http://www.justitie.nl
MIN JUST: Speech minister Verdonk over racisme en intolerantie
TOESPRAAK T.G.V. HET 10-JARIG LUSTRUM VAN DE EUROPEAN COMMISSION
AGAINST RACISM AND INTOLERANCE (ECRI) DOOR MINISIER VERDONK (V&I ) OP
18 MAART 2004 IN STRAATSBURG.
Dames en Heren,
Allereerst wil ik secretaris-generaal Walter Schwimmer danken voor
zijn uitnodiging hier te spreken op deze bijzondere bijeenkomst van
ECRI.
ECRI bestaat nu 10 jaar en ik bied hierbij, ook namens de Nederlandse
regering, mijn oprechte felicitaties aan.
ECRI is een bijzondere instelling. Ze heeft zich in de loop der jaren
ontwikkeld tot een praktische, vooruitstrevende maar vooral
geloofwaardige organisatie voor de bestrijding van racisme en
intolerantie. Haar bestaansrecht heeft ze in het bijzonder verdiend
door haar onafhankelijkheid en deskundigheid. De landenrapportages
maar ook de functionele beleidsadviezen aan de lidstaten van de Raad
van Europa getuigen hier van. De ECRI is een organisatie die staat
voor de kerntaken van de Raad van Europa: de bevordering van
democratie, mensenrechten en de rechtsstaat. Een organisatie die in
deze tijd meer dan nodig is.
Ik wil hier even stil blijven staan bij de terroristische aanslagen
die Spanje vorige week troffen en die ook in Nederland verbijstering
en verslagenheid teweegbrachten. Zoveel doden, zoveel gewonden en
zoveel nabestaanden. Ik wil hierbij mijn gevoelens van deelneming
betuigen, ook namens de Nederlandse overheid en bevolking.
Europa mag trots zijn op haar open en vrije samenlevingen. Maar deze
openheid en vrijheid maken de samenlevingen ook kwetsbaar voor
ondermijnende acties. Het trieste voorbeeld van de aanslagen
in Spanje getuigt hiervan. Het blijft daarom belangrijk om
gezamenlijk terrorisme te bestrijden en tegelijkertijd te vechten voor
verworvenheden als gelijke rechten en een open democratie.
Maar we dienen ervoor te waken ons bij de strijd tegen het terrorisme
mee te laten slepen door groepen binnen onze samenleving te
stigmatiseren. Juist nu moeten we kijken naar wat we samen delen, waar
we samen voor staan. Een open communicatie en het stimuleren van
contacten - zowel lokaal als op overheidsniveau - zijn instrumenten om
de bevolking bij elkaar te houden, om begrip voor elkaar te tonen en
om te laten zien waar je als persoon voor staat.
De samenlevingen binnen Europa, maar ook de Europese samenleving als
geheel, zijn duidelijk aan verandering onderhevig. Wij leven in een
tijd van sterke, dynamische bewegingen die Europa en de rest van de
wereld de laatste decennia een ander aanzien hebben gegeven. Ik doel
daarbij niet alleen op veranderingen als gevolg van individualisering
en internationalisering - bewegingen die versterkt zijn door nieuwe
communicatiemogelijkheden zoals internet - maar ook op grote
demografische verschuivingen en schommelingen. De samenleving in
Europa is diverser geworden. Sommige landen, ooit emigratielanden,
vangen nu immigranten op uit alle delen van de wereld en in bijna alle
landen is het aantal nationaliteiten sterk toegenomen. Deze trek naar
Europa is niet verwonderlijk. Europa is politiek stabiel, economisch
welvarend en biedt daarom velen een aantrekkelijk
toekomstperspectief.
Ook al weten we dat we allerlei demografische ontwikkelingen niet
geheel kunnen reguleren, we zullen invloed moeten uitoefeningen op
deze grootschalige bewegingen. Welvaart en stabiliteit brengen
verantwoordelijkheden met zich mee voor de toekomst.
Het is de taak van de politiek om richting te geven aan immigratie en
integratie, om keuzes te maken voor de huidige en komende generaties.
Een ongecoördineerde instroom leidt tot sociale spanningen,
overbelasting van de verzorgingsstaat, verstoring van de arbeidsmarkt,
en ontwikkeling van concentratiewijken in de grote steden.
Nederland beschouwt immigratie en integratie niet als afzonderlijke
beleidsvraagstukken maar wenst ze te behandelen in onderlinge
samenhang. Ze zijn daarom samengebracht in één ministeriële
portefeuille. Migratie moet gereguleerd worden, maar integratie ook.
