CDA Rotterdam
Actueel
Rotterdam, 18 maart 2004
CDA: Geen hoofddoekenverbod
Mijnheer de voorzitter,
Het beeld in de commissievergadering van afgelopen donderdag was erg
duidelijk. Geen enkele steun voor het voorstel van Leefbaar. Hierbij
mag niet de indruk ontstaan dat we als Raad dat geldt in ieder geval
voor onze fractie- deze discussie niet serieus zullen voeren want dat
doen we wel. Het is een belangrijke discussie omdat de discussie door
veel mensen in onze stad wordt gevoerd en we alleen al daarom
rekenschap moeten geven van gevoelens die leven. We kiezen dus niet
voor hakken in het zand en we houden ons niet afzijdig. We verschuilen
ons niet achter vage principes of algemeenheden. We nemen de discussie
serieus en ook de gebezigde argumenten, zowel in het publieke als in
het politieke debat.
Dat debat gaat heel breed. Het gaat over fundamentele kwesties over
neutraliteit van de overheid en het beginsel van de scheiding tussen
kerk en staat. In de commissie hebben we een poging gedaan om op dit
principiële niveau een discussie met de fractie van Leefbaar aan te
gaan. In de notitie geeft de fractie namelijk aan dat zie iets vindt
over de wijze waarop gelovigen hun geloof moeten beleven, geven ze aan
dat religie thuis hoort in het prive-domein en zeker niet in het
publieke domein en geven ze een nogal on-nederlandse invulling van het
begrip neutrale overheid. Helaas kwam deze discussie van de zijde van
Leefbaar niet van de grond. Toen ik aangaf dat de Leefbaar-fractie
zich baseerde op een absoluut onjuiste interpretatie van de scheiding
tussen kerken staat die overigens helemaal niet ter discussie staat,
zowel kerk als staat kunnen al langer dan 150 jaar zeer goed leven met
de manier waarop deze scheiding is ingevuld- gaf collega Matlener aan
dat het CDA zich conform dit principe van scheiding tussen kerk en
staat moet gaan gedragen. Iedereen die de geschiedenis van de
Christen-Democratie kent snapt dat christen-democratie alleen maar kan
bestaan onder het beginsel van deze scheiding. Zie de geschiedenis van
de partij en haar voorgangers:dat loopt parallel met de uitwerking van
dit beginsel.
Genoeg hierover. Ik heb niet de indruk dat historische of
rechtstheoretische beschouwingen de vooronderstelling bij de fractie
van Leefbaar zal doen verdwijnen dat religie niet thuis hoort in het
publiek domein van overheid en samenleving. Wij zijn het daar erg mee
oneens, dat zal wel duidelijk zijn.
Dan over de hoofddoek. Ons standpunt over het dragen van religieuze
symbolen door ambtenaren is niet zwart-wit. Het past niet in het ja
nee hokje van Maurice de Hond. We beginnen bij het principe. Dat past
bij onze manier van politiek bedrijven. Principes zijn uitgangspunten
die wij zo belangrijk vinden dat we alles wat we doen in de politiek
daar aan toetsen. Het gaat dan om rechtstatelijke en christelijke
principes. Wij zeggen dat er ruimte moet zijn voor ambtenaren om
uiting te geven aan hun geloof door kleding. Dat is natuurlijk niet
ongeclausuleerd. Het is niet zwart-wit, als gezegd. Het geldt niet
voor alle functies. Er zijn een aantal argumenten om van dit principe
af te wijken. Overigens is dat niet een Rotterdamse keuze maar
hanteert het landelijk CDA, en ook minister Donner, en naar ik heb
vernomen ook het kabinet hetzelfde standpunt. Ik merk daarbij op dat
de fractie goed uit de voeten kan met de brief van het College over
dit onderwerp. Er zijn functies te benoemen waarvoor het zeer redelijk
is dat daar geen hoofddoeken worden gedragen. Als er uniformen worden
gedragen geldt het uniformvoorschrift. Als de hoofddoek het
functioneren als ambtenaar in de weg staat gaat het belang van goed
ambtelijk functioneren voor op het recht van expressie van geloof.
