Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6246 Zaaknr: 13/057672-03(A) en 13/057214-03(B)
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 22-03-2004
Datum publicatie: 25-03-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: (A) en (B)
Datum uitspraak: 22 maart 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer C, in de
strafzaak tegen:
,
geboren te op ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het , , gedetineerd in het .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder
de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken
worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 9 maart 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlage aan dit vonnis zijn
gehecht. De in die dagvaardingen vermelde telastelegging geldt als
hier ingevoegd.
2. Voorvragen
...
3. Waardering van het bewijs
Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet:
De raadsman heeft ter terechtzitting primair aangevoerd dat verdachte
dient te worden vrijgesproken van het in zaak A telastegelegde, daar
het telastegelegde bestanddeel "opzet" niet bewezen kan worden
verklaard, omdat verdachte niet de bedoeling heeft gehad het
slachtoffer te doden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is met een mes op het slachtoffer afgerend en heeft het
slachtoffer op korte afstand met dat mes in de borststreek gestoken.
Verdachte heeft hiermee willens en wetens de aanmerkelijke kans
genomen dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verdachte met -
voorwaardelijk - opzet heeft gehandeld en verwerpt het verweer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A telastegelegde:
op 10 september 2003 te Amsterdam opzettelijk van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die
met een mes in het hart gestoken tengevolge waarvan
voornoemde is overleden.
Ten aanzien van het in zaak B telastegelegde:
op 18 maart 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 600
Euro, toebehorende aan , welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met
geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en/of zijn mededader die
hebben beetgepakt en met een mes stekende bewegingen
naar het lichaam en het hoofd van die hebben gemaakt,
waarbij die boven zijn linkeroog werd geraakt en de
kleding van die hebben doorzocht.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan
van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het in zaak A telastegelegde heeft de raadsman
aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in noodweer-exces nu hij uit
angst een te zwaar middel heeft uitgezocht om het slachtoffer af te
weren, die hem al eerder met stenen had belaagd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de stukken en hetgeen op de
zitting is gebleken is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in
een situatie bevond, waarin hij zich moest verdedigen tegen
ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
a. de gevangenisstraf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder laten meewegen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk
met een mes in het hart heeft gestoken, terwijl het slachtoffer aan
het weglopen was van verdachte. Het slachtoffer is dodelijk geraakt.
De rechtsorde wordt door een dergelijk feit ernstig geschokt.
Verdachte heeft de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer groot
en onherstelbaar leed berokkend.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte, blijkens een
hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatie register
d.d. 12 september 2003, eerder is veroordeeld voor een poging tot
doodslag.
Tevens heeft verdachte zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan
een diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Hierbij is niet
geschroomd om de eigenaar van de belwinkel met een mes te steken. De
ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven als het
onderhavige feit in zaak B nog lang nadelige psychische gevolgen
kunnen ondervinden.
Genoemde omstandigheden en de ernst van de door verdachte gepleegde
feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van
aanzienlijke duur.
b. de terbeschikkingstelling van de regering
1. Verdachte is eerder, namelijk op 26 februari 2001, door de
rechtbank te Amsterdam veroordeeld wegens onder meer een poging tot
doodslag, gepleegd op 9 november 2000. Verdachte was toen 16 jaar oud.
Hij stak een slachtoffer met een mes in de borststreek, als gevolg
waarvan het slachtoffer levensgevaarlijk gewond raakte. De rechtbank
heeft toen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
(PIJ) bevolen. De aard van dit delict, alsmede de omstandigheden
waaronder het is gepleegd vertonen sterke overeenkomsten met het in
zaak A bewezenverklaarde feit.
2. In het kader van die eerdere zaak is onderzoek ingesteld naar de
persoonlijkheidsstructuur en geestvermogens/persoonlijkheid van
verdachte door respectievelijk , klinisch en forensisch
psycholoog te Amsterdam d.d. 20 januari 2001 en ,
kinder- en jeugdpsychiater te Amsterdam d.d. 3 februari 2001.
