Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6323 Zaaknr: 37853
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 26-03-2004
Datum publicatie: 26-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.853
26 maart 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 19 december 2001, nr. P00/1768,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekering opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 158.993. De Inspecteur heeft bij uitspraak
het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak
vernietigd, belanghebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en
de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van
f 157.479. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende maakte in het onderhavige jaar gebruik van een door
zijn werkgever aan hem ter beschikking gestelde personenauto, een
Jaguar van het bouwjaar 1960 met een catalogusprijs van f 17.000.
Belanghebbende heeft met die auto in het onderhavige jaar 13.852
kilometers gereden. De werkgever heeft de kosten van de auto in het
onderhavige jaar berekend op f 30.202,30. Belanghebbende diende
ingevolge de tussen hem en zijn werkgever geldende 'regeling
autokostenvergoeding' een eigen bijdrage van f 11.105,16 (exclusief
BTW) in deze kosten te voldoen. Bij het vaststellen van de aanslag
heeft de inspecteur ter zake van het door de werkgever ter beschikking
stellen van de auto per saldo geen bedrag tot de inkomsten uit arbeid
gerekend.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende aan derden
betaalde brandstofkosten ter zake van de aan hem ter beschikking
gestelde auto ten bedrage van f 3079 op de voet van artikel 35 juncto
artikel 36, lid 2, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964
(hierna: de Wet) als op de inkomsten drukkende aftrekbare kosten zijn
aan te merken.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat van aftrekbaarheid geen sprake kan
zijn omdat de desbetreffende kosten geen op de inkomsten drukkende
kosten vormen in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet. Redengevend
hiertoe heeft het Hof geacht dat de door belanghebbende aan derden
gedane betalingen voor brandstof als kosten van de bedrijfsauto
ingevolge de voor belanghebbende geldende 'regeling
autokostenvergoeding' voor vergoeding door de werkgever in aanmerking
hadden kunnen komen. De invloed van een zodanige vergoeding op de door
belanghebbende aan de werkgever verschuldigde eigen bijdrage dient,
naar het Hof heeft overwogen, in dit verband buiten beschouwing te
blijven.
3.4. Het eerste cassatiemiddel richt zich tegen dit oordeel met een
rechtsklacht en - in de toelichting - met de klacht dat het
onbegrijpelijk is, omdat toch niemand van een belastingplichtige kan
verlangen dat hij kosten eerst gaat declareren bij zijn werkgever en
vervolgens hetzelfde bedrag, vermeerderd met BTW, weer gaat
terugbetalen aan die werkgever.
3.5. Het middel faalt. 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding
laten geen andere conclusie toe dan dat de kosten van de aan
belanghebbende ter beschikking gestelde auto op grond van de geldende
'regeling autokostenvergoeding' bij wege van eigen bijdrage voor
rekening van belanghebbende kwamen behoudens het vaste bedrag en het
aan het aantal gereden kilometers gerelateerde bedrag dat de werkgever
volgens die regeling zou vergoeden, zodat iedere gereden kilometer de
door de werkgever vergoede kosten navenant heeft verhoogd. De
brandstofkosten die belanghebbende aan derden heeft betaald, hebben
derhalve niet op zijn inkomsten gedrukt; daartegenover stond immers
het via de 'regeling autokostenvergoeding' vergoede bedrag per
kilometer. Dit zou anders kunnen zijn indien laatstbedoeld bedrag de
variabele kosten niet dekte. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van
het geding blijkt echter niet dat belanghebbende dienaangaande iets
heeft aangevoerd. Het Hof heeft derhalve, wat er zij van de daarvoor
gebezigde motivering, terecht geoordeeld dat de door belanghebbende
betaalde brandstofkosten geen op de inkomsten drukkende kosten hebben
gevormd en dus niet onder de aftrekbare kosten kunnen worden
gerangschikt.
3.6. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het eerste middel is
overwogen, volgt dat ook het tweede middel niet tot cassatie kan
leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter,
en de raadsheren L. Monné en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 26 maart 2004.
Hoge Raad der Nederlanden