Kamerstuk, 16-3-2004
Brief over allochtonen in de gezondheidszorg
Hans Hoogervorst stelt van 2004 tot en met 2007 extra geld beschikbaar
om allochtonen vertrouwd te maken met de gezondheidszorg in Nederland.
Het stimuleringsprogramma richt zich met name op het uitwisselen en
versterken van de praktische kennis over allochtonen en hun zorgvraag.
Dat schrijft de minister vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
* PDF - Kamerstuk - Brief over allochtonen in de gezondheidszorg
Om het kamerstuk op te halen:
Zie het origineel
Brief over allochtonen in de gezondheidszorg (nieuw venster)
Kamerstuk, 16-3-2004 (7 pag., 136 kB)
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
GVM/2424205
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
allochtonen in
de gezondheidszorg
1. Inleiding
De samenstelling van de bevolking in ons land verandert. Dat heeft nu en in de toekomst
gevolgen voor de volksgezondheid en de zorg. Demografische en sociaal-culturele
veranderingen spelen daarbij een rol. Daarom heeft de toenmalige Minister van VWS,
dr. E. Borst-Eilers, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) om advies gevraagd
over nieuwe impulsen voor het beleid. De raad heeft dit advies, `Interculturalisatie van de
gezondheidszorg', in juli 2000 uitgebracht. Hij doet een aantal aanbevelingen om de
toegankelijkheid, kwaliteit en effectiviteit van het zorgaanbod aan allochtonen te verbeteren.
Deze aanbevelingen gaan onder meer over de infrastructuur, diversiteitmanagement,
kwaliteitsbeleid, opleidingen, allochtone zorgconsulenten, ondersteunings- en overleg
structuren op wijk- en buurtniveau, het volgen van ontwikkelingen en onderzoek en
voorzieningen voor specifieke groepen.
Het toenmalige kabinet heeft in een reactie hierop (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000
2001, 27401, nr. 6, 13 november 2000) het beleid van de komende jaren uiteengezet. Het
doel was om onder regie van VWS samen met het brede veld van de gezondheidszorg een
nieuwe en krachtige impuls te geven aan de interculturalisatie en die te laten verankeren in
de gezondheidszorg. Hierover is ook met de Kamer gesproken.
Vervolgens is in augustus 2001 voor een periode van vier jaar de Projectorganisatie
`Interculturalisatie van de Gezondheidszorg' ingesteld die aan de hand van een Plan van
Aanpak in de afgelopen periode heeft gewerkt aan de aanbevelingen uit het RVZ-advies. De
Projectorganisatie heeft in september 2003 een voortgangsrapportage uitgebracht (zie
bijlage 1, 2 en 3) die ik ter informatie heb bijgevoegd.
Ik heb u al eerder (Vergaderjaar 2003 2004 Aanhangsel van de Handelingen, 16) aange
kondigd mij te beraden op het toekomstige beleid op dit terrein en op de positie van de
Projectorganisatie. Met deze brief informeer ik u daarover.
Een concept van de brief is voorgelegd aan het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Het
overleg daarover heeft op 12 maart jl. plaatsgevonden. Het LOM heeft opgemerkt de
aandacht voor sociaal-economische verschillen te missen. Ik heb verwezen naar mijn beleid
op het gebied van `Langer Gezond Leven' en een passage daarover in voorliggende brief
opgenomen.
Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres:
2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl
Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de
Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van
deze brief
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
Kenmerk
GVM/2424205
Daarnaast heb ik afgesproken in het najaar van 2004 met het LOM te zullen overleggen over
de invulling van de monitoring (zie paragraaf 5 en 6).
2. Resultaten uit onderzoek
De afgelopen jaren is er steeds meer onderzoek gedaan en daardoor meer bekend geworden
over de gezondheidstoestand en het zorggebruik van allochtonen. De resultaten geven een
afgewogen, maar ook gevarieerd beeld1. Er is weliswaar meer informatie beschikbaar maar
nog steeds is een allesomvattend beeld moeilijk te geven. De meeste onderzoeken beperken
zich namelijk tot de vier grootste groepen, te weten Turken, Marokkanen, Surinamers en
Antillianen. Daarnaast richten zij zich meestal op één sector (bijvoorbeeld kraamzorg of
huisartsenzorg) en / of één stad of regio.
