Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1751 Zaaknr: 00564/03 J


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 23-03-2004
Datum publicatie: 24-03-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

23 maart 2004
Strafkamer
nr. 00564/03 J
SCR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 december 2002, nummer 23/002184-02, in de strafzaak tegen:
, geboren te (Suriname) op 1984, wonende te , ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Almere Binnen" te Almere.


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 15 februari 2002 - de verdachte ter zake van "opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" veroordeeld tot twee weken jeugddetentie en deze vervangen door twee weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de bevolen tenuitvoerlegging van twee weken jeugddetentie is vervangen door twee weken gevangenisstraf.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.


3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de strafoplegging ter zake van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit de vervanging van twee weken jeugddetentie door twee weken gevangenisstraf niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd.

3.2. Het Hof, dat blijkens de in het verkorte arrest aangehaalde wettelijke voorschriften het strafrecht voor jeugdige personen heeft toegepast, heeft ten laste van de verdachte, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit 16 jaar oud was, bewezenverklaard, kort gezegd, dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen was te duchten. Het Hof heeft de verdachte terzake veroordeeld "tot een jeugddetentie voor de tijd van twee weken, te vervangen door een gevangenisstraf voor de tijd van twee weken". Onder 'De op te leggen straf' heeft het Hof in verband daarmee overwogen: "Nu verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt is het hof van oordeel, dat verdachte niet meer voor oplegging van een jeugddetentie in aanmerking komt. Derhalve zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken." Uit de bestreden uitspraak blijkt dat het Hof daarbij toepassing heeft willen geven aan art. 77k Sr.

3.3. Art. 77k Sr luidt:
"De straf van jeugddetentie kan door de rechter die de straf heeft opgelegd op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt."

3.4. Onjuist is het oordeel van het Hof dat de rechter bij het opleggen van de straf van jeugddetentie deze straf op de voet van art. 77k Sr reeds kan vervangen door een van de straffen genoemd in art. 9, eerste lid, Sr.
Art. 77k Sr kan immers pas voor toepassing in aanmerking komen nadat de uitspraak waarbij de straf van jeugddetentie is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan.
Een dergelijke uitleg is in overeenstemming met de bewoordingen van art. 77k Sr, waarin gesproken wordt van de rechter die de straf "heeft opgelegd" en van "de veroordeelde" en strookt met hetgeen de wetgever voor ogen stond. De vervanging van de opgelegde jeugddetentie waarin art. 77k Sr voorziet, betreft immers "een soort exequatur-procedure waarbij de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen" (vgl. Kamerstukken II 1989-1990, 21 327, nr. 3, blz. 34) en wordt gezien als een procedure die betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen (vgl. Kamerstukken II 1991-1992, 21 327, nr. 7, blz. 8).
Aangenomen moet dan ook worden dat de wetgever heeft beoogd dat toepassing van art. 77k Sr eerst in aanmerking komt indien sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare, onherroepelijke rechterlijke beslissing dat de betrokkene de straf van jeugddetentie dient te ondergaan.

3.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het Hof ten onrechte twee weken jeugddetentie vervangen door twee weken gevangenisstraf. In dat opzicht kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.

3.6. Bij deze stand van zaken heeft de verdachte geen belang meer bij bespreking van de motiveringsklacht die het middel behelst.

3.7. In eerste aanleg heeft de Kinderrechter in de Rechtbank te Amsterdam op de vordering van de Officier van Justitie de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast van een bij vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Amsterdam van 21 oktober 1999 voorwaardelijk opgelegde straf van jeugddetentie voor de duur van twee weken wegens niet-naleving van de algemene voorwaarde als bedoeld in art. 77z, eerste lid, Sr. Deze beslissing maakte deel uit van een uitspraak ter zake van een ander strafbaar feit, te weten van het tijdens de proeftijd begane en onder 3.2 aangeduide feit van de brandstichting.
Tegen het gehele vonnis stond derhalve op grond van art. 77ee Sr in verbinding met art. 14j, eerste lid, Sr hoger beroep open. Het Hof heeft in dat hoger beroep op vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof de gehele tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijke straf van jeugddetentie voor de duur van twee weken en deze met toepassing van art. 77k Sr vervangen door gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Die vervanging was, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, niet toegelaten, omdat de beslissing van het Hof waarbij de last tot tenuitvoerlegging is gegeven op de voet van art. 77ee, eerste lid, in verbinding met art. 14j, eerste lid, Sr aan een rechtsmiddel was onderworpen en derhalve nog niet in kracht van gewijsde was gegaan, terwijl voorts het Hof niet de rechter is die de straf (waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd) heeft opgelegd als bedoeld in art. 77k Sr.
Het Hof had dus bij zijn last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van jeugddetentie deze straf niet mogen vervangen door een straf genoemd in art. 9, eerste lid, Sr. Ook in zoverre kan het bestreden arrest niet in stand blijven.


4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de onder 3.5 en 3.7 genoemde gronden aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.


5. Beslissing

De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover het Hof heeft bepaald
(a) dat de opgelegde jeugddetentie voor de tijd van twee weken wordt vervangen door een gevangenisstraf voor de tijd van twee weken; (b) dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van zijn arrest in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; (c) dat de door het Hof gelaste tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de tijd van twee weken wordt vervangen door gevangenisstraf voor de tijd van twee weken; Verstaat
(a) dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit is veroordeeld tot jeugddetentie voor de tijd van twee weken; (b) dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van 's Hofs arrest in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering wordt gebracht; (c) dat het Hof de tenuitvoerlegging heeft gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de tijd van twee weken; Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 maart 2004.