Een verblijfstitel voor Nederland schept rechten en plichten. We eisen
daarom dat migranten Nederlands leren, kennisnemen van de geschiedenis
van dit land en economisch zelfvoorzienend zijn.
Dat betekent niet dat immigranten de eigen culturele voorkeuren moeten
opgeven, maar wel dat ze deze moeten verzoenen met de hoofdstroom van
de Nederlandse samenleving. De ontwikkelingen in Nederland baren in
dit opzicht wel zorgen. Migranten staan nog op te grote afstand van de
samenleving. Rapportages laten zien dat er op deelterreinen de laatste
jaren bij sommige groepen vooruitgang is geboekt. De werkloosheid is
verminderd, de onderwijsresultaten zijn verbeterd. Maar de afstand
tussen migranten en de autochtone bevolking is nog steeds te groot.
Migranten wonen veelal afgezonderd van autochtonen in eigen wijken met
eigen voorzieningen. Ze houden vast aan de eigen gebruiken en
leefregels, en brengen die over op de kinderen. Kinderen komen
daardoor in een niemandsland terecht tussen twee culturen. Dat knaagt
aan de identiteit, aan het 'zich thuis voelen'. Driekwart van de
Turkse en Marokkaanse jongeren in Nederland trouwt met een partner uit
het land van herkomst. Met het cultiveren van de eigen identiteit valt
die afstand niet te overwinnen. De eenheid van onze samenleving moet
juist gevonden worden in hetgeen we gemeenschappelijk hebben. Gedeeld
burgerschap is het doel van het Nederlands integratiebeleid.
Europa zal er de komende decennia nog veel nieuwkomers bij krijgen.
Wij zullen daarvoor mogelijkheden moeten scheppen, economisch,
sociaal en cultureel. Nieuwkomers en hun kinderen of ze nu
vluchtelingen of migranten zijn, moeten volwaardig deelnemen aan de
maatschappij. Gebrekkige integratie veroorzaakt economische, sociale
maar ook religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen.
Het verkleint de bereidheid van Europese landen om vluchtelingen op
te nemen. Het verkleint ook de bereidheid van Europeanen om te
accepteren dat mensen het recht hebben op een gezinsleven met iemand
die van elders komt.
Het is dan ook van groot belang om op Europees niveau een gezamenlijke
visie op integratiebeleid te ontwikkelen. Om de nieuwkomers in staat
te stellen deel te nemen aan de samenleving zal daarbij het accent
moeten liggen op hun toerusting met de taal en met basale kennis van
het ontvangend land. Dat land dient tegelijkertijd te werken aan de
toegankelijkheid van haar instellingen, onderwijs en gezondheidszorg.
Maar daarnaast is Europa ook gediend met een gedegen
antidiscriminatiebeleid. Hier ligt een bijzondere taak voor een
institutie als de ECRI om de strijd tegen racisme en aanverwante
onverdraagzaamheden te blijven voeren. De lidstaten zullen
uiteindelijk ervoor moeten zorgen dat de verschillende groepen binnen
onze samenlevingen elkaar naderen en met elkaar in contact komen.
De lidstaten dienen dan ook hun samenwerking op integratiegebied te
versterken en de mogelijkheden te benutten om integratieproblemen waar
iedere lidstaat mee worstelt, met elkaar te bespreken. De aanpak van
racisme en discriminatie zal daar ongetwijfeld deel van uitmaken want
deze strijd is nog lang niet gestreden. We zien in Europa spanningen
als gevolg van een groeiende islamafobie en een stijgend
antisemitisme. Dat zijn verontrustende tekenen maar ik ben van mening
dat ze Europa tevens de mogelijkheid bieden om duidelijk te maken
welke waarden wij binnen Europa als belangrijk ervaren, welke
maatregelen noodzakelijk zijn om die spanningen weg te nemen en hoe we
groepen weerbaar kunnen maken tegen extremistische invloeden van
buitenaf.
Tijdens het aanstaande Nederlandse voorzitterschap van de Europese
Unie wil ik dan ook ruim aandacht schenken aan het integratiebeleid om
met een nieuwe aanpak adequaat in te kunnen spelen op de veranderingen
binnen Europa.
Ik wens u een vruchtbare discussie.
18 mrt 04 14:14
Ministerie van Justitie