Waar het gaat om de gezondheidstoestand, komt uit de Volksgezondheid Toekomst
Verkenning 2002 (RIVM 2002) naar voren dat de veel geuite veronderstelling dat de
gezondheid van verschillende allochtone groepen slechter is dan van de autochtone
bevolking, genuanceerd moet worden. Sommige allochtone groepen hebben juist een hogere
levensverwachting dan autochtonen. Bij de risicofactoren die de gezondheid bedreigen, is de
situatie gevarieerder. Bij voeding, roken en alcoholgebruik is het beeld bij allochtonen
gunstiger, maar bij druggebruik en sportdeelname ongunstiger. Verhoogd totaal
cholesterolgehalte komt bij allochtonen minder voor, maar verhoogde bloeddruk en
overgewicht vaker. Dit alles ligt weer verschillend voor de diverse allochtone groepen, naar
geslacht en leeftijd.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het bij de gezondheidstoestand van
allochtonen niet gaat om achterstanden in het algemeen ten opzichte van de autochtone
bevolking, maar om verschillen en differentiatie. Dit geldt niet alleen tussen autochtonen en
allochtonen, maar ook tussen en binnen groepen allochtonen. Andere factoren, zoals
migratiegeschiedenis, leeftijd (generatie), sekse en sociaal-economische positie spelen
daarbij een rol.
Ook de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen voor allochtonen geeft een genuanceerd
beeld. De factsheet Allochtonen en zorggebruik (RIVM / PZO, 2003, bijlage 4) biedt een
actueel overzicht van 36 onderzoeken op dit gebied. Samengevat kan worden gesteld dat de
toegankelijkheid van de zorg voor allochtonen goed is, maar dat er wel verschillen in
zorggebruik tussen allochtonen en autochtonen zijn. Allochtonen gaan bijvoorbeeld vaker
naar de huisarts die fungeert als een laagdrempelige voorziening. Van fysiotherapie en
andere medische zorg daarentegen maken Marokkanen, Antillianen en Turken minder vaak
gebruik dan autochtonen en andere groepen allochtonen.
Niet alle verschillen zijn per definitie een probleem. Dat verschillende groepen allochtone
ouderen minder dan autochtonen een beroep doen op de thuiszorg en haar voorzieningen,
omdat zij rekenen op de mantelzorg van hun kinderen, is op zichzelf niet negatief.
Dat deze groepen minder vaak gebruik maken van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) kan
bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat zij in eigen kring steun vinden. Wanneer
psychische klachten die wél om professionele hulp vragen, niet worden onderkend, is er
1 Daarnaast lopen er uiteraard nog steeds onderzoeken, bijvoorbeeld het onderzoek naar de
leefsituatie van allochtone ouderen dat in opdracht van VWS door het SCP wordt uitgevoerd
en naar verwachting in juli 2004 zal verschijnen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
Kenmerk
GVM/2424205
sprake van een andere situatie. Dan is het van belang dat deze klachten worden her- en
erkend en dat daarop vanuit de GGz een passend antwoord komt.
Bij het geneesmiddelengebruik komt een zelfde beeld naar voren als bij het zorggebruik. Er
zijn daarin verschillen naar etniciteit aan te geven die uiteenlopen voor de verschillende
groepen geneesmiddelen. Zowel Marokkanen als Turken gebruiken bijvoorbeeld vaker
pijnstillers en maagmiddelen. Het gebruik van middelen voor suikerziekte is onder Turken
tweemaal en onder Marokkanen vier maal zo hoog als onder autochtonen. Autochtonen
gebruiken daarentegen meer middelen tegen hart- en vaatziekten en meer slaap- en
kalmeringsmiddelen (VTV 2002, RIVM).
Uit bovenstaande onderzoeken komt ten slotte naar voren dat vraag en aanbod nog niet
altijd goed op elkaar aansluiten. Veel allochtonen weten (nog) niet bij welke zorgvoorziening
ze moeten zijn als ze bepaalde gezondheidsproblemen hebben of hoe zij deze voorziening
moeten benaderen. Migranten kennen de regels voor het verkrijgen van hulp vaak (nog) niet.
Ook hebben allochtonen deels andere opvattingen over gezondheid en ziekte en over het
zoeken van hulp.
Daarnaast bestaat meestal nog een afstand tussen allochtone zorgvragers en (autochtone)
zorgverleners. Deze afstand komt doordat men elkaar onvoldoende kent. Allochtonen voelen
zich in contacten met zorgverleners vaak onbegrepen of niet serieus genomen.
Zorgverleners herkennen dit. Mede daardoor vinden zij de zorgverlening aan allochtonen
vaak belastend, ook omdat er sprake kan zijn van complexe hulpvragen. Verwacht kan
worden dat veel van deze problemen zich in de loop van de tijd zullen oplossen. Enerzijds
omdat allochtonen verder zullen inburgeren. Anderzijds omdat er vele initiatieven zijn en
worden ontwikkeld, waardoor de kennis over de zorg aan allochtonen zal toenemen en de
kwaliteit van deze zorg zal verbeteren.
In generieke zin kan op grond van het bovenstaande worden geconcludeerd dat de zorg voor
allochtonen goed toegankelijk is. Allochtonen weten meestal de weg in de zorg goed te
vinden, daarbij soms geholpen door eigen netwerken van familie en vrienden. Verschillen
tussen autochtonen en de diverse allochtone groepen in de hoeveelheid zorggebruik vallen
niet per definitie ten nadele van allochtonen uit. Verder zullen in de loop van de tijd de
verschillen afnemen. In de tussentijd is het belangrijk, waar nodig, de aansluiting tussen
vraag een aanbod te verbeteren.
