Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6343 Zaaknr: 39441
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 26-03-2004
Datum publicatie: 26-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.441
26 maart 2004
JBH
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van
29 januari 2003, nr. BK-02/03036, betreffende na te melden aan X te Z
opgelegde aanslagen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen opgelegd:
- een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor
het jaar 1999, berekend naar een belastbaar inkomen van f 173.637;
- een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor
het jaar 2000, berekend naar een belastbaar inkomen van f 117.128;
- een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen voor het jaar 2000, berekend naar een heffingsgrondslag
van f 55.000.
Na tegen die aanslagen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij
uitspraken de aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen voor het jaar 1999 verminderd tot een aanslag naar
een belastbaar inkomen van f 107.026 en heeft hij de aanslagen in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 en in
de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het
jaar 2000 gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en
- de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor
het jaar 1999 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen
van f 23.634;
- de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor
het jaar 2000 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen
van f 19.985, met verrekening van f 49.372 aan voorlopige aanslagen,
en
- de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen voor het jaar 2000 vernietigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens
incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel
beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken
daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende heeft in 1999 en 2000 uitkeringen genoten op grond
van de Algemene bijstandswet (hierna: bijstandsuitkeringen).
3.2. Belanghebbende is een geregelde bezoeker van D en andere
casino's. Volgens een vijftal kwitanties van D gedateerd november en
december 2000 is aan belanghebbende in totaal f 190.000 overgemaakt.
3.3. In september 2000 is belanghebbende door de Regiopolitie Q
aangehouden en heeft bij hem een doorzoeking van zijn woning
plaatsgevonden naar aanleiding van een internationaal
rechtshulpverzoek van de Officier van Justitie te Curaçao, in het
kader van een onderzoek naar het witwassen van gelden waarbij
belanghebbende betrokken zou zijn.
3.4. De FIOD heeft vervolgens een subject-detectierapport (hierna: het
rapport) opgemaakt, waarin aan de hand van de bij belanghebbende
inbeslaggenomen stukken een overzicht is opgenomen van de uitgaven die
belanghebbende in de jaren 1999 en 2000 zou hebben gedaan, resulterend
in bedragen van respectievelijk f 86.200 en f 99.607.
3.5. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1999 en 2000
aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen uitgereikt.
Belanghebbende heeft deze biljetten ondertekend en overigens
oningevuld en zonder enige toelichting aan de Belastingdienst
geretourneerd.
3.6. Op grond van het rapport zijn aan belanghebbende voorlopige
aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en
2000 opgelegd, welke aanslagen bij uitspraak van het Hof van 8 maart
2002 zijn verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen van f
107.026 onderscheidenlijk f 120.069.
4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
4.1. Volgens de in cassatie niet bestreden uitleg die het Hof aan het
standpunt van belanghebbende heeft gegeven, heeft deze met de opgave
van zijn belastbare inkomsten die hij ter gelegenheid van de voor het
Hof gevoerde procedures betreffende de hem opgelegde voorlopige
aanslagen heeft gedaan, een aanvulling gegeven op zijn aangiften -
waarmee het Hof doelt op de hiervoor in 3.5 vermelde aangiftebiljetten
- en aldus de zijns inziens te belasten inkomsten - te weten de
bijstandsuitkeringen die hij in deze jaren heeft ontvangen -
aangegeven. Vervolgens heeft het Hof vastgesteld, in cassatie niet
bestreden, dat de Inspecteur een en ander niet heeft weersproken, en
geoordeeld dat het standpunt van belanghebbende niet getuigt van een
onjuist juridisch uitgangspunt. Voorts heeft het Hof op grond van het
vorenstaande geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende de
aangiftebiljetten op de hiervoor in 3.5 vermelde wijze heeft
geretourneerd, niet meebrengt dat hij niet de vereiste aangifte in de
zin van artikel 27e, letter a, van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft gedaan.
4.2. Het eerste middel bestrijdt dit oordeel terecht. Nu
belanghebbende de hem uitgereikte aangiftebiljetten oningevuld heeft
ingeleverd, rechtvaardigt de enkele omstandigheid dat hij - tijdens
een andere beroepsprocedure - in een aan een rechterlijk college
ingezonden stuk heeft vermeld in de desbetreffende jaren een
bijstandsuitkering te hebben ontvangen, niet het oordeel dat hij de
vereiste aangiften heeft gedaan. Die vermelding maakt geen deel uit
van de aangiften en kan ook niet worden aangemerkt als aanvulling
daarop. Het hiervoor vermelde standpunt van belanghebbende berust dus
op een onjuist juridisch uitgangspunt en het Hof had, daargelaten in
hoeverre de Inspecteur dat standpunt heeft bestreden, overeenkomstig
hetgeen voor het Hof door hem en thans in het middel door de
Staatssecretaris wordt verdedigd, de omkering en verzwaring van de
bewijslast moeten toepassen, zoals voorzien in artikel 27e AWR.
4.3. Uit de gegrondbevindig van middel I volgt dat middel II geen
behandeling behoeft.
5. Beoordeling van het incidentele beroep
Nu het principale beroep leidt tot vernietiging van 's Hofs uitspraak,
de beslissing omtrent de proceskosten inbegrepen, behoeft het
incidentele beroep geen behandeling. Door het verwijzingshof zal
worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding
voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Slotsom
Uit het hiervoor onder 4 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet
in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
7. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent
het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 26 maart 2004.
Hoge Raad der Nederlanden