Antwoorden op Kamervragen door de PvdA-fractie over vervolgonderzoek IGZ
1
Uit het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) blijkt dat de relatie tussen de
direct gemeten kwaliteit van zorg en de financiële toestand van een ziekenhuis niet is aan te
tonen. U geeft aan dat dit ondermeer veroorzaakt wordt door het ontbreken van de
mogelijkheden om de kwaliteit van zorg op publiek toegankelijke wijze te meten en uit te drukken
in maat en getal. Kunt u beargumenteren hoe u het ontbreken van inzicht in prijs-
kwaliteitsverhoudingen in de ziekenhuiszorg beoordeelt in het kader van het kabinetsstreven naar
meer marktwerking in de ziekenhuiszorg? Deelt u de stelling dat meer keuzevrijheid en
doelmatigheid in de gezondheidszorg uitsluitend inzichtelijk gemaakt kunnen worden indien
hiervoor meetinstrumenten en transparante, toegankelijke vergelijkingssystemen bestaan? Zo ja,
kunt u aangeven wanneer de IGZ klaar zal zijn met het ontwikkelen van heldere indicatoren?
Gaat u investeren in vergelijkingssystemen waarmee de overheid inzage kan krijgen in de
doelmatigheid van ziekenhuizen om hierop te kunnen sturen? (p. 1)
1
Het bevorderen van kwaliteit, doelmatigheid en innovatie is een voorname doelstelling van het
beleid. Het is ook van groot belang in het kader van het kabinetsstreven naar meer
marktwerking. Voor in eerste instantie de ziekenhuiszorg is eind 2003 het programma Sneller
Beter van start gegaan, waarbij onder meer wordt gewerkt aan transparantie in de doelmatigheid
en het bevorderen daarvan. De transparantie wordt verkregen onder meer door benchmarking
van doelmatigheid in zowel de 1e als de 2e lijn. Het bevorderen van doelmatigheid en kwaliteit
vindt plaats door de voorbeelden hiervan actief op te sporen en deze via internet en
bijeenkomsten te verspreiden. Een onderdeel van het programma Sneller Beter is het
indicatorenproject dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft opgezet in nauwe
samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), de Vereniging van
Academische Ziekenhuizen (VAZ) en de Orde van Medisch Specialisten (OMS). Het gaat hier om
indicatoren die de gezondheidstoestand en het welbevinden van de patiënt na interventie
beschrijven. De indicatoren zijn in december 2003, na een haalbaarheidsstudie, aan alle
ziekenhuizen ter beschikking gesteld. De afspraak is dat ziekenhuizen de gegevens op 1 juni
2004 gepubliceerd hebben. Meer hierover is te vinden op de ondersteunende website
www.SnellerBeter.nl.
2
De IGZ concludeert in haar rapport dat de productiviteit van de ziekenhuiszorg daalt. Daaraan
wordt door de IGZ toegevoegd dat deze productiviteitsdaling niet noodzakelijkerwijs een
vermindering van de efficiency betekent. Gaat u aanvullend onderzoek laten uitvoeren om in
kaart te brengen of de efficiency te lijden heeft onder de productiviteitsdaling in ziekenhuizen?
Kunt u aangeven op welke termijn gekomen zal worden tot de ontwikkeling van een systeem om
de uitkomst voor de patiënt te kwantificeren, zoals de Inspectie voorstelt? (p. 1)
2
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik een programma ben begonnen om de
doelmatigheid, de kwaliteit en de innovatie in de zorg te bevorderen. Hoewel nader inzicht in de
relatie tussen efficiency en productiviteitsontwikkelingen ontbreekt, acht ik het actief bevorderen
van de doelmatigheid mijn eerste prioriteit. In het Sneller Beter programma wordt dit gedaan.
Zodra de DBCs zijn ingevoerd zal bovendien een nieuwe manier van informatievoorziening
beschikbaar zijn. De gegevens die samenhangen met de DBCs zullen in een Trusted Third Party
(TTP)/datawarehouse worden opgeslagen, waardoor onderzoek naar efficiency gemakkelijker
wordt dan voorheen. Zodra de gegevens in de TTP/datawarehouse beschikbaar zijn, kunnen de
door de IGZ waargenomen ontwikkelingen op een kosteneffectieve wijze worden geanalyseerd.
3
In hoeverre denkt u zowel op korte als op lange termijn in staat te zijn de personeelsschaarste in
de ziekenhuiszorg tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen? Kunt u aangeven hoeveel
doelmatigheidswinst te boeken zal zijn door terugdringing van de personeelsschaarste? (p. 2)
3
Ik wil allereerst benadrukken dat de primaire verantwoordelijkheid voor een goede
personeelsvoorziening bij de ziekenhuizen zelf ligt. Het is dan ook aan de ziekenhuizen om de
personeelsschaarste tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. Mijn taak is te zorgen voor
adequate randvoorwaarden zodat ziekenhuizen hun taken goed kunnen uitvoeren.
Door de krapte op de arbeidsmarkt is de afgelopen jaren sprake geweest van problemen met de
personeelsvoorziening in de zorg, ook in de ziekenhuizen. Inmiddels is de situatie (mede door het
ingezette beleid van sociale partners en kabinet) duidelijk verbeterd. Ook de komende jaren zal er
voor de ziekenhuizen geen sprake zijn van algemene personeelsschaarste.
De personeelsproblemen in de ziekenhuizen hebben zich de afgelopen jaren vooral voorgedaan bij
specifieke groepen ziekenhuispersoneel zoals de medici en verpleegkundigen. In overleg met het
veld zijn toen specifieke maatregelen genomen, zoals het schaarsteoffensief in de academische
ziekenhuizen en uitbreiding van de opleidingscapaciteit van medisch specialisten. Daardoor zijn
de problemen verminderd. Voor de toekomst is van belang dat er voor de ziekenhuizen een
opleidingsfonds komt, waardoor landelijk meer centrale sturing op het opleiden mogelijk wordt
waar dat geboden is. Ik heb u daar in december 2003 over geïnformeerd. Ik ben van mening dat
daarmee voldoende voorwaarden worden geboden om de personeelsschaarste in de ziekenhuizen
tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen.
Het is voor mij niet mogelijk om aan te geven hoeveel doelmatigheidswinst te boeken zal zijn
door terugdringing van de personeelsschaarste. De doelmatigheid van ziekenhuizen is immers
van vele factoren afhankelijk. Het is echter evident dat het eventuele doelmatigheidsverlies als
gevolg van de personeelsschaarste teruggedrongen wordt als de personeelsschaarste afneemt.
4
Kunt u aangeven waarom de IGZ het aantal wachtlijsten en de wachttijden op andere wijze heeft
berekend dan gebruikelijk? U geeft aan dat uit de landelijke cijfers een gestage daling van de
wachtlijsten blijkt. Hoe verklaart u het grote verschil tussen beide uitkomsten? (p. 2)
4
Het doel van het onderzoek was te onderzoeken of de financiële toestand van individuele
ziekenhuizen gevolgen heeft voor de zorg die ziekenhuizen leveren. De IGZ heeft naar de
wachtlijsten gekeken als een indicator van een verschil tussen zorgaanbod en zorgvraag. De IGZ
heeft er daarom voor gekozen om te kijken naar die wachtlijsten waar dat verschil het grootst is.
Dat zijn de wachtlijsten waar de wachttijd lang is. Daarom zijn de 5 langste wachttijden per
ziekenhuis gekozen en gevolgd over de tijd voor zowel het aantal wachtenden als de wachttijd.
5
De IGZ concludeert dat 60 % van de ziekenhuizen in de eerste elf maanden van 2002 een
negatief exploitatieresultaat had, de berekeningen van Prismant over 2002 geven aan dat dit
29% van de ziekenhuizen betrof. Hoe verklaart u dit verschil? Is het verschil uitsluitend te wijten
aan de positieve nacalculaties van het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG), of ziet u
aanleiding nog aanvullend onderzoek te laten uitvoeren? (p. 2)
5
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 18 december 2003 (Kamerstukken II, 27 295, nr. 63)
heeft de IGZ gerekend met realisatiecijfers tot en met november terwijl Prismant de
exploitatiecijfers voor heel 2002 weergeeft. Zoals aangegeven in diezelfde brief is een verklaring
voor het verschil, dat bij de cijfers van de IGZ geen rekening is gehouden met de veelal positieve
nacalculaties die gedurende het jaar door het CTG worden vastgesteld. Het verschil is niet
uitsluitend te wijten aan de positieve nacalculaties; ondermeer de realisatiecijfers van december
niet zijn meegenomen in de cijfers van de IGZ. Over het algemeen stuurt een ziekenhuis
overigens binnen een marge van 1 à 2 % van het totale budget. Ik zie geen aanleiding voor een
aanvullend onderzoek.