3. Breed scala van bestaande initiatieven
De stand van zaken van het Plan van Aanpak na anderhalf jaar van de Projectorganisatie
(bijlage 3) laat concreet zien hoe de verschillende sectoren met allochtonen in de
gezondheidszorg omgaan. Er is op instellings-, lokaal en landelijk niveau door verschillende
sectoren in een aantal opzichten vooruitgang geboekt (bijvoorbeeld in gehandicaptenzorg, de
ouderenzorg en de GGZ). Bij andere sectoren komt het beleid minder gemakkelijk van de
grond (bijvoorbeeld bij patiënten- en consumentenorganisaties waar nog te weinig sprake is
van betrokkenheid van allochtonen bij deze organisaties).
Ook uit andere bronnen komt een breed scala van al bestaande landelijke en lokale
projecten, initiatieven en activiteiten naar voren die zich richten op het verbeteren van de
zorg aan allochtonen. Ik noem ter illustratie enkele voorbeelden.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Kenmerk
GVM/2424205
In de publicatie Bewijs voor verschil (ZonMw, oktober 2003) worden 163 allochtonen
projecten beschreven voor de categorieën gezondheidstoestand, gezondheidsgedrag,
toegang tot en gebruik van de gezondheidszorg, inrichting van de gezondheidszorg en
ondersteuning gezondheids(zorg)onderzoek. De projecten lopen uiteen van een onderzoek
om de voorlichting aan allochtone vrouwen over foliumzuurgebruik rond de zwangerschap te
verbeteren tot de ontwikkeling van een cursus voor Turkse en Marokkaanse ouders van een
gehandicapt kind. ZonMw zal in de komende periode extra investeren in het implementeren
van de resultaten van deze projecten.
In een inventarisatie over de thuiszorg voor allochtone ouderen (Verpleegkunde 2003 18,
nr. 3, pagina 169 177) worden 23 initiatieven voor allochtone ouderen beschreven. Deze
initiatieven van de thuiszorgorganisaties variëren van de inzet van speciale medewerkers tot
het bieden van specifieke cursussen en voorzieningen voor allochtonen en het maken van
voorlichtingsmaterialen.
Het kenniscentrum interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg, Mikado, wordt van
1 juli 2002 tot en met 1 juli 2007 gefinancierd door VWS. Dit kenniscentrum ontwikkelt
expertise, biedt nascholing, geeft voorlichting en consultatie en bevordert deskundigheid op
het terrein van GGZ-zorg aan allochtonen. Verder voert GGz Nederland, met subsidie van
VWS, het Actieplan Interculturalisatie uit. Dit plan loopt van juni 2001 tot en met september
2004 en kent verschillende activiteiten gericht op intercultureel management, personeels
beleid, deskundigheidsbevordering, kwaliteitsbeleid, registratie en monitoring, kennisover
dracht en onderzoek, cliëntenbeleid en samenwerking eerste lijn.
Naast projecten en initiatieven specifiek gericht op allochtonen kunnen ook algemene
beleidsmaatregelen op landelijk of lokaal niveau de positie van allochtonen in de
gezondheidszorg verbeteren. Ik heb bijvoorbeeld in 2004 5 miljoen en vanaf 2005
structureel 10 miljoen uitgetrokken voor de uitvoering van de nota `Langer Gezond Leven
2004 2007'2. Een deel van dit budget zal specifiek worden aangewend om
gezondheidsachterstanden te bestrijden. De aangekondigde maatregelen om gezond
leefgedrag in achterstandswijken te bevorderen komen aan zowel autochtonen áls
allochtonen ten goede.
Uit bovenstaande kan de conclusie worden getrokken dat het aan initiatieven niet ontbreekt.
Er gebeurt landelijk en lokaal al veel op het gebied van allochtonen in de gezondheidszorg.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe en door wie dit proces verder moet worden
gestimuleerd.
4. Decentrale verantwoordelijkheid
De Projectorganisatie komt in haar voortgangsrapportage (bijlage 1 en 2) tot de conclusie
dat er weliswaar het nodige in het land gebeurt om de situatie in de gezondheidszorg voor
de verschillende culturele groeperingen te verbeteren, maar dat de invloed van de
Projectorganisatie en van het ministerie daarop gering is. Dit komt volgens haar doordat zij
binnen een onduidelijke structuur met onduidelijke verantwoordelijkheden moest opereren.
Volgens haar stagneert de uitvoering van het beleid.
De Projectorganisatie heeft dan ook twijfel over haar eigen effectiviteit uitgesproken. Wat er
naar haar mening nodig is, is niet zozeer een uitvoerende organisatie, maar een landelijke
2 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2003 2004, 22 894, nr. 20H
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
5
Kenmerk
GVM/2424205
organisatie die de partijen aanspreekt en stimuleert. Daarom beveelt zij aan de
Projectorganisatie om te bouwen tot een zogenaamde taskforce die moet functioneren als
aanjager van vernieuwingen in het veld.
Ik deel de analyse van de Projectorganisatie, dat het Plan van Aanpak onvoldoende aangeeft
wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze onduidelijke situatie leidt ertoe dat al te gemakkelijk
wordt teruggegrepen op de rijksoverheid als primair verantwoordelijke voor het vraagstuk.
De meeste aanbevelingen van de RVZ richten zich echter op het uitvoerend niveau en
kunnen door instellingen of beroepsbeoefenaren op lokaal niveau zelf worden uitgevoerd3.
Daar is de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (zeer) beperkt en kan zij niet
rechtstreeks invloed uitoefenen.
De aanbevelingen van de RVZ zijn overigens terecht toegespitst op het niveau van de
instellingen of het lokale niveau. Daar komen allochtone zorgvragers daadwerkelijk in
aanraking met de gezondheidszorg. Bovendien kan op dat niveau het beste aan de diversiteit
van de populatie allochtone zorgvragers naar zorgvraag en zorggebruik - recht worden
gedaan. Ook is de omvang en de aard van het vraagstuk niet zodanig dat een landelijke
organisatie in de rede ligt.
Ik vind daarom een structuur met een landelijke projectorganisatie geen adequate manier om
de positie van allochtone zorgvragers te versterken. Het instellen van een andere
organisatievorm op landelijk niveau, zoals de aanbevolen taskforce, houdt het idee in stand
dat de primaire verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid ligt, terwijl het gaat om een
decentrale verantwoordelijkheid. Burgers en instellingen moeten zélf hun verantwoordelijk
heid nemen.
Daarnaast moet het beleid van VWS in samenhang worden gezien met het kabinetsbrede
integratiebeleid Etnische Minderheden.
In de brief Integratiebeleid nieuwe stijl (d.d. 16 september 2003, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2003 2004, 29203, nr. 1) geeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en
Integratie aan dat het kabinet vastbesloten is de bakens te verzetten.
Integratiebeleid blijft nodig, maar dan wel op eigentijdse wijze en volgens de algemene
uitgangspunten van het kabinetsbeleid. Dit betekent dat ook in het integratiebeleid de eigen
verantwoordelijkheid van de (autochtone en allochtone) burger voorop staat. Doel is het
gedeeld burgerschap. Dat houdt in dat er Nederlands wordt gesproken en men zich houdt
aan basale Nederlandse normen.
In de genoemde brief constateert zij verder dat integratie niet volledig aan het vrije spel der
maatschappelijke krachten kan worden overgelaten. Daarom blijft het kabinet stimuleren en
eigen initiatieven van minderheden en autochtonen uitlokken.
De aard van de verantwoordelijkheden voor de versterking van de positie van allochtone
cliënten binnen de gezondheidszorg is in beginsel niet anders dan voor andere thema's in de
gezondheidszorg en gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving. Wel ben ik van mening
dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid beter moet nemen; dit is geen van bovenaf
3 Bijvoorbeeld de aanbevelingen `Versterking van intercultureel management' (aanbeveling
2), `In het kader van de kwaliteitswetgeving zullen instellingen en beroepsbeoefenaren in
hun aanbod de zorg aan allochtonen moeten expliciteren' (aanbeveling 3) en het bevorderen
van ondersteunings- en overlegstructuren op wijk- en buurtniveau (aanbeveling 7).
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
6
Kenmerk
GVM/2424205
opgelegde zaak, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen om
ervoor te zorgen dat alle mensen in Nederland die zorg nodig hebben, het ook krijgen.
De belangrijkste opdracht ligt bij de afzonderlijke partijen, bij zorgvragers, -verleners en
verzekeraars. Gezien de veelheid van initiatieven en activiteiten gericht op de positie van
allochtonen in de zorg (zie paragraaf 3) zijn er geen aanwijzingen dat deze partijen
structureel onvoldoende oog hebben voor de problematiek.
Allochtone zorgvragers en zo nodig hun directe omgeving moeten zichzelf vertrouwd maken
met het Nederlandse systeem van de gezondheidszorg. Daarvoor is nodig dat zij de
Nederlandse taal leren en beheersen4.
De wetgeving5 verplicht zorgaanbieders en verzekeraars om verzekerden, zonder aanzien
des persoons (naar bijvoorbeeld etnische achtergrond, sekse of seksuele voorkeur) te
helpen. Zij hebben daarbinnen hun eigen taak om ook in te gaan op de zorgvragen en -
behoeften van allochtone cliënten.
Verder spelen de opleidingen in de gezondheidszorg een belangrijke rol om toekomstige
zorgverleners goed voor te bereiden op hun carrière in de zorg. Zij zijn op alle niveaus zelf
verantwoordelijk voor het inrichten van hun curricula. Van hen wordt verwacht dat zij
aansluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen en voldoende aandacht besteden aan de
kennis en kunde die nodig is om zorg in een pluriforme samenleving te kunnen bieden.
De rol van de rijksoverheid is het stellen van de randvoorwaarden waarbinnen de
bovengenoemde partijen hun verantwoordelijkheden kunnen uitoefenen. De belangrijkste
daarvan zijn: een toegankelijk, solidair, betaalbaar en doelmatig systeem van zorg, adequate
financiering en voldoende toezicht op de kwaliteit van de zorg.
5. Nieuwe maatregelen
Bij het scheppen van de randvoorwaarden ligt voor VWS het accent op het stimuleren van
partijen tot het daadwerkelijk waarmaken van de eigen verantwoordelijkheid en het nemen
van eigen initiatief.
De aandacht gaat daarbij vooral uit naar twee onderwerpen, te weten de onbekendheid van
allochtone zorgvragers met de (spel)regels voor het verkrijgen van hulp en de wederzijdse
onbekendheid tussen allochtone zorgvragers en (autochtone) zorgverleners (zie onder
paragraaf 2). Deze onbekendheid komt vaak door een gebrek aan kennis en kunde
(bijvoorbeeld over culturele achtergronden en specifieke ziektebeelden). Deze kennis en
kunde bestaan weliswaar op verschillende plaatsen, maar worden nog niet altijd toegepast.
In dit kader stel ik voor de periode 2004 tot en met 2007 extra geld beschikbaar (maximaal
150.000,- per jaar). Deze stimuleringsubsidie zal in de vorm van een vierjarig programma
worden ondergebracht bij een of meerdere bestaande organisaties met bewezen expertise
op het terrein van allochtonen in de gezondheidszorg. Het programma zal zich met name
richten op het uitwisselen en versterken van de praktische kennis in de gezondheidszorg
over allochtonen en hun zorgvraag.
4 Het inburgeringbeleid van het kabinet is gericht op toerusting van minderheden
5 Zoals de Ziekenfondswet, de AWBZ, de Wet Kwaliteit Zorginstellingen en de Wet
Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
7
Kenmerk
GVM/2424205
Waar het specifiek om de zorgvragers gaat, ondersteun ik het voornemen van de Stichting
Fonds Patiënten-, Gehandicaptenorganisaties en Ouderenbonden (PGO) om prioriteit aan het
onderwerp etniciteit te geven. Het fonds wil daarmee onder meer bereiken dat de door hem
gesubsidieerde organisaties diensten aanbieden voor allochtonen, dat diens belangen
herkenbaar worden behartigd, dat specifiek voorlichtingsmateriaal voor hun belangrijkste
aandoeningen wordt ontwikkeld, dat geschikte prestatie-indicatoren worden ontwikkeld en
dat allochtonen bestuurlijk betrokken raken bij patiënten- en gehandicaptenorganisaties en
ouderenbonden. Ik heb het Fonds PGO gevraagd hiervoor in het werkprogramma 2004
concrete acties en resultaten te benoemen.
Om de ontwikkelingen op dit terrein bij de verschillende sectoren goed te kunnen volgen, zal
ik mij geregeld laten informeren door onder meer het RIVM, de Inspectie voor de
Gezondheidszorg, ZonMw en het Fonds PGO over de stand van zaken op het gebied van
zorggebruik door allochtonen. Op basis hiervan zal ik - waar relevant en nodig - het
onderwerp in de bestuurlijke overleggen met partijen uit de zorg en andere ministeries aan
de orde stellen, om hen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid.
6. Samenvattend
Hoewel er in de gezondheidszorg verschillen tussen allochtonen en autochtonen bestaan,
kan in het algemeen niet worden gesteld dat het bij de toegankelijkheid van de zorg voor
allochtonen gaat om een omvangrijk probleem. Verder vallen niet alle verschillen in
gezondheid tussen allochtonen en autochtonen per definitie ten nadele van allochtonen uit.
Daar, waar verbeteringen in de zorg aan allochtonen nodig zijn, laten de praktijkvoorbeelden
zien dat er het nodige gebeurt om deze tot stand te brengen.
Daarnaast is het ook een kwestie van tijd. Bepaalde problemen zullen door het proces van
inburgering in de loop der tijd worden opgelost. De gezondheidszorg zal door de toenemende
kennis over zorggebruik door allochtonen steeds beter op deze vraag kunnen inspelen.
De verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen in de zorg aan allochtonen moet
zo decentraal mogelijk worden neergelegd. Op dat niveau kunnen op maat oplossingen
worden gevonden. Veranderingen kunnen niet van bovenaf worden opgelegd, maar moeten
door burgers, organisaties en beroepsbeoefenaren zélf worden doorgevoerd. Een centraal
aangestuurde aanpak door VWS, of het nu om een projectorganisatie of taskforce gaat, is
daarom niet het geschikte instrument. Wel is het belangrijk het veld tijdelijk te stimuleren
om zélf het initiatief te (blijven) nemen. Daarvoor stel ik voor de periode 2004 tot en met
2007 middelen beschikbaar (maximaal 150.000,- per jaar). Ook zal ik de ontwikkelingen
in het veld nauwkeurig monitoren en partijen zo nodig op hun verantwoordelijkheid
aanspreken.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
GVM/2424205
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
allochtonen in
de gezondheidszorg
1. Inleiding
De samenstelling van de bevolking in ons land verandert. Dat heeft nu en in de toekomst
gevolgen voor de volksgezondheid en de zorg. Demografische en sociaal-culturele
veranderingen spelen daarbij een rol. Daarom heeft de toenmalige Minister van VWS,
dr. E. Borst-Eilers, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) om advies gevraagd
over nieuwe impulsen voor het beleid. De raad heeft dit advies, `Interculturalisatie van de
gezondheidszorg', in juli 2000 uitgebracht. Hij doet een aantal aanbevelingen om de
toegankelijkheid, kwaliteit en effectiviteit van het zorgaanbod aan allochtonen te verbeteren.
Deze aanbevelingen gaan onder meer over de infrastructuur, diversiteitmanagement,
kwaliteitsbeleid, opleidingen, allochtone zorgconsulenten, ondersteunings- en overleg
structuren op wijk- en buurtniveau, het volgen van ontwikkelingen en onderzoek en
voorzieningen voor specifieke groepen.
Het toenmalige kabinet heeft in een reactie hierop (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000
2001, 27401, nr. 6, 13 november 2000) het beleid van de komende jaren uiteengezet. Het
doel was om onder regie van VWS samen met het brede veld van de gezondheidszorg een
nieuwe en krachtige impuls te geven aan de interculturalisatie en die te laten verankeren in
de gezondheidszorg. Hierover is ook met de Kamer gesproken.
Vervolgens is in augustus 2001 voor een periode van vier jaar de Projectorganisatie
`Interculturalisatie van de Gezondheidszorg' ingesteld die aan de hand van een Plan van
Aanpak in de afgelopen periode heeft gewerkt aan de aanbevelingen uit het RVZ-advies. De
Projectorganisatie heeft in september 2003 een voortgangsrapportage uitgebracht (zie
bijlage 1, 2 en 3) die ik ter informatie heb bijgevoegd.
Ik heb u al eerder (Vergaderjaar 2003 2004 Aanhangsel van de Handelingen, 16) aange
kondigd mij te beraden op het toekomstige beleid op dit terrein en op de positie van de
Projectorganisatie. Met deze brief informeer ik u daarover.
Een concept van de brief is voorgelegd aan het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Het
overleg daarover heeft op 12 maart jl. plaatsgevonden. Het LOM heeft opgemerkt de
aandacht voor sociaal-economische verschillen te missen. Ik heb verwezen naar mijn beleid
op het gebied van `Langer Gezond Leven' en een passage daarover in voorliggende brief
opgenomen.
Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres:
2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl
Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de
Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van
deze brief
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
Kenmerk
GVM/2424205
Daarnaast heb ik afgesproken in het najaar van 2004 met het LOM te zullen overleggen over
de invulling van de monitoring (zie paragraaf 5 en 6).
2. Resultaten uit onderzoek
De afgelopen jaren is er steeds meer onderzoek gedaan en daardoor meer bekend geworden
over de gezondheidstoestand en het zorggebruik van allochtonen. De resultaten geven een
afgewogen, maar ook gevarieerd beeld1. Er is weliswaar meer informatie beschikbaar maar
nog steeds is een allesomvattend beeld moeilijk te geven. De meeste onderzoeken beperken
zich namelijk tot de vier grootste groepen, te weten Turken, Marokkanen, Surinamers en
Antillianen. Daarnaast richten zij zich meestal op één sector (bijvoorbeeld kraamzorg of
huisartsenzorg) en / of één stad of regio.
Waar het gaat om de gezondheidstoestand, komt uit de Volksgezondheid Toekomst
Verkenning 2002 (RIVM 2002) naar voren dat de veel geuite veronderstelling dat de
gezondheid van verschillende allochtone groepen slechter is dan van de autochtone
bevolking, genuanceerd moet worden. Sommige allochtone groepen hebben juist een hogere
levensverwachting dan autochtonen. Bij de risicofactoren die de gezondheid bedreigen, is de
situatie gevarieerder. Bij voeding, roken en alcoholgebruik is het beeld bij allochtonen
gunstiger, maar bij druggebruik en sportdeelname ongunstiger. Verhoogd totaal
cholesterolgehalte komt bij allochtonen minder voor, maar verhoogde bloeddruk en
overgewicht vaker. Dit alles ligt weer verschillend voor de diverse allochtone groepen, naar
geslacht en leeftijd.
Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het bij de gezondheidstoestand van
allochtonen niet gaat om achterstanden in het algemeen ten opzichte van de autochtone
bevolking, maar om verschillen en differentiatie. Dit geldt niet alleen tussen autochtonen en
allochtonen, maar ook tussen en binnen groepen allochtonen. Andere factoren, zoals
migratiegeschiedenis, leeftijd (generatie), sekse en sociaal-economische positie spelen
daarbij een rol.
Ook de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen voor allochtonen geeft een genuanceerd
beeld. De factsheet Allochtonen en zorggebruik (RIVM / PZO, 2003, bijlage 4) biedt een
actueel overzicht van 36 onderzoeken op dit gebied. Samengevat kan worden gesteld dat de
toegankelijkheid van de zorg voor allochtonen goed is, maar dat er wel verschillen in
zorggebruik tussen allochtonen en autochtonen zijn. Allochtonen gaan bijvoorbeeld vaker
naar de huisarts die fungeert als een laagdrempelige voorziening. Van fysiotherapie en
andere medische zorg daarentegen maken Marokkanen, Antillianen en Turken minder vaak
gebruik dan autochtonen en andere groepen allochtonen.
Niet alle verschillen zijn per definitie een probleem. Dat verschillende groepen allochtone
ouderen minder dan autochtonen een beroep doen op de thuiszorg en haar voorzieningen,
omdat zij rekenen op de mantelzorg van hun kinderen, is op zichzelf niet negatief.
Dat deze groepen minder vaak gebruik maken van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz) kan
bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat zij in eigen kring steun vinden. Wanneer
psychische klachten die wél om professionele hulp vragen, niet worden onderkend, is er
1 Daarnaast lopen er uiteraard nog steeds onderzoeken, bijvoorbeeld het onderzoek naar de
leefsituatie van allochtone ouderen dat in opdracht van VWS door het SCP wordt uitgevoerd
en naar verwachting in juli 2004 zal verschijnen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
Kenmerk
GVM/2424205
sprake van een andere situatie. Dan is het van belang dat deze klachten worden her- en
erkend en dat daarop vanuit de GGz een passend antwoord komt.
Bij het geneesmiddelengebruik komt een zelfde beeld naar voren als bij het zorggebruik. Er
zijn daarin verschillen naar etniciteit aan te geven die uiteenlopen voor de verschillende
groepen geneesmiddelen. Zowel Marokkanen als Turken gebruiken bijvoorbeeld vaker
pijnstillers en maagmiddelen. Het gebruik van middelen voor suikerziekte is onder Turken
tweemaal en onder Marokkanen vier maal zo hoog als onder autochtonen. Autochtonen
gebruiken daarentegen meer middelen tegen hart- en vaatziekten en meer slaap- en
kalmeringsmiddelen (VTV 2002, RIVM).
Uit bovenstaande onderzoeken komt ten slotte naar voren dat vraag en aanbod nog niet
altijd goed op elkaar aansluiten. Veel allochtonen weten (nog) niet bij welke zorgvoorziening
ze moeten zijn als ze bepaalde gezondheidsproblemen hebben of hoe zij deze voorziening
moeten benaderen. Migranten kennen de regels voor het verkrijgen van hulp vaak (nog) niet.
Ook hebben allochtonen deels andere opvattingen over gezondheid en ziekte en over het
zoeken van hulp.
Daarnaast bestaat meestal nog een afstand tussen allochtone zorgvragers en (autochtone)
zorgverleners. Deze afstand komt doordat men elkaar onvoldoende kent. Allochtonen voelen
zich in contacten met zorgverleners vaak onbegrepen of niet serieus genomen.
Zorgverleners herkennen dit. Mede daardoor vinden zij de zorgverlening aan allochtonen
vaak belastend, ook omdat er sprake kan zijn van complexe hulpvragen. Verwacht kan
worden dat veel van deze problemen zich in de loop van de tijd zullen oplossen. Enerzijds
omdat allochtonen verder zullen inburgeren. Anderzijds omdat er vele initiatieven zijn en
worden ontwikkeld, waardoor de kennis over de zorg aan allochtonen zal toenemen en de
kwaliteit van deze zorg zal verbeteren.
In generieke zin kan op grond van het bovenstaande worden geconcludeerd dat de zorg voor
allochtonen goed toegankelijk is. Allochtonen weten meestal de weg in de zorg goed te
vinden, daarbij soms geholpen door eigen netwerken van familie en vrienden. Verschillen
tussen autochtonen en de diverse allochtone groepen in de hoeveelheid zorggebruik vallen
niet per definitie ten nadele van allochtonen uit. Verder zullen in de loop van de tijd de
verschillen afnemen. In de tussentijd is het belangrijk, waar nodig, de aansluiting tussen
vraag een aanbod te verbeteren.
