Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
UB/IBA/04/12113

Onderwerp Datum
IWI-onderzoek "Herbeoordeeld?" 23 maart 2004

Door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is onderzoek gedaan naar de uitvoering van de wettelijke herbeoordelingen in het kader van de WAO, WAZ en Wajong door het ./. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Hierbij treft u het betreffende onderzoek van IWI aan.

Vooraf
De basis voor de wettelijke eerste en vijfde jaars herbeoordelingen ligt in de in 1993 tot stand gekomen Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA). Doelstelling van de herbeoordelingen is tweeledig:
§ periodiek bezien of er gronden zijn tot herziening of intrekking van de uitkering; § periodiek onderzoek doen naar de reïntegratiemogelijkheden van de cliënt. Via de wettelijke herbeoordelingen moet het tijdelijke karakter van een WAO-uitkering benadrukt worden. In de loop van de tijd bleek de uitvoering van deze herbeoordelingen problematisch; mede door het vanaf 1996 sterk oplopende WAO-volume ontstonden er achterstanden bij de voormalige uitvoeringsinstellingen. Om de achterstanden in de herbeoordelingen weg te werken, hebben eerder de uitvoeringsinstellingen en nu UWV, mede op verzoek van voormalig Staatssecretaris Hoogervorst, een aantal maatregelen getroffen; verkorte herbeoordelingsprocedures, het gebruik van vragenlijsten, inzet van niet-artsen, het uitbesteden van achterstallige dossiers aan externe bedrijven en het oprichten van herbeoordelingscentra.

Bevindingen IWI
IWI constateert dat de uitvoering van de wettelijke herbeoordelingen al een aantal jaren niet conform de bedoelingen van de wetgever is. Door de focus op productie en achterstanden is onvoldoende aandacht besteed aan onderzoek naar de mogelijkheden tot reïntegratie van cliënten. Daarnaast zijn door de achterstanden herbeoordelingen niet op tijd uitgevoerd.

2

Volgens IWI heeft de gevolgde werkwijze er mede toe geleid dat de effectiviteit van de wettelijke herbeoordelingen gering is. Zo blijkt uit cijfers van UWV over 2002 dat bij ongeveer 25% van de
1e jaars herbeoordelingen en 8% van de 5e jaars herbeoordelingen het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigde.

IWI gaat specifiek in op de selectieprocedure `kansrijke herbeoordelingen'. IWI wijst erop dat de procedure op verzoek van de voormalige Staatssecretaris in opdracht van UWV is onderzocht op de validiteit. De bedoeling van deze selectieprocedure is om zogeheten kansrijke en niet-kansrijke herbeoordelingen van elkaar te onderscheiden, om vervolgens uitsluitend de kansrijke gevallen op te roepen voor een feitelijke herbeoordeling uitgevoerd door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Uit het betreffende onderzoek, uitgevoerd in opdracht van UWV, blijkt dat een gefaseerde aanpak de beste voorspellende waarde heeft. In de eerste fase beslist een medisch medewerker op basis van het dossier en de gevalideerde vragenlijst of de herbeoordeling van de cliënt kansrijk is of niet. Alle kansrijke cliënten krijgen vervolgens een oproep voor een herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. In de tweede fase worden de niet-kansrijken nogmaals onder de loep genomen. Deze keer beslist een verzekeringsarts op basis van het dossier, de vragenlijst en de conclusies van de medisch medewerker of de betrokken cliënten inderdaad niet-kansrijk zijn. Is dat het geval dan wordt betrokkene niet meer opgeroepen. Komt de verzekeringsarts alsnog tot het oordeel `kansrijk', dan wordt betrokkene alsnog opgeroepen voor een herbeoordeling via het spreekuur van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

Uit het onderzoek blijkt dat bij deze werkwijze uiteindelijk 47% van de cliënten als niet-kansrijk zou worden aangemerkt. Dit betekent dat UWV bij toepassing van deze selectiemethode 53% van de te herbeoordelen cliënten dient op te roepen. Voor deze reductie in het aantal op te roepen cliënten wordt wel een prijs betaald. Uit het onderzoek blijkt dat bij 6% van alle te herbeoordelen cliënten een te hoog of te laag arbeidsongeschiktheidspercentage gehandhaafd zou blijven, omdat zij ten onrechte niet opgeroepen worden voor een herbeoordeling.

IWI plaatst een aantal kanttekeningen bij de procedure kansrijke herbeoordelingen. Ten eerste dat bij de voorselectie uitsluitend de sociaal-medische situatie wordt bezien. Hierdoor wordt geen rekening gehouden met het feit dat bij een gelijkblijvende medische situatie de mate van arbeidsongeschiktheid kan wijzigen als gevolg van een arbeidskundig onderzoek. In de tweede plaats blijkt de selectie-procedure niet goed toepasbaar op de diagnosegroep `aandoeningen aan het bewegingsapparaat'. In de derde plaats zal de praktijk anders zijn dan het onderzoek; in het onderzoek was sprake van een onafhankelijke beoordeling door medisch medewerker en verzekeringsarts terwijl deze onafhankelijkheid in de praktijk moeilijk te realiseren is.

Volgens IWI is een voordeel van de procedure kansrijke herbeoordelingen dat elke cliënt die aan de beurt is voor een wettelijke herbeoordeling, in ieder geval een vragenlijst thuisgestuurd krijgt. Dit is een verbetering ten opzichte van de situatie voor invoering van deze selectieprocedure. De Inspectie ziet deze procedure dan ook als een verbetering ten opzichte van de uitvoering van de wettelijke herbeoordelingen in het verleden.

3

Reactie op IWI-onderzoek
Daar waar IWI stelt dat de uitvoering van de wettelijke herbeoordelingen niet voldoet aan de bedoelingen van de wetgever, moet ik dit bevestigen.
Met de Wet TBA zijn wettelijke herbeoordelingen geïntroduceerd met het doel het tijdelijke karakter van de WAO te benadrukken. Via de eerste en vijfde jaarsherbeoordeling diende periodiek de mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld te worden én diende periodiek de kansen op reïntegratie bezien te worden. Vanaf 1996 is de WAO-instroom en daarmee het WAO-volume gestegen. De sterke stijging van het WAO-volume en de schaarste aan verzekeringsartsen heeft in de loop der jaren tot een uitvoeringsprakijk geleid die het resultaat van de wettelijke herbeoordelingen negatief heeft beïnvloed.

De uitvoerders hebben in de loop der tijd verschillende maatregelen getroffen om de oplopende achterstanden bij de wettelijke herbeoordelingen tegen te gaan. Pas de laatste jaren hebben deze maatregelen effect, in die zin dat de achterstand daalt. In 2002 zijn de achterstanden bij de einde wachttijdbeoordelingen naar een aanvaardbaar niveau teruggebracht. Halverwege 2001 bedroeg de achterstand bij de wettelijke herbeoordelingen nog 98.000 dossiers. Eind 2002 was sprake van een achterstand van 80.000 dossiers. Voor 2002 heb ik er overigens mee ingestemd dat door UWV prioriteit gegeven werd aan de uitvoering van de Wet verbetering Poortwachter en het wegwerken van de achterstanden bij de einde wachttijdbeoordelingen. In de loop van 2003 is de achterstand bij de wettelijke herbeoordelingen verder teruggebracht. Eind 2003 bedroeg de achterstand bij de wettelijke herbeoordelingen nog 8.900 dossiers.

Ik ben van oordeel dat UWV in het verleden een terechte afweging heeft gemaakt tussen efficiency en resultaat. Zonder de genoemde maatregelen zouden de achterstanden bij de wettelijke herbeoordelingen waarschijnlijk nog steeds omvangrijk zijn.

De Inspectie heeft speciale aandacht besteed aan de procedure kansrijke herbeoordelingen. Via deze procedure realiseert UWV een uniformering en validering van de bestaande uitvoeringspraktijk. Uit onderzoek blijkt dat bij deze procedure 47% van de cliënten als niet- kansrijk wordt aangemerkt. Dit betekent dat UWV bij toepassing van deze selectiemethode 53% van de te herbeoordelen cliënten dient op te roepen. Voor deze reductie in het aantal op te roepen cliënten wordt wel een prijs betaald. Uit onderzoek blijkt dat bij 6% van alle te herbeoordelen cliënten een te hoog of te laag arbeidsongeschiktheidspercentage gehandhaafd blijft. De onderzochte procedure leidt bij 24% van de cliënten tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van cijfers over 2002 blijkt dat in de oude uitvoeringspraktijk het effect uiteen loopt van 8% (vijfde jaars herbeoordelingen) tot 25% (eerste jaars herbeoordelingen).

De procedure kansrijke herbeoordelingen leidt daarmee tot een resultaat dat hoger ligt dan het gemiddelde resultaat in 2002 van de eerste en vijfde jaars herbeoordelingen, maar lager is dan het resultaat bij oproepen van alle cliënten voor een wettelijke herbeoordeling. Omdat sprake is van resultaten die beter zijn dan de oude uitvoeringspraktijk, de procedure kansrijke herbeoordelingen leidt tot uniformering van de bestaande uitvoeringspraktijk en aanzienlijk efficiencywinst wordt bepaald ten opzichte van het oproepen van alle cliënten (53% van de cliënten dient met toepassing van deze procedure te worden opgeroepen) acht ik toepassing van de procedure kansrijke herbeoordelingen wenselijk. De foutenmarge die de procedure met zich meebrengt acht ik


4

aanvaardbaar. Ook de Inspectie ziet de procedure als een verbetering ten opzichte van de oude uitvoeringspraktijk. In dit kader heb ik recent een besluit van UWV dat de juridische basis vormt voor de procedure kansrijke herbeoordelingen goedgekeurd. Tevens heb ik UWV gevraagd aan te geven op welke wijze met de genoemde kanttekeningen van IWI rekening zal worden gehouden in de uitvoering.
Daarnaast zal UWV, volgens afspraken in het Jaarplan 2004, in 2004 een groot aantal extra professionele herbeoordelingen verrichten. In al deze gevallen zal de arbeidsdeskundige korte tijd na de feitelijk uitgevoerde herbeoordeling een gesprek met de cliënt hebben exclusief gericht op de mogelijkheden tot werkhervatting.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)