Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6333 Zaaknr: 38548
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 26-03-2004
Datum publicatie: 26-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.548
26 maart 2004
az
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2002, nr. 01/2400, op het
verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 31
januari 2002 betreffende na te melden verzoek met betrekking tot een
aan belanghebbende opgelegde aanslag in de baatbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding
Aan belanghebbende is in het jaar 2000 een aanslag in de baatbelasting
Achterbos 2000 van de gemeente De Ronde Venen opgelegd ten bedrage van
f 3600. Het hoofd van de stafdienst Financiële en Economische Zaken
van die gemeente (hierna: het hoofd) heeft het tegen de aanslag
gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 9 februari 2001 het beroep
niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft bij zijn uitspraak van 23
maart 2001 het verzet van belanghebbende tegen die uitspraak ongegrond
verklaard. Deze uitspraak van het Hof is op het beroep van
belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002, nr.
37107, BNB 2003/53, vernietigd, met verwijzing van het geding naar
hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de
zaak met inachtneming van dat arrest.
Bij brief van 3 mei 2001, gericht aan burgemeester en wethouders van
de gemeente De Ronde Venen (hierna:
B en W), heeft belanghebbende verzocht om de aanslag in te trekken en
een nieuwe aanslag op te leggen. Dit verzoek is door B en W afgewezen.
B en W hebben het vervolgens tegen de afwijzing gemaakte bezwaar bij
uitspraak van 21 juni 2001 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die niet-ontvankelijkverklaring in beroep
gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij uitspraak van 31 januari 2002 het beroep
niet-ontvankelijk verklaard.
Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet van
belanghebbende tegen die uitspraak ongegrond verklaard. De uitspraak
van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen laatstbedoelde uitspraak van het Hof beroep
in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Nu belanghebbende de uitspraak van B en W van 21 juni 2001
kennelijk heeft opgevat - en dat gelet op vorm en inhoud
redelijkerwijs heeft kunnen en mogen doen, ook al is de uitspraak niet
gedaan door de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van
gemeentelijke belastingen - als een uitspraak op een bezwaarschrift op
de voet van artikel 25, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen
(hierna: de AWR), stond tegen die uitspraak ingevolge artikel 26, lid
1, juncto artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van die wet beroep
open bij het gerechtshof. Het Hof heeft belanghebbende derhalve, nu
ook van enige andere grond voor niet-ontvankelijkheid niet blijkt, ten
onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.
3.2. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Het verzet dient
alsnog gegrond te worden verklaard. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De brief van B en W van 3 mei 2001 bevat de afwijzing van het verzoek
van belanghebbende tot intrekking van een aanslag waarover reeds een
belastingprocedure liep - welke echter op formele gronden dreigde te
stranden - en tot het vervolgens opleggen van een nieuwe aanslag,
opdat dan opnieuw bezwaar en beroep zouden kunnen worden gemaakt.
Aldus behelst deze brief een besluit als bedoeld in artikel 8:4,
aanhef en letter g, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de
Awb). Het bepaalde in dat artikel strekt ertoe geheel in het algemeen
beschikkingen op het gebied van belastingen van beroep op de
rechtbank, en dus, gelet op artikel 7:1, van de Awb, van bezwaar uit
te zonderen (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35041, BNB 2000/171). Tegen dat
besluit kan derhalve geen beroep of bezwaar op de voet van de Awb
worden ingesteld.
De brief kan echter niet worden aangemerkt als een ingevolge enige
bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking
of enige andere beschikking waartegen de AWR, die een gesloten stelsel
van rechtsmiddelen kent, bezwaar openstelt.
B en W hebben het tegen evenvermelde brief ingediende bezwaarschrift
derhalve, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden, terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
Nu het beroep van belanghebbende tegen die uitspraak tot niets anders
kan leiden dan tot een ongegrondverklaring, zal de Hoge Raad - om
redenen van proceseconomie: met voorbijgaan aan het bepaalde in
artikel 8:55, lid 7, slot, van de Awb - dat beroep ongegrond
verklaren.
4. Proceskosten
Gelet op de afdoening waartoe de Hoge Raad komt acht de Hoge Raad geen
termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof op het verzetschrift,
verklaart het verzet gegrond,
verklaart het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van B en W
ongegrond, en
gelast dat de gemeente De Ronde Venen aan belanghebbende vergoedt het
door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie
verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van EUR 84.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 26 maart 2004.
Hoge Raad der Nederlanden