3. Breed scala van bestaande initiatieven
De stand van zaken van het Plan van Aanpak na anderhalf jaar van de Projectorganisatie
(bijlage 3) laat concreet zien hoe de verschillende sectoren met allochtonen in de
gezondheidszorg omgaan. Er is op instellings-, lokaal en landelijk niveau door verschillende
sectoren in een aantal opzichten vooruitgang geboekt (bijvoorbeeld in gehandicaptenzorg, de
ouderenzorg en de GGZ). Bij andere sectoren komt het beleid minder gemakkelijk van de
grond (bijvoorbeeld bij patiënten- en consumentenorganisaties waar nog te weinig sprake is
van betrokkenheid van allochtonen bij deze organisaties).
Ook uit andere bronnen komt een breed scala van al bestaande landelijke en lokale
projecten, initiatieven en activiteiten naar voren die zich richten op het verbeteren van de
zorg aan allochtonen. Ik noem ter illustratie enkele voorbeelden.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Kenmerk
GVM/2424205
In de publicatie Bewijs voor verschil (ZonMw, oktober 2003) worden 163 allochtonen
projecten beschreven voor de categorieën gezondheidstoestand, gezondheidsgedrag,
toegang tot en gebruik van de gezondheidszorg, inrichting van de gezondheidszorg en
ondersteuning gezondheids(zorg)onderzoek. De projecten lopen uiteen van een onderzoek
om de voorlichting aan allochtone vrouwen over foliumzuurgebruik rond de zwangerschap te
verbeteren tot de ontwikkeling van een cursus voor Turkse en Marokkaanse ouders van een
gehandicapt kind. ZonMw zal in de komende periode extra investeren in het implementeren
van de resultaten van deze projecten.
In een inventarisatie over de thuiszorg voor allochtone ouderen (Verpleegkunde 2003 18,
nr. 3, pagina 169 177) worden 23 initiatieven voor allochtone ouderen beschreven. Deze
initiatieven van de thuiszorgorganisaties variëren van de inzet van speciale medewerkers tot
het bieden van specifieke cursussen en voorzieningen voor allochtonen en het maken van
voorlichtingsmaterialen.
Het kenniscentrum interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg, Mikado, wordt van
1 juli 2002 tot en met 1 juli 2007 gefinancierd door VWS. Dit kenniscentrum ontwikkelt
expertise, biedt nascholing, geeft voorlichting en consultatie en bevordert deskundigheid op
het terrein van GGZ-zorg aan allochtonen. Verder voert GGz Nederland, met subsidie van
VWS, het Actieplan Interculturalisatie uit. Dit plan loopt van juni 2001 tot en met september
2004 en kent verschillende activiteiten gericht op intercultureel management, personeels
beleid, deskundigheidsbevordering, kwaliteitsbeleid, registratie en monitoring, kennisover
dracht en onderzoek, cliëntenbeleid en samenwerking eerste lijn.
Naast projecten en initiatieven specifiek gericht op allochtonen kunnen ook algemene
beleidsmaatregelen op landelijk of lokaal niveau de positie van allochtonen in de
gezondheidszorg verbeteren. Ik heb bijvoorbeeld in 2004 5 miljoen en vanaf 2005
structureel 10 miljoen uitgetrokken voor de uitvoering van de nota `Langer Gezond Leven
2004 2007'2. Een deel van dit budget zal specifiek worden aangewend om
gezondheidsachterstanden te bestrijden. De aangekondigde maatregelen om gezond
leefgedrag in achterstandswijken te bevorderen komen aan zowel autochtonen áls
allochtonen ten goede.
Uit bovenstaande kan de conclusie worden getrokken dat het aan initiatieven niet ontbreekt.
Er gebeurt landelijk en lokaal al veel op het gebied van allochtonen in de gezondheidszorg.
Vervolgens is de vraag aan de orde hoe en door wie dit proces verder moet worden
gestimuleerd.
4. Decentrale verantwoordelijkheid
De Projectorganisatie komt in haar voortgangsrapportage (bijlage 1 en 2) tot de conclusie
dat er weliswaar het nodige in het land gebeurt om de situatie in de gezondheidszorg voor
de verschillende culturele groeperingen te verbeteren, maar dat de invloed van de
Projectorganisatie en van het ministerie daarop gering is. Dit komt volgens haar doordat zij
binnen een onduidelijke structuur met onduidelijke verantwoordelijkheden moest opereren.
Volgens haar stagneert de uitvoering van het beleid.
De Projectorganisatie heeft dan ook twijfel over haar eigen effectiviteit uitgesproken. Wat er
naar haar