Het rapport van houdt onder meer in, zakelijk
weergegeven:
Het beeld is helaas negatiever geworden dan in 1999. ((rb: [deskundige
1] heeft verdachte toen ook onderzocht en rapport uitgebracht d.d. 22
september 1999). Met name de psychopathe kanten zijn versterkt, betr.
maakt een onverschilliger indruk. Hierbij raakt men geïmponeerd door
de leegte die betr. weerspiegelt. Soms heeft men de indruk dat betr.
depressief is, maar het is eerder verongelijktheid en ingehouden haat
die hem kenmerken dan een echte depressie.
(..) Zowel uit de levensgeschiedenis, als uit de tests, als uit
betr.'s gedrag in het JOC komt duidelijk naar voren dat hij graag bij
'de jongens' wil horen. Maar hij heeft moeite er echt bij te horen en
zijn wantrouwen is groot. Niet verbazingwekkend als men hoort hoe hij
als klein kind al gepest is. Dat laatste is waarschijnlijk altijd door
gegaan en betr. heeft er altijd maar bij gehangen. Begrijpelijk dat
hij iets groots wil bereiken om toch geaccepteerd te worden. Men kan
zich voorstellen dat de krenking die het slachtoffer hem toebracht
door hem zijn walk man af te (willen) pakken in aanwezigheid van de
andere jongens bij betr. zeer heftig heeft gewerkt. Betr. heeft nooit
leren omgaan met de spanningen die alle bedreigingen en persterijen
bij hem teweeg gebracht moeten hebben.
Meer nog dan in 1999 wordt duidelijk dat betr. amper een geweten heeft
ontwikkeld. Hij idealiseert zijn moeder, die hem weinig grenzen heeft
gesteld/kunnen stellen en hem evenmin heeft kunnen beschermen tegen de
bedreigingen en pesterijen. Het typeert de gebrekkige
realiteitstoetsing van betr. De wereld wordt primair als vijandig
ervaren en alleen thuis is het veilig.
Overziet met betr.'s strafblad dat ziet men dat er al diverse
bedreigingen met geweld en gewelddadig gedrag hebben plaats gevonden.
Betr. heeft geen enkel besef van de relatie tussen het zelf vele malen
bedreigd zijn en/of zich eigenlijk altijd bedreigd voelen en zijn
agressieve (re)acties. Zijn ontkenning en emotionele onverschilligheid
is allen maar toegenomen. Dat doet de kans op recidive en zelfs op
verergering van zijn agressieve gedrag alleen maar toenemen. Ook deze
maal had het slachtoffer al dood kunnen zijn. De confrontatie hiermee
lijkt betr. niets te doen. (..)
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling, van diverse
gedragsproblemen en - stoornissen, tevens van een psychopathe
ontwikkeling in de richting van een anti-sociale
persoonlijkheid(sstoornis). Het is duidelijk dat het van jongs af aan
gepest en bedreigd zijn bij betr. tot een zeer wantrouwige en
agressieve houding jegens anderen heeft geleid. Er is echter geen
enkele aanwijzing dat hij onvoldoende besef zou hebben (gehad) van de
onjuistheid van zijn handelen. In die zin kan hij als volledig
toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Gezien het onvoldoende resultaat van de bij het vorige onderzoek
geadviseerde behandeling door de Derde Oever, betr.'s bagatelliserende
houding alsmede de evidente psychopathisering, wordt geadviseerd betr.
een PIJ op te leggen.
Het rapport van houdt onder meer in, zakelijk
weergegeven:
(rb: op de vraag of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van de geestvermogens en wat de invloed daarvan op
de toerekenbaarheid van het strafbare feit aan verdachte is)
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling. Verdachte is opgegroeid
in een gezin met problemen. De problematische opvoedingssituatie heeft
geleid tot een basaal wantrouwen en een lage zelfwaardering met de
bijbehorende kwetsbaarheid en krenkbaarheid. De afweer die verdachte
gebruikt maakt dat hij slecht in staat is om met negatieve gevoelens
om te gaan. Het wankele narcistische evenwicht en het snel
gemobiliseerde wantrouwen leiden makkelijk tot frustraties en
conflicten en verdachte heeft niet geleerd om op een sociaal adequate
wijze uiting te geven aan gevoelens van onvrede, woede e.d.. De
narcistische problematiek maakt dat er sprake is van een licht
verminderde toerekeningsvatbaarheid. (..)
De kans op recidive wordt hoog ingeschat. (..) De kwetsbaarheid van
verdachte maakt dat hij slecht in staat is met afwijzing, krenkingen
en kritiek om te gaan. Er is sprake van een basaal wantrouwen in
anderen en daardoor kan hij niet gemakkelijk profiteren van positieve
ervaringen met anderen (leeftijdsgenoten) of een behandeling. Hij is
geneigd om zijn eigen agressiviteit te ontkennen. (..) Gezien de
teleurstellende effecten van eerdere ambulante behandeling en de
sombere prognose moet worden overwogen een PIJ op te leggen.
3. In verband met de eventuele verlenging van de opgelegde PIJ is op
18 december 2002 adviesrapportage opgesteld door , GZ
psycholoog orthopedagoog en .
Deze adviesrapportage houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft aangetoond baat te vinden bij een groepsgerichte en
duidelijk gestructureerde gedragsmatige aanpak, een aanpak zoals
geadviseerd en geformuleerd door en in
de rapportage pro Justitia van januari en februari 2001.
De geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek in 2001 brengt in haar
huidige uitingsvormen nog teveel ongewenste gevolgen voort.
Gedragsstoornissen en de dreiging van het ontstaan van een antisociale
persoonlijkheidsstoornis zijn nog niet adequaat behandeld c.q.
weggenomen. Een gedragstherapeutische behandeling binnen een
justitiële setting is vooralsnog geïndiceerd. Ons advies luidt dan ook
om, gericht op het kunnen bieden van een adequaat en geïndiceerd
behandelklimaat met optimale ontwikkelingsmogelijkheden aan verdachte,
de PIJ maatregel te verlengen met een periode van anderhalf jaar.
4. Verdachte heeft zich tijdens een begeleid verlof op 21 november
2002, onrechtmatig, onttrokken aan zijn behandeling en is niet
teruggekeerd in de inrichting waar hij verbleef.
5. Verdachte heeft in het kader van de onderhavige zaak geweigerd mee
te werken aan onderzoek naar zijn geestvermogens. Desondanks is in
opdracht van te Amsterdam door ,
klinisch en forensisch psycholoog te Amsterdam, advies uitgebracht op
21 november 2003.
Dit advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
In opdracht van u bezocht ik op 7 november 2003 in .
Nadat ik de had meegedeeld wat het doel van mijn komst
was, zei hij onmiddellijk niet aan het onderzoek mee te willen werken.
Betrokkene maakte op mij een gespannen, krenkbare en achterdochtige
indruk, hoewel hij ook iets quasi-onverschilligs over zich had. Ik heb
hem twee keer eerder onderzocht. In 1999 heb ik een toename van zijn
psychopathe kanten vastgesteld. Mijn beschouwing heb ik toen
afgesloten met de zinnen: "Zijn ontkenning en emotionele
onverschilligheid is alleen maar toegenomen. Dat doet de kans op
recidive en zelfs op verergering van zijn agressieve gedrag alleen
maar toenemen. Ook deze maal had het slachtoffer dood kunnen zijn. De
confrontatie hiermee lijkt. Betr. niets te doen". Helaas is deze
voorspelling uitgekomen. Ik adviseer u betrokkene in het Pieter Baan
Centrum te laten onderzoeken.
6. In opdracht van de rechter-commissaris is verdachte op 15 januari
2004 opgenomen in het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische
Observatiekliniek. Verdachte is daar gedurende de periode van 15
januari 2004 tot 2 februari 2004 onderzocht. Op 1 maart 2004 is van
dit onderzoek naar de geestvermogens van verdachte rapport opgemaakt,
opgesteld door , psycholoog en , kinder-
en jeugdpsychiater.
Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Betr. heeft gedurende zijn verblijf in het PCB in de diverse
gesprekscontacten geweigerd zijn medewerking aan het PCB-onderzoek te
verlenen en er was geen vooruitzicht op een wijziging van betr.'s
standpunt in deze. Er is niet gebleken dat de weigering voortkwam uit
een psychotische vertekening van de realiteit.
7. De rechtbank heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter
terechtzitting uitvoerig met verdachte over de telastegelegde feiten
gesproken. Verdachte maakte een enigszins onverschillige indruk en
vertoonde nauwelijks emotie.
Tijdens de behandeling is verdachte indringend verzocht alsnog mee te
werken aan nader onderzoek naar zijn geestvermogens. Verdachte heeft
evenwel medewerking aan onderzoek naar zijn persoon, in welke vorm dan
ook, geweigerd.
8. Art 37a lid 3 juncto artikel 37 lid 3 van het Wetboek van
Strafrecht bepaalt dat het vereiste van recente rapportage (maximaal 1
jaar oud) niet geldt indien de verdachte weigert medewerking te
verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies tot
terbeschikkingstelling moet worden verricht. Gelet op de uitkomst van
het onder 6 genoemde onderzoek staat vast dat de weigering van
verdachte geen verband houdt met een psychische stoornis. Nu verdachte
niet bereid is aan rapportage mee te werken, is het voor de rechtbank
niet mogelijk zich nader te laten voorlichten omtrent de wenselijkheid
of noodzakelijkheid van een last tot terbeschikkingstelling.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat verdachte ten
tijde van het feit van zaak A lijdende was - en ook thans nog is - aan
een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die zich uit in
een persoonlijkheidstoornis met psychopathe kanten. De rechtbank leidt
dit af uit de inhoud van de hiervoor aangehaalde rapporten, in
onderling verband en samenhang bezien, en de indruk die verdachte op
de zitting heeft gemaakt. Daarnaast kent de rechtbank veel gewicht toe
aan de sterke overeenkomst tussen het bewezenverklaarde feit in zaak A
en het feit waarvoor verdachte - zie onder 1. - eerder is veroordeeld.
Mede hieruit leidt de rechtbank af dat de ongunstige ontwikkeling van
de persoonlijkheidsstoornis bij verdachte zich heeft voortgezet. De
rechtbank acht gelet op de aard van de stoornis en de eerdere
veroordelingen van verdachte het gevaar voor herhaling van een
vergelijkbaar feit, al dan niet met dodelijke afloop, groot.
Mede aangezien het bewezen geachte in zaak A een misdrijf is waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of
meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen het
opleggen van die maatregel eist, acht de rechtbank het noodzakelijk
dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege
te worden verpleegd. Op deze wijze hoopt de rechtbank zoveel mogelijk
het gevaar voor herhaling af te wenden, en tevens deze 19-jarige
verdachte nog enig toekomstperspectief te bieden.
De rechtbank adviseert de terbeschikkingstelling met verpleging van
overheidswege te doen aanvangen aansluitend op de opgelegde
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een klein
model keukenmes (zwart), dat aan verdachte toebehoort, dient te worden
verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van
dat voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van
de , van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent
voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan
dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak A bewezen
geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank
waardeert deze op een bedrag van EUR 2394,00 (tweeduizend
driehonderdvierennegentig euro). De vordering kan dan ook tot dat
bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden
veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van voornoemd wordt, als extra
waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet zo
eenvoudig van aard dat dit zich leent voor behandeling in dit
strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde
partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De
benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de
burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen
36f, 37a, 37b, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
doodslag.
Ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door
twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7
(zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat
hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Wijst de vordering van de , wonende op het ,
toe tot een bedrag van EUR 2.394,00
(tweeduizenddriehonderdenvierennegentig euro).
Veroordeelt verdachte aan voornoemd, het
toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in
haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
het slachtoffer , te betalen de som van EUR
2.394,00 (tweeduizenddriehonderdenvierennegentig euro), bij gebreke
van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de
hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Verklaart verbeurd: een klein model keukenmes (zwart).
Gelast de teruggave aan van: een blauwe broek, een zwarte
ribfluwelen bodywarmer, een rood/witte Nike schoen, een lichtblauwe
spijkerjas, een zwart lederen riem, een grijze muts (rastapanty).
Gelast de teruggave aan van: een bon.
Gelast de teruggave aan café-restaurant Kipcorner- the Penalty van:
een videoband.
Gelast de teruggave aan Super de Boer van: een videoband.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van Veen, voorzitter,
mrs. A. Philips en G.H. Morsink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
22 maart 2004.
Hoge Raad der Nederlanden