maatregelen en
het gedrag van de minderjarige tijdens de tenuitvoerlegging daarvan,
de ernst van de feiten, de veiligheid van de minderjarige, de openbare
veiligheid, enz.
b. Verplichte motivering van de beslissingen
Iedere beslissing van de rechtbank of van de jeugdrechter moet
voortaan worden gemotiveerd met inachtneming van bovengenoemde
criteria. Bovendien zijn het recht op gezinsleven en het recht op
vrijheid twee grondrechten van de minderjarige. Bijgevolg moet de
rechtbank haar beslissing bijzonder motiveren wanneer zij beslist een
plaatsingsmaatregel op te leggen in plaats van te opteren voor een
behoud in het leefmilieu, of wanneer zij overgaat tot plaatsing in een
gesloten opvoedingsafdeling in plaats van in een open afdeling.
c. Meer rechtszekerheid in geval van plaatsing in een open of gesloten
afdeling van een gemeenschapsinstelling
De duur van de plaatsing hangt nauw samen met de ontwikkeling van de
persoonlijkheid van de minderjarige. Gelet op de intrinsieke ernst van
een vrijheidsberoving moet dergelijke maatregel evenwel beter worden
begeleid om de positie van de minderjarige te versterken. De
magistraat moet aldus een maximumduur bepalen voor de
plaatsingsmaatregel, die slechts volgens de reeds vandaag in de wet
voorziene uitzonderlijke omstandigheden kan worden verlengd. De
plaatsingsmaatregel in een open of gesloten afdeling van een
gemeenschapsinstelling moet uiterlijk om de zes maanden worden
heronderzocht. De jeugdrechter moet de situatie van de jongere opnieuw
bestuderen teneinde te beoordelen of de plaatsingsmaatregel in de
gemeenschapsinstelling moet worden gehandhaafd of opgeheven.
3. Een responsabilisering van de ouders
Het belang van de rol van de ouders en van de personen die de
juridische bewaring hebben over de delinquente minderjarige is
nogmaals benadrukt in een aanbeveling van de Raad van Europa
betreffende de nieuwe wijzen van omgaan met jeugdcriminaliteit en de
rol van het jeugdrecht.
"Men zou de ouders (of de wettelijke voogden) moeten aanmoedigen om
zich bewust te worden van hun verantwoordelijkheid ten overstaan van
het onrechtmatige gedrag van jonge kinderen en om die
verantwoordelijkheid ook op te nemen. Ze zouden moeten aanwezig zijn
bij de zittingen van de rechtbanken (tenzij dit aanzien wordt als
strijdig met het beoogde doel) en wanneer de omstandigheden het
vereisen, kan men hen hulp, steun en raad verschaffen. Indien het
gerechtvaardigd is, zouden ze een psychosociale begeleiding moeten
aanvaarden of een opleiding moeten volgen over het uitoefenen van hun
ouderlijke verantwoordelijkheden, ze moeten er over waken dat hun kind
naar school gaat en ze moeten de officiële organen bijstaan bij de
uitvoering van de sancties en maatregelen in de gemeenschap".
Daarom moeten de ouders bij de verschillende fasen van de procedure
worden betrokkenen en is het tevens essentieel dat men aan de personen
die verantwoordelijk zijn voor de minderjarige delinquent, de kans
geeft om hun opvoedende rol te vervullen.
Welke maatregelen worden in werking gezet?
Er werd voorzien dat in geval van aanhouding van een minderjarige, de
verantwoordelijke politieambtenaar onmiddellijk de ouders of iedere
volwassene die de minderjarige onder zich heeft, in kennis moet
stellen. Indien de minderjarige gehuwd is, moet deze informatie aan
zijn echtgenoot worden meegedeeld.
Het ontwerp van wet voorziet bovendien om de rechtbank er vanaf het
voorlopig stadium toe te verplichten de ouders op te roepen zodra de
jongere die bij het als misdrijf omschreven feit is betrokken, voor
haar wordt gebracht (overeenkomstig het internationaal Verdrag inzake
de Rechten van het Kind).
Ingeval ouders zonder geldige reden - uit onverschilligheid - niet
verschijnen, kan de rechtbank hen veroordelen tot het betalen van een
boete van 150 euro.
Voortaan is voorzien dat de jongere en de ouders systematisch een
kopie van het vonnis krijgen, evenals informatie over hun rechten om
in beroep te gaan.
Er kunnen ook bepaalde maatregelen worden genomen ten overstaan van
ouders die hun opvoedende taak verwaarlozen of die duidelijk
onverschillig staan ten opzichte van hun kinderen. Door niet te
reageren op deze herhaalde strafbare feiten, maken deze ouders de
situatie van hun kinderen immers alleen erger.
Er is eveneens bepaald dat de procureur des Konings, de jeugdrechter
en de rechtbank, naar gelang van het geval, een ouderstage kunnen
voorstellen of opleggen. Het gaat erom gedrag waaruit duidelijke
onverschilligheid blijkt ten aanzien van de criminaliteit van jongeren
voor wie de betrokken personen verantwoordelijk zijn, aan te pakken.
4. Uithandengeving en de gevolgen ervan
a. Wat is een uithandengeving?
Uithandengeving is een bijzondere en uitzonderlijke mogelijkheid
waarover de jeugdrechter beschikt om het dossier van een jongere
(ouder dan zestien jaar op het ogenblik van de feiten) door te
verwijzen naar de jurisdictie die normaal voorbehouden is voor
volwassenen.
De jeugdrechtbank maakt van deze mogelijkheid gebruik indien hij - op
basis van een medisch-psychologisch verslag en een sociaal onderzoek -
van mening is dat geen enkele van de maatregelen die hij ter
beschikking heeft en die hij de jongere in beginsel kan opleggen,
aangepast is.
Het falen van het specifieke systeem voor minderjarigen
Uit handen geven is zoveel als bekennen dat het specifieke systeem dat
voorzien is voor minderjarigen gefaald heeft. De betrokkene blijft
ondanks alles een minderjarige persoon en hem naar het
strafrechtelijke systeem verwijzen is op zich zeker niet de ideale
oplossing. Het is dus passend dat men het aantal uithandengevingen
probeert te verminderen, onder meer door toename van de maatregelen
die de magistraten ter beschikking hebben met het oog op het reageren
op de jeugddelinquentie en door de mogelijkheid om de maatregelen in
bepaalde gevallen tot de leeftijd van 23 jaar te verlengen. Vandaag
reeds vinden procedures van uithandengeving slechts uitzonderlijk
plaats. Zij vertegenwoordigen 1,2 % van het totale aantal beslissingen
van de jeugdrechter en tussen 2,4 % en 3,3 % van alle vonnissen.
Indien toch een procedure van uithandengeving plaatsvindt, moet deze
sneller gaan, met inachtneming van de grondrechten van de jongeren
gelet op het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
c. De wijzigingen aangebracht aan de procedure van uithandengeving
Kortere termijnen
De voorwaarden voor de uithandengeving blijven identiek, te weten de
eis inzake een maatschappelijk onderzoek en een psychologisch
onderzoek door de bevoegde sociale diensten. De proceduretermijnen
daarentegen worden nader omschreven en verkort:
De termijn voor de overzending van het dossier van de rechtspleging
van de jeugdrechter naar de procureur des Konings met het oog op een
eventuele dagvaarding, wordt bepaald op drie werkdagen te rekenen van
de dag waarop het tweede voorgeschreven document wordt neergelegd.
Vanaf de ontvangst van het dossier beschikt de procureur des Konings
over 15 dagen om een eventuele dagvaarding tot uithandengeving in te
stellen.
De jeugdrechtbank neemt haar beslissing binnen 15 dagen na de
dagvaarding.
De plaatsing in een gesloten federaal centrum ingevolge een
dagvaarding tot uithandengeving
De minderjarige die zich in een gesloten afdeling van een
gemeenschapsinstelling bevindt en ten aanzien van wie een dagvaarding
tot uithandengeving is ingediend, kan worden overgebracht naar een
gesloten federaal centrum (momenteel Everberg) voor de duur van de
procedure van uithandengeving. Dit kan pas gebeuren mits een speciaal
gemotiveerde beslissing van de jeugdrechter en in bijzondere
omstandigheden. In de praktijk zal deze beslissing gemotiveerd zijn
wegens plaatsgebrek in een gemeenschapsinstelling. De doelstelling van
deze maatregel bestaat erin de plaatsen in de gemeenschapsinstellingen
voor te behouden aan jongeren die ontvankelijker zijn voor de
educatieve projecten. Volgens dezelfde logica en ingeval de
jeugdrechtbank beslist de zaak niet uit handen te geven, moet
logischerwijs onmiddellijk een einde worden gemaakt aan de plaatsing
van de minderjarige in het gesloten federaal centrum.
Handhaving van de plaatsing in een gesloten federaal centrum in geval
van uithandengeving indien een onderzoeksrechter een aanhoudingsbevel
uitvaardigt of indien de jongere veroordeeld is tot een
gevangenisstraf
Zoals tijdens de procedure van uithandengeving, zal de straf
uitgezeten worden in een gesloten federaal centrum (momenteel
Everberg) en dit onder voorbehoud van het aantal beschikbare plaatsen.
In geval van agressie, ontsnapping of overmacht, zal de wet niettemin
de mogelijkheid voorzien om de jongeren die in het gesloten federaal
centrum geplaatst zijn naar het klassieke penitentiaire systeem te
verwijzen. De specifieke omkadering en het ten laste nemen van deze
jonge delinquenten zullen het voorwerp zijn van een
samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de Gemeenschappen,
elk voor wat hun respectievelijke bevoegdheden betreft. Deze jongen
zullen het voorwerp zijn van specifieke en aangepaste maatregelen voor
maatschappelijke integratie (uitgangsvergunning, penitentiair verlof,
voorlopige en voorwaardelijke invrijheidsstelling, enz.).
Een bijzondere kamer om te oordelen over de uit handen gegeven
delinquente jongeren
De vervolging van een uit handen gegeven delinquente jongere zal
voortaan worden ingesteld voor een bijzondere correctionele kamer van
de rechtbank van eerste aanleg. Er wordt eveneens een bijzondere kamer
opgericht op het niveau van het hof van beroep.
De magistraten die in deze bijzondere kamers zitting zullen hebben,
worden gekozen uit degenen die een erkende opleiding of grote ervaring
inzake jeugdrecht en strafrecht hebben.
5. Ondersteuning voor de jeugdmagistraten
De grote inzet van de jeugdmagistraten, zowel op het niveau van het
parket als van de zetel, in eerste aanleg en in hoger beroep, moet
worden erkend en ondersteund.
Premie en vorming
Deze magistraten moeten een noodzakelijke ondersteuning ontvangen op
het niveau van de vorming en de opleidingspremie, die beide
ruimschoots worden gerechtvaardigd door de onontbeerlijke menselijke
kwaliteiten die ze in deze materie aan de dag moeten leggen.
Verbindingsmagistraten
Twee verbindingsmagistraten in jeugdzaken zullen worden aangewezen
voor het Nederlandstalige en het Franstalige grondgebied. Een derde
zal kunnen worden aangewezen, als daaraan behoefte zou zijn, voor het
Duitstalige grondgebied.
Hun functie zal er voornamelijk in bestaan een rol van tussenpersoon
te vervullen tussen de gemeenschapsoverheden en de jeugdrechtbanken
inzake de tenuitvoerlegging van beslissingen tot plaatsing.
6. Een bijkomende criminoloog per jeugdparket
De versterking van de maatregelen zal automatisch tot gevolg hebben
dat de werkdruk van de parketten zal toenemen.
Het is bijgevolg aangewezen om een bijkomende criminoloog toe te
voegen aan de parketten van elk gerechtelijk arrondissement, teneinde
de nieuwe maatregelen in werking te stellen.
Kabinet van de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie
Handelsstraat 76/80
1040 Brussel
Mevrouw Saar Vanderplaetsen (N)
Tel.: 02/233.50.60
Fax: 02/230.15.37
s.vanderplaetsen@lo.fgov.be
Mevrouw Annaïk de Voghel (F)
Tel.: 02/233.51.21
Fax: 02/230.15.37
a.devoghel@lo.fgov.be
De Algemene Directie Externe Communicatie Kanselarij van de Eerste
Minister kan u bereiken op het volgende adres: cmr@premier.fed.be