Het Koninklijk Huis
23/03/04 Koningin bij viering 200 jaar staatstoezicht volksgezondheid
in Ridderzaal
Hare Majesteit de Koningin woont dinsdag 23 maart in de Ridderzaal
te Den Haag het symposium bij ter gelegenheid van 200 jaar toezicht
van staatswege op de volksgezondheid. Het symposium staat in het teken
van de huidige ontwikkelingen in het toezicht, gezien vanuit
historisch perspectief. Tijdens deze bijeenkomst zal de Koningin uit
handen van de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg, prof.dr.
J.H. Kingma, het eerste exemplaar in ontvangst nemen van het boek
Waarden en Normen in het Toezicht op de Volksgezondheid.
Op 20 maart 1804 kondigde de Bataafse Republiek de 'Verordening
omtrent het Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt' af, de basis van de
huidige gezondheidswet, en legde daarmee de grondslag voor ons huidige
toezicht op de volksgezondheid. Omdat deze gebeurtenis dit jaar
tweehonderd jaar geleden is, wordt 23 maart een feestelijk symposium
in de Ridderzaal georganiseerd voor bestuurders op het gebied van het
openbaar bestuur en van de zorg. Tijdens dit symposium spreken naast
de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg prof.dr. J.H. Kingma
onder anderen prof.dr. M.T.C. Mathijsen, hoogleraar 19de eeuwse
letterkunde in Amsterdam en prof.dr. O.J.S. Buruma, voorzitter van de
Raad van bestuur van het LUMC.
Lange tijd was het toezicht op de Gezondheidszorg en de
Volksgezondheid georganiseerd op het niveau van de stad, het landsdeel
en de provincie en sterk verankerd in de gildenstructuur. Een
nationaal toezicht van staatswege ontstond tijdens de Bataafse
republiek. Op 20 maart 1804 kondigde het bewind de Verordening af. De
wet voorzag in de oprichting van departementale en plaatselijke
commissies van geneeskundig onderzoek en toezicht. Daarmee was
toezicht van staatswege voor het eerst bij wet geregeld.
Thorbecke professionaliseerde met een reeks van wetten het toezicht.
Met de afkondiging van de wet op de uitoefening van de geneeskunst
werd een duidelijke scheiding aangebracht tussen de officiële
geneeskunst, uitgeoefend door academisch opgeleide artsen en ieder
ander die niet aan deze criteria voldeed. Wie zich na 1865 zonder
artsdiploma bezig hield met de geneeskunst kon worden betiteld - en
bestraft - als kwakzalver. Dit duurde voort tot 1995 met de
afkondiging van de wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG), waarbij het artsenmonopolie op de geneeskunst
werd vervangen door titelbescherming.