Hier gaan we al jarenlang goed mee om, onder andere door de heldere
lijnen van de Algemene Wet Gelijke
Behandeling en de uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling die
een aantal criteria hebben geformuleerd. Dit hoeven we overigens niet
allemaal nog verder te reglementeren. Dat lossen we in de praktijk op
de werkvloer wel op en zo hoort dat ook.
Voorzitter,
Collega Madlener deed in de commissie van afgelopen donderdag een
beetje smalend over onze inzet op het terrein van waarden en normen.
Dat is jammer want als iets duidelijk is geworden de afgelopen jaren
is dat we in de Rotterdamse samenleving behoefte hebben aan
gemeenschappelijkheid. En het gaat dan niet alleen over onze taal en
over onze rechtsregels maar ook over gemeenschappelijke en dominante
waarden en normen. Daar doen we geen concessies aan. Je kan er wel
anders over denken, die vrijheid is er, maar in de uitingen van de
overheid en als basisprincipe voor de samenleving gelden deze waarden
en normen, zoals de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, de
gelijke positie van homos, het afwijzen van geweld, het dragen van
eigen verantwoordelijkheid etc. In de onverschilligheid die onze
samenleving te lang heeft gedomineerd zijn deze uitgangspunten uit
beeld geraakt. Ieder moet zelf maar weten wat hij vindt. Zo is dat dus
niet en dat dragen we uit. Er is een dominante publieke norm en dat is
de basis voor het optreden van de overheid. Meer dan ooit moeten we in
onze dialoog met groepen in de stad uitgaan van deze waarden en
normen. Daar past geen onverschilligheid en geen relativering bij.
Verder nog een opmerking over het belang van emancipatie. Alle
Rotterdamse vrouwen moeten actief aan de samenleving kunnen deelnemen
op hun plek in de samenleving. Als moeder, op school, als vrijwilliger
of in een baan. Dat is niet de werkelijkheid en dat vergt een
hernieuwd elan in het emancipatiebeleid. De discussie van vandaag
heeft daarmee te maken. Het goed van een uit geloofsovertuiging
gedragen hoofddoek mag niet in zijn tegendeel verkeren als, op zijn
zachts gezegd, een aanwijzing voor achterstelling of onderdrukking ook
al geldt dit maar voor een hele kleine of zelfs een onzichtbare groep.
Als we hier vandaag besluiten om vrouwen met een hoofddoek te weren
bestaat het risico dat vrouwen die nu de stap hebben gezet naar werk
vervolgens weer afhaken. Los van de opmerkingen die ik al heb gemaakt
is dat een extra argument om de voorstellen van onze coalitiepartner
niet te steunen.
Ik begon mijn bijdrage in deze Raad met de vaststelling dat deze
discussie in de samenleving leeft. We moeten erg oppassen dat we in de
discussie over inburgering en integratie niet onze ogen sluiten voor
de ongekend positieve ontwikkelingen in de Rotterdamse samenleving. De
discussie over de hoofddoek is niet verkeerd, ook niet in de richting
voor de grote moslimgemeenschap in de stad, en mag scherp worden
gevoerd, maar de missie voor de stad Rotterdam blijft overeind staan,
en dat is dat 600.000 Rotterdammers met elkaar die stad bouwen.
Verschil tussen mensen is dan een gegeven. Als we de discussie scherp
voeren, dan moeten we ook oog en oor hebben voor gevoelens in de
moslimgemeenschap die zich als tweederangs neergezet voelen. En dan
moeten we vaststellen dat religie en levensbeschouwing belangrijk zijn
in onze samenleving waar plek voor is, ook als het gaat om de islam in
Rotterdam.
Punt zetten achter de discussie.