6
Welke consequenties heeft het achterblijven van de reserves bij de gemiddelde stijging van de
verplichtingen van ziekenhuizen? Komen ziekenhuizen als gevolg van deze ontwikkeling eerder in
financiële problemen dan in geval van hogere dekkingspercentages? Welke gevolgen heeft het
dalend dekkingspercentage voor de concurrentiemogelijkheden tussen ziekenhuizen? (p. 2)
6
In zijn algemeenheid betekent het achterblijven van de reserves bij de gemiddelde stijging van de
verplichtingen van ziekenhuizen, dat de mogelijkheid van instellingen om negatieve
exploitatieresultaten op te vangen vermindert. De ziekenhuizen komen daardoor eerder in de
problemen dan bij hogere dekkingspercentages. Volgens gegevens van het Waarborgfonds (WfZ)
(over 65% van de ziekenhuizen) was in 2002 sprake van een beperkte teruggang van de
financiële reservepositie (-0,36%). In 2001 was dat -1,3%. Het gemiddelde percentage
vermogen van de ziekenhuizen was eind 2002 volgens het WfZ 7,95%. Deze situatie lijkt
vooralsnog geen beperkingen op te leggen aan de mogelijkheid om meer concurrentie te
introduceren. Zou een dergelijke ontwikkeling zich doorzetten, dan zal dit uiteindelijk van invloed
zijn op de mogelijkheden om in de financiële behoefte van de instelling te voorzien.
7
Is de conclusie van de IGZ, dat grote verschillen tussen ziekenhuizen bestaan voor wat betreft de
exploitatiekosten en netto kosten per patiënteneenheid, voor u aanleiding de oorzaken van deze
verschillen nader te onderzoeken? Kunt u aangeven waarom u het wel / niet verstandig vindt
alvorens met het project `Sneller Beter' te starten, de oorzaken van de grote verschillen tussen
ziekenhuizen te onderzoeken? (p. 3)
7
Er bestaan niet alleen grote verschillen tussen ziekenhuizen, maar ook binnen ziekenhuizen
bestaan aanzienlijke verschillen. Het komt binnen een ziekenhuis voor dat, terwijl het ene deel
bijzonder efficiënt werkt, een ander deel dat juist niet doet. Een bekend voorbeeld is bovendien
dat per specialisme de wachttijden van één ziekenhuis aanzienlijk kunnen verschillen. Het
programma Sneller Beter is dus voor alle ziekenhuizen van belang. Het onderzoeken van de
precieze verschillen tussen de ziekenhuizen is tijdrovend en prijzig. Naar mijn mening is het beter
om zo veel mogelijk goede voorbeelden op te sporen en deze zo breed mogelijk te verspreiden
zodat de ziekenhuizen snel toegang hebben tot de kennis die noodzakelijk is om meer kwaliteit
en doelmatigheid te realiseren.
8
U constateert tevens dat het aantal ziekenhuizen dat in meer serieuze problemen komt stabiel
blijft. Kunt u aangeven welke maatregelen u voorstaat om deze jaarlijks terugkerende `serieuze'
problemen te lijf te gaan? Is het waarschijnlijk dat als gevolg van de dreigende tegenvaller van
400 miljoen euro, waarvan 100 miljoen euro naar alle waarschijnlijkheid door zorginstellingen zelf
zal worden moeten worden opgebracht, meer ziekenhuizen met incidentele dan wel structurele
financiële problemen te kampen krijgen? (p. 3)
8
Het is niet mijn bedoeling uit te sluiten, dat instellingen in financiële problemen kunnen komen.
Dit verdraagt zich immers niet met de eigen verantwoordelijkheid van de instelling voor zijn
exploitatie en met het systeem van vraagsturing waar ik naar streef. Aan de andere kant is het
van groot belang, dat instellingen zo goed mogelijk kunnen functioneren binnen het systeem. Ten
behoeve hiervan heb ik een aantal maatregelen genomen zoals het starten van het traject Sneller
Beter (zie ook vraag 1). Verder streef ik er naar, dat instellingen deelnemer kunnen worden van
het Waarborgfonds en heb ik in de concept-WTZi een basis gelegd voor een adequate
bestuurlijke vormgeving van instellingen alsmede voor een transparante bedrijfsvoering van
instellingen.
Over de gevolgen van de dreigende tegenvaller van euro 400 mln. voor de ziekenhuizen valt op
dit moment nog niets te melden.
Vragen VVD-fractie
9
Hoe betrouwbaar acht u onderzoek naar de relatie tussen enerzijds de kwaliteit van zorg en
anderzijds de financiële situatie van ziekenhuizen, terwijl wordt gesteld dat voor kwaliteit geen
prestatie-indicatoren zijn ontwikkeld? (p. 1)
9
Juist omdat het niet mogelijk bleek de kwaliteit van zorg op publiek toegankelijke wijze te meten
en uit te drukken in maat en getal, heeft de IGZ ervoor gekozen om de stelling te onderzoeken of
de kosten per patiënt correleert met de kwaliteit van zorg. Er zijn in het rapport dan ook geen
conclusies opgenomen over meetbare effecten van de financiële toestand op de kwaliteit van
zorg.
10
Zijn de kwaliteitsindicatoren niet allang vastgesteld door de wetenschappelijke verenigingen,
namelijk in de vorm van gouden standaarden en protocollen? (p. 1)
10
Richtlijnen en protocollen geven normen voor verantwoorde zorg en kunnen als zodanig als
toetsinstrument gebruikt worden. Voor het beoordelen van een indicator is een norm voor het
beoordelen van het resultaat nuttig. Het effect is het best te vergelijken met de
wegenverkeerswet, norm van 50 km per uur als maximum is de gouden standaard, de indicator
is de camera langs de weg die de snelheid meet en een signaal geeft bij het overschrijden.
11
Wat zeggen de duidelijke trends in daling van de productiviteit en stijging van de kosten in relatie
tot de wachttijden en wachtlijsten? Betekent dit dat de wachttijden en wachtlijsten veel verder
kunnen dalen met dezelfde financiële investering? (p. 2)
11
De wachtlijsten/tijden hangen zeker niet alleen met een tekort aan middelen samen. De
wachtlijsten/tijden hangen vooral samen met het gegeven dat het zorgsysteem niet aanzet tot
doelmatigheid en kwaliteit. Het aanpakken van problemen zoals verkeerde bedden, verzuim van
patiënten voor afspraken, maar ook betere logistiek in de ziekenhuizen zal kunnen leiden tot een
aanzienlijke productiviteitsverbetering.
12
Met hoeveel en ten opzichte van welke peildatum is de productiviteit in ziekenhuizen gedaald?
Wat is de minister voornemens hieraan te doen? Welke efficiëncyprikkels ontbreken? (p. 2)
12
In het IGZ onderzoek zijn gegevens vanaf 1999 tot en met 2002 gebruikt. Men benadert
productie door fte's en productieparameters (zoals polikliniek behandelingen en klinsche
opnames) met elkaar in verband te brengen. Belangrijk hierbij is dat de prikkels in de zorg zo zijn
dat alle partijen de verantwoordelijkheid nemen die past bij hun rol. De zorgverzekeraars moeten
voldoende zorg van goede kwaliteit tegen een scherpe prijs inkopen. Dit vergt dat
zorgverzekeraars een belang krijgen om met elkaar te concurreren op kwaliteit en prijs (nominale
premie) van de ingekochte zorg. De ziekenhuizen moeten goede zorg leveren op een doelmatige
wijze tegen aanvaardbare kosten. Belangrijk is dat zij risico lopen over hun omzet. De invoering
van DBCs en het opheffen van de contracteerplicht zijn essentieel. Ook de patiënt/verzekerde
moet een belang krijgen om scherp te zijn bij het kiezen van zijn/haar zorgverzekeraar (de
nominale premie), maar ook kwaliteit eisen van zijn zorgverzekeraar. Partijen moeten elkaar
aanzetten tot kwaliteit, doelmatigheid en innovatie. Daarvoor zijn de ophanden zijnde
maatregelen van belang, zoals de invoering van de DBCs, het opheffen van de contracteerplicht,
de nieuwe zorgverzekeringswet en het vergroten van de risicodragendheid van de
zorgverzekeraars.
13
Hoe kunnen de grote verschillen tussen ziekenhuizen worden verklaard als het gaat om de
reserve voor aanvaardbare kosten? (p. 3)
13
De eisen die aan het management van een ziekenhuis worden gesteld, worden met het
verschuiven van het systeem van aanbodsturing naar vraagsturing steeds hoger. In de praktijk
blijkt dat er grote verschillen zijn in de mate waarin besturen er in slagen aan die hogere eisen
tegemoet te komen. Dit verklaart het verschil in de exploitatieresultaten en daarmee de
mogelijkheid de reserve aanvaardbare kosten verder te verhogen bij een positief resultaat, dan
wel dat de reserve wordt verlaagd bij een negatief resultaat.
14
Wat is de gewenste omvang van de reserves als deel van het ziekenhuisbudget? (p. 3)
15
Welke consequenties heeft het nieuwe zorgstelsel voor de omvang van de reserves? (p. 3)
14 en 15
Invoering van het nieuwe zorgstelsel betekent in de praktijk dat de financiële reserves van
instellingen op een wat hoger niveau moeten komen dan nu vaak het geval is. In het gesloten
systeem van aanbodregulering zijn de zorginstellingen lange tijd ingesteld geweest op "risicoarm"
ondernemen. Het management van zorginstellingen zal tijd moeten worden gegund om zich meer
marktconform te gaan gedragen. Onderdeel daarvan is het opbouwen van hogere financiële
reserves. Financiële reserves zijn geen "dood geld" dat ten onrechte onttrokken wordt aan de
zorg, maar getuigen van verantwoordelijkheidsbesef van instellingen om een financiële buffer te
hebben. De overheid moet instellingen in staat stellen een gezonde vermogenspositie te
realiseren. Een voor de hand liggend instrument hiervoor is het hanteren van meer
marktconforme bekostigingssystemen. Ook de mogelijkheid om het aantrekken van eigen
vermogen toe te staan (winstoogmerk) kan niet onvermeld blijven.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport