Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Rijpstra over het mogelijke geldgebrek en vrijwilligerstekort bij voetbalclubs (201030409180).

Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de NOVA-uitzending over het geldgebrek en vrijwilligerstekort bij amateurvoetbalclubs?'

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Deelt u de zorg dat er op langere termijn zo'n 80% van de amateurvoetbalclubs in heel Nederland te kampen krijgt met grote financiële problemen en dat deze clubs als gevolg daarvan bijvoorbeeld de jeugdafdelingen opheffen of zelfs failliet dreigen te gaan?

Antwoord 2
Wanneer de genoemde percentages in de uitzending van NOVA een indicatie van een landelijke trend zouden zijn, dan zou ik de situatie zorgelijk vinden. De cijfers, afkomstig van de districten van de KNVB, hebben betrekking op clubs in de vier grote steden. Daaruit is niet zonder meer af te leiden dat voor het gehele land de situatie even alarmerend is dan wel dreigt te worden. Dat sommige clubs moeten besluiten tot ingrijpende maatregelen acht ik spijtig, maar zal niet altijd te voorkomen zijn. Een vereniging is immers ook een afspiegeling van de samenstelling van de bevolking in bepaalde gebieden. Dat kan gevolgen hebben voor de toestroom van nieuwe (jonge) leden en daarmee voor het vrijwilligerswerk binnen de club en voor de draagkracht om de vereniging financieel draaiende te houden. Het is van alle tijden dat er clubs zijn die niet op eigen kracht kunnen blijven bestaan dan wel hun takenpakket niet of niet volledig kunnen blijven uitvoeren.
Daar staat tegenover dat ik veel vertrouwen heb in de veerkracht van de sportvereniging. Het is een organisatievorm die diep in onze samenleving is geworteld. In de praktijk blijkt dat bijvoorbeeld schaalvergroting, door middel van fusies of andere vormen van samenwerking, een bijdrage levert aan de oplossing van de problemen waar men zich op voor gesteld ziet. Daarnaast investeert de KNVB veel kennis en kunde om de voetbalverenigingen te behouden als de plek waar vooral de jeugd terecht kan. Zo worden via het ook door mij gesteunde Masterplan Jeugdvoetbal van de KNVB alle voetbalverenigingen bereikt en ondersteund om het voetballen voor de jeugd mogelijk te laten blijven onder verantwoorde omstandigheden.

Vraag 3
Kunt u aangeven of deze problemen zich ook voordoen en zo ja, in welke mate, bij andere takken van sport? Zo neen, bent u bereid een onderzoek te verrichten naar deze negatieve ontwikkeling?

Antwoord 3
Uit de landelijke verenigingsmonitor die jaarlijks door het Mulier Instituut wordt uitgevoerd, blijkt dat in 2003 een kleine minderheid van alle clubs de eigen financiële positie als minder gezond (6%) of zorgwekkend (2%) beschrijft. Daarbij is geen samenhang gevonden met de gemeentegrootte, de regio, het al dan niet beschikken over een eigen accommodatie of kantine of de tak van sport die wordt beoefend. Overigens blijkt dat 30% van alle clubs een negatief saldo heeft op de resultatenrekening.
De verenigingsmonitor acht ik voldoende valide om trends in onder meer de financiële positie van de sportverenigingen te kunnen signaleren. Aanvullend onderzoek heeft mijn inziens geen toegevoegde waarde.

Vraag 4
Is het waar dat amateurclubs te kampen hebben met groter wordende financiële tekorten onder meer als gevolg van stijgende kosten door strengere wet- en regelgeving? Zo ja, bent u bereid te bezien of er in dit kader sprake is van overtollige regelgeving waardoor sportclubs onnodig financieel worden belast?

Antwoord 4
Het is mij bekend dat sommige wet- en regelgeving tot extra kosten voor de verenigingen kan leiden. Het kabinet stelt zich in deze kabinetsperiode ten doel de administratieve lastendruk van wet- en regelgeving te verminderen. Speerpunt in mijn vrijwilligersbeleid is in de komende jaren dan ook het beperken van ongewenste effecten van wet- en regelgeving voor vrijwilligers en hun organisaties. Hierdoor kunnen de complexiteit van de werkzaamheden van vrijwilligers en de kosten voor vrijwilligersorganisaties gelijktijdig verminderen.

Vraag 5
Is het waar dat het tekort aan kaderleden bij de clubs, waardoor organisatorische problemen ontstaan, vooral komt doordat allochtone leden nauwelijks werk voor de club willen verrichten? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met sportbonden en koepelorganisaties te onderzoeken op welke wijze de betrokkenheid van allochtonen en autochtonen bij de sportverenigingen kan worden vergroot?
Antwoord 5
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor het tekort aan kaderleden, dat door clubs de wordt ervaren. Uit de cijfers in het jaarboek Sport van het SCP (2003) blijkt, dat het totaal aantal actieve vrijwilligers in sportclubs is toegenomen. Wel wordt een trend gesignaleerd, dat de (sport)vrijwilliger gemiddeld minder tijd aan vrijwilligerswerk besteedt, zich slechts voor een korte periode wil binden en andere eisen aan het werk stelt. Verder blijkt dat het aantal taken en de complexiteit daarvan is toegenomen, waardoor de behoefte aan kaderleden ook is toegenomen.
In clubs met veel allochtone leden speelt daarnaast inderdaad ook, dat zij en hun ouders zich minder snel geroepen voelen om als vrijwilliger zich in te zetten voor de club. Dit gegeven is niet onbekend en in het kaderbeleid, zoals dat de afgelopen jaren is gevoerd, is aan deze problematiek intensief aandacht besteed. Zo heeft o.a. NOC*NSF onderzoek gedaan naar de motieven van (verschillende groepen) vrijwilligers. Op basis hiervan zijn in het kader van het meerjarenplan "tijd voor vrijwilligersbeleid" van NOC*NSF door sportbonden en ­koepels projecten uitgevoerd met het doel nieuwe vrijwilligers te werven en de diversiteit in het vrijwilligerscorps in sportverenigingen te vergroten. Bovendien is door een aantal (voetbal-)clubs zelf het initiatief genomen om allochtoon kader te werven en in te zetten. Ik ga er dan ook vanuit dat inmiddels binnen de sportsector zelf veel kennis en ervaring aanwezig is om sportverenigingen terzijde te staan en de betrokkenheid van allochtonen en autochtonen te vergroten. In dit verband zijn ook de projecten met verenigingsondersteuning relevant. Met een beperkte inzet van professionele krachten wordt een tweetal doelstellingen beoogd: het ondersteunen van vrijwillig kader en het bereiken van continuïteit in het verenigingsbeleid. Waar het de ondersteuning van vrijwilligers betreft, zit de winst met name in het uit handen nemen van enkele complexe werkzaamheden, ook die soms het gevolg zijn van nieuwe wet- en regelgeving. Op die manier krijgt de vrijwilliger weer die taken die beter bij het karakter van de werkzaamheden passen. Aldus kan het plezier en voldoening in het werk groter worden en kan ook het verloop wellicht teruggedrongen worden.
De bedoelde projecten wijzen inmiddels uit dat die verenigingsondersteuning een succes kan zijn. Bij het vormgeven van het beleid Buurt, Onderwijs en Sport, zal verenigingsmanagement een belangrijk aandachtspunt worden. Medio 2004 zal ik uw Kamer over dit voorgenomen beleid informeren.


---- --