http://www.minez.nl
MINEZ: Vragen van het lid Crone (PVDA)
Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Persbericht
Nummer: 506
Datum: 23-3-04
VRAGEN VAN HET LID CRONE (PVDA) AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
OVER DE STROOMPRIJS VOOR DE NEDERLANDSE GROOTVERBRUIKERS. (INGEZONDEN
3 MAART 2004)
Vragen van het lid Crone (PvdA) aan de minister van Economische Zaken
over de stroomprijs voor de Nederlandse grootverbruikers. (Ingezonden
3 maart 2004)
De Minister van Economische Zaken, mr. L.J. Brinkhorst, heeft deze
vragen als volgt beantwoord.
1. Is de stroomprijs voor de Nederlandse grootverbruikers gemiddeld
25% hoger dan de stroomprijs die hun buitenlandse concurrenten
betalen? 1)
Nee, de stroomprijs in Nederland is niet 25% hoger dan in Duitsland,
de belangrijkste referentie voor Nederlandse grootverbruikers. Het
prijsverschil met Duitsland bedraagt inclusief verrekening van de
verschillen als bijvoorbeeld transportkosten 4 à 5 euro.
Dit resulteert in een prijsverschil van circa 12 procent bij een
Nederlandse prijs van 38-39 euro per MWh en een Duitse prijs van 34-35
euro per MWh op de OTC (Over the counter)-markt.
2. In welke mate heeft het prijsverschil te maken met beperkingen in
de importcapaciteit of het gehanteerde veilingsysteem?
Het prijsverschil tussen Nederland en Duitsland wordt vooral
veroorzaakt door het verschil in gebruik van de brandstofmix bij de
productie. Nederland is voornamelijk gasgestookt terwijl Duitsland met
name kolen- en kerngestookt is.
De gasprijs is gekoppeld aan de olieprijs en deze is, zoals bekend,
sinds eind jaren 90 sterk gestegen (de prijs was in 99 12$ per vat en
is nu rond de 32$ per vat).
De gasprijs is navenant gestegen. Doordat er schaarste is op de
interconnectiecapaciteit weerspiegelt de prijs op de veiling het
prijsverschil tussen Duitsland en Nederland.
We kunnen zeker spreken van marktwerking op de
interconnectiecapaciteit; voor schaarste moet nu eenmaal betaald
worden.
3. Heeft het prijsverschil ook te maken met een gebrek aan
concurrentie?
Het prijsverschil met omringende landen heeft naar mijn oordeel niet
te maken met een gebrek aan concurrentie op de Nederlandse markt. De
elektriciteitsmarkten in de landen waarmee het prijsverschil bestaat
kennen immers stuk voor stuk een veel hogere concentratiegraad dan de
Nederlandse markt. Daar is van concurrentie nog nauwelijks sprake. In
België en Frankrijk is zelfs sprake van een dominante aanbieder met
een marktaandeel van rond de 90%.
4. Is sprake van een tendens tot oligopolievorming? Zo neen, hoe
verhoudt zich dit tot de constatering van het CBS dat sinds het op
gang komen van het liberaliseringsproces een sterke stijging zichtbaar
is van het bruto bedrijfsresultaat van de top zeven (inmiddels top
vijf) van de energiebedrijven, die hun marktaandeel wisten te
vergroten tot 85%?
Bijna de gehele elektriciteitssector is naar zijn aard een bedrijfstak
waarin schaalvoordelen een rol spelen. Dat vormt een verklaring voor
de relatief hoge concentratiegraad in de sector. De vergroting van het
marktaandeel die het CBS waarneemt is het gevolg van een fusie- en
overnameproces dat na de liberalisering is gestart. De Nederlandse
elektriciteitssector is echter nog steeds aanzienlijk minder
geconcentreerd dan die in omringende landen. Die relatief goede
uitgangspositie koester ik en wil ik uitbouwen door werk te maken van
liquiditeit en transparantie. Daarmee kan ik oligopolievorming
tegengaan en stevige onderlinge concurrentie bevorderen.
De sterke stijging van het bedrijfsresultaat die het CBS signaleert
laat zich verklaren door de efficiëntieslag die de sector na de
liberalisering heeft ingezet.
Voor de elektriciteitslevering spelen schaalvoordelen een kleinere rol
dan voor elektriciteitsproductiebedrijven of distributiebedrijven.
Daar heeft de liberalisering dan ook geleid tot een sterke toename van
het aantal leveringsbedrijven. Vertrekkend vanuit een situatie van
regionale monopolies zijn inmiddels circa 30 leveranciers van
elektriciteit aan eindverbruikers actief, waarvan een aantal
onafhankelijke.
De nieuwkomers hebben geleidelijk aan zon 10% marktaandeel verworven,
ten koste van de regionale monopolisten.
5. Vindt u in dit verband dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit
niet te benauwd moet doen als Nederlandse energiebedrijven samen,
bijvoorbeeld een NUON/Essent-combinatie, de vleugels willen
uitslaan?
De NMa ziet er op toe dat er geen onderneming ontstaat die de
relevante markt kan domineren. De beoordeling van een zoals in uw
vraag genoemde combinatie is aan de NMa. De NMa zal bij een dergelijk
samengaan, net als bij fusies en overnames in andere sectoren, moeten
nagaan of er als gevolg van de combinatie een economische
machtspositie zal ontstaan of worden versterkt.
6. Is het waar dat zon combinatie weliswaar in de Nederlandse markt
een dominante speler is, maar Europees gezien nog steeds relatief
klein, zeker als ze de netwerken moeten afstaan vanwege de noodzaak
van ontkoppeling van commerciële en monopolietaken?
De thuismarkt van Nederlandse energiebedrijven is relatief klein.
Bovendien hebben de elektriciteitsbedrijven in de ons omringende
landen (die soms ook actief zijn in Nederland) zoals EO.N, EdF en RWE
een aanzienlijk grotere omzet dan de Nederlandse energiebedrijven
tezamen. Het is dus waar dat een Nederlandse dominante speler, zoals
geschetst in de vraag, in Europees verband relatief klein is,
overigens ongeacht de ontkoppeling van commerciële en
monopolietaken.
7. Is het mogelijk de dominante positie in de nationale markt te
beperken door bijvoorbeeld de verplichting een deel van de levering te
laten veilen, en de omvang van het te veilen gedeelte te verminderen
in verhouding tot de toename van de feitelijke importcapaciteit door
bijvoorbeeld nieuwe verbindingen met Engeland, Noorwegen en Duitsland?
Zou dit het probleem van de nationale dominantie verhelpen, en wel de
mogelijkheid bieden van een internationaal krachtige speler, die
allianties kan aan gaan met andere internationale spelers?
Indien concentraties leiden tot het ontstaan of versterken van een
economische machtspositie kunnen zij niet zonder meer worden
toegestaan. Wel is het mogelijk om in dergelijke gevallen beperkingen
of voorschriften op te leggen die er toe leiden dat de versterking of
het ontstaan van de machtspositie zich niet langer voordoet. Het is op
voorhand, zonder diepgaand onderzoek van de NMa bij een concrete
melding, niet te zeggen welke maatregelen voor toekomstige
concentraties een afdoende oplossing bieden voor geconstateerde
mededingingsproblemen.
8. Wat gaat u doen om de barrières op te heffen voor verlaging van de
stroomprijs in Nederland?
Zoals eerder gezegd is er een verschil in brandstofkosten tussen
Nederland en de haar omringende landen. Ik betreur het dat er nog geen
sprake is van level playing field op de Europese elektriciteitsmarkt.
Dit is met name moeilijk voor die bedrijven waar de
elektriciteitsprijs zo duidelijk doorwerkt in de kostprijs en soms
zelfs 40% bedraagt. Daarom ook ben ik in overleg met VNO-NCW en
vertegenwoordigers van grootverbruikers om te kijken wat wij hier
gezamenlijk aan kunnen doen. Ik heb reeds geconstateerd dat het van
groot belang is dat de bestaande interconnectiecapaciteit beter wordt
benut. Daarvoor ben ik in overleg met mijn buitenlandse collegas.
Ook VNO-NCW heb ik gevraagd om actief met hun buitenlandse
zusterorganisaties te overleggen. Ik vind dat het onderwerp
interconnectiecapaciteit hoog op de Europese agenda moet staan
aangezien wij via deze verbindingen met het buitenland steeds meer één
Europese markt creëren. Ook verwijs ik graag naar de
liquiditeitsstudie die de DTe onlangs heeft uitgevoerd en die eind
maart naar u zal worden gezonden.
1) www.vno-ncw.nl, 1 maart jl.
2) www.cbs.nl, webmagazine, 16 februari jl.
Noot van de redactie: inlichtingen bij Jan van Diepen,
tel: (070) 379 60 73
23 mrt 04 16:57
Ministerie van Economische Zaken