---
Kamervragen en antwoorden
---
Antwoorden op vragen over de Defensie Milieubeleidsnota 2004
24-3-2004 11:25:00
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste
commissie voor Defensie over de Defensie Milieubeleidsnota 2004.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
Antwoorden op vragen van de Vaste Commissie voor Defensie over de
Defensie Milieubeleidsnota 2004 (DEF-29200X- 57 )
1. Zijn de "doelstellingen energie" ten opzichte van de Defensie
Milieubeleidsnota 2000 bijgesteld ?
De doelstelling van 1,8 procent energie-efficiencyverbetering per jaar
uit de Defensie Milieubeleidsnota 2000 (DMB 2000) is ongewijzigd
overgenomen in de DMB 2004 voor de periode tot en met 2008. De
doelstelling van 4 procent duurzame energie bij onroerend goed, wat
overeenkomt met 20 procent duurzame elektrische energie bij onroerend
goed, is in 2002 gehaald. Het geformuleerde beleid gaat uit van 75
procent duurzame elektrische energie in 2008.
Nieuw geformuleerde doelstellingen betreffen het energetisch
doorrekenen van de verwarmde gebouwen met een vloeroppervlak van meer
dan 1000 m2 en de plaatsing van windturbines tot 20 MW op
defensieterreinen voor 2010.
2. Met hoeveel procent is de energie-efficiency van de verwarmde
gebouwen van Defensie voor het deel verwarming ten opzichte van 1999
per eind 2003 verbeterd ?
De benodigde gegevens worden thans verzameld en zullen in mei 2004, in
het kader van het milieujaarverslag van Defensie over 2003, aan de
Tweede Kamer worden aangeboden.
3. Wat verstaat de regering onder "duurzaam opgewekte energie" en is
de doelstelling van 75% gezien de beschikbaarheid op de markt in
relatie tot de prijs realistisch ?
Duurzame energie staat in het Nederlandse beleid voor elektriciteit,
warmte of brandstof uit hernieuwbare bronnen. Dit zijn bronnen die
onuitputtelijk zijn (bijvoorbeeld wind) of relatief snel vervangbaar
(bijvoorbeeld biomassa), dit in tegenstelling tot fossiele
brandstoffen zoals olie en gas. De Europese richtlijn voor duurzame
elektriciteit (Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van
elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne
elektriciteitsmarkt) noemt als dergelijke bronnen wind, zon,
aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa,
stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas. De laatste vier bronnen
worden in Nederland gerekend tot energie uit biomassa.
De doelstelling van 75 procent lijkt voorshands realistisch. Er zijn
nog geen tekenen van schaarste of prijsopdrijving van duurzame
elektriciteit op de markt.
4. Wat is de reden dat Defensie 75% van de elektriciteitsbehoefte
duurzaam wil inkopen, is dit vergelijkbaar met de inspanning van
andere departementen en overheden en wat zijn hiervan de extra kosten
---
6. Voor welk deel van het energiegebruik zal Defensie zich als
bijdrage aan de rijksdoelstelling richten op de inkoop van
elektriciteit opgewekt met hernieuwbare energie ("groene stroom")?
Defensie gaat uit van het gebruik van 100 procent "groene stroom" in
2012, waarvan ongeveer 90 procent zal worden ingekocht. Daarmee volgt
Defensie het rijksbeleid, op grond waarvan het energiegebruik van de
rijksdiensten in 2012 klimaatneutraal (ofwel 100 procent groene
stroom) moet zijn. In 2004 moet 50 procent van het totale
stroomgebruik van Defensie uit "groene stroom" bestaan. Vervolgens zal
in de periode 2004 2012 de resterende 50 procent van de doelstelling
moeten worden gehaald. Uitgaande van een lineair verloop zal in 2008
75 procent van het verbruik duurzame elektriciteit betreffen.
Omdat Defensie binnen de rijksoverheid het meeste onroerend goed in
gebruik heeft en daardoor de grootste elektriciteitsgebruiker is, moet
Defensie een beduidend hogere inspanning leveren dan de overige
rijksdiensten. Voor Defensie belopen de extra kosten door de inkoop
van "groene stroom" tot en met 2008 ongeveer 1,1 miljoen per jaar.
5. Is het Rijksbeleid dat het percentage gebruik van hernieuwbare
energie in 2012 zal oplopen tot 100% (pagina 12) of tot 100% duurzame
energie, waaronder een deel hernieuwbare energie (pagina 14).
In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 staat het rijksbeleid beschreven:
het energiegebruik van de rijksdiensten moet, in het kader van de
overgang naar een duurzame energiehuishouding, op termijn
klimaatneutraal zijn. Deze situatie moet uiterlijk in 2012 worden
bereikt. Als eerste stap (2002-2004) moet bij alle rijksdiensten het
percentage elektriciteit dat is opgewekt met hernieuwbare energie
toenemen tot tenminste 50, hetzij door eigen opwekking of door inkoop.
Defensie bereikt deze doelstelling met de inkoop en de eigen opwekking
van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen (zie ook het antwoord op
vraag 3).
7. Kan de regering ter indicatie een berekening maken van het
percentage in 2008 van het elektriciteitsverbruik bij Defensie dat
duurzaam is opgewekt, uitgaande van een maximale kostenstijging van
10% per jaar (Nationaal Milieubeleidsplan 4) en de gemiddelde prijs
van duurzame energie over het jaar 2003 ? Kan een onderscheid gemaakt
worden tussen een berekening met en zonder inkoop zoals beoogd door
Defensie van "met name (...) hernieuwbare energie"?
De meerkosten voor "groene stroom" per jaar komen op dit moment uit op
ongeveer 3 procent van de totale uitgave voor inkoop van elektrische
energie per jaar. Dit is minder dan de voor Defensie vastgestelde
begrenzing van 10 procent in het NMP4. Met dit uitgangspunt kan
Defensie de gestelde doelstelling van 75 procent inkoop "groene
stroom" in 2008 behalen. Hierbij wordt uitgegaan van meerkosten van
3,5 cent per kWh "groene stroom" in 2003 ten opzichte van grijze
stroom.
Defensie streeft ernaar in 2012 ongeveer 10 procent van het
totaalverbruik van "groene stroom" zelf op te wekken. Hiermee kan per
jaar een bedrag van 2 miljoen worden bespaard.
Nieuws
Ministerie van Defensie