*** Conclusie ***

Nr. 00564/03 J
Mr Jörg
Zitting 6 januari 2004

Conclusie inzake:


1. Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 5 december 2002 wegens opzettelijke brandstichting in een trein veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, om te zetten in twee weken gevangenisstraf. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.


2. Namens verzoeker hebben mr. G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, hebben een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.


3. In het middel wordt erover geklaagd dat het hof zonder nadere motivering, althans op onbegrijpelijke gronden, de straf van twee weken jeugddetentie heeft omgezet in twee weken gevangenisstraf.


4. Het arrest houdt in dit verband het volgende in: "Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft brand gesticht in een treincoupé van een rijdende trein waardoor een ruit en een zijtafel van die coupé schade hebben opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie doen ontstaan. Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 november 2002 betreffende verdachte, is verdachte reeds meermalen veroordeeld. Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd in een periode dat een proeftijd gold. Het hof heeft tevens kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de Raad voor de kinderbescherming te Amsterdam van 15 november 2001. Gelet op alle omstandigheden is het hof van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf van twee weken passend en geboden is. Nu verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt is het hof van oordeel, dat verdachte niet meer voor oplegging van een jeugddetentie in aanmerking komt. Derhalve zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken."


5. Op grond van art. 77k Sr, dat het hof expliciet bij de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft opgenomen, kan de rechter een reeds aan een veroordeelde opgelegde straf van jeugddetentie op vordering van de officier van justitie (of op verzoek van de veroordeelde) geheel of gedeeltelijk vervangen door één van de straffen van art. 9, eerste lid, Sr "indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt."


6. Men kan er over twisten of de rechter bij één en hetzelfde arrest eerst jeugddetentie kan opleggen, en vervolgens deze jeugddetentie kan omzetten in gevangenisstraf. De tekst van art. 77k suggereert dat zulks wel bij latere beslissing kan en niet bij dezelfde beslissing. Zo spreekt art. 77k Sr over "de veroordeelde" en "de rechter die de straf heeft opgelegd". Deze termen doen denken aan art. 14g (derde lid) Sr, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf is geregeld. Dit betreft eveneens een aparte procedure. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat tot art. 77k Sr heeft geleid, wordt dit artikel omschreven als een "soort exequatur-procedure waarbij de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen" (TK 1989-1990, 21 327, nr. 3. p. 34). Zie ook Bartels, Jeugdstrafrecht, 3e, p. 158 en Koens en De Jonge, Het nieuwe strafrecht en strafprocesrecht voor jeugdigen, 1995, p. 51-52. In het verleden heeft de wet (bij de onbetaalde arbeid) bovendien de mogelijkheid van een gelijktijdige vervanging van de overwogen straf door een andere, meer geschikt geachte straf gekend (art. 22b Sr oud), en ik kan niet bedenken waarom de wetgever een dergelijke vervanging bij art. 77k niet zou hebben willen of kunnen formuleren. Hoe dit ook zij: indien het hof art. 77b had willen toepassen had het de strafmaxima van het jeugdstrafrecht moeten loslaten, en dat was voor verzoeker ongunstiger geweest, dan wat het hof nu gedaan heeft.


7. Aan het middel ligt de stelling ten grondslag dat de rechter de toepassing van het ongeschiktheidscriterium moet motiveren: het enkele oordeel van de rechter dat een veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf zou niet voldoende zijn. Die stelling zou ik willen bestrijden. Anders dan bij de artikelen 77b en 77c Sr waarin een scala van gronden is geformuleerd (behalve steeds de leeftijd: de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en in art. 77b bovendien de ernst van het feit) gaat het in art. 77k (slechts) om twee cumulatieve eisen: de leeftijd (18 jaar of ouder) waarop de straf wordt geëxecuteerd èn het oordeel van de rechter dat de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf. Ik zou willen volhouden dat het oordeel dat een veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf feitelijk kan samenvallen met de reden voor dat oordeel. Voor een - op straffe van nietigheid van de beslissing te eisen - motivering van de motivering is mijns inziens hier geen aanleiding.


8. Dit gezegd zijnde heeft het hof - anders dan in het middel wordt betoogd - wel degelijk in zijn strafmotivering uiteengezet waarom het van oordeel is dat verzoeker, die op het moment van het wijzen van het arrest achttien en een half jaar oud was, niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt. Het hof heeft immers in de strafmotivering verwezen naar de ernst en aard van het feit, de omstandigheid dat verzoeker reeds meermalen veroordeeld is en het feit dat verzoeker het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd tijdens een lopende proeftijd. Kennelijk heeft het hof deze omstandigheden, op grond waarvan het tot oplegging van een vrijheidsbenemende straf van twee weken heeft besloten, tevens laten meewegen bij de beslissing om de jeugddetentie om te zetten in een gevangenisstraf.


9. Dat het hof onder de genoemde omstandigheden van oordeel is dat verzoeker niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt is, mede gelet op het inmiddels behoorlijk 'volwassen' strafblad van verzoeker, evenmin onbegrijpelijk: de versie van 12 november 2002 telt tien pagina's, terwijl de laatste openstaande zaak moord en doodslag betreft (de "maatschappelijke kwalificatie", whatever that may be).


10. Het middel is tevergeefs voorgesteld.


11. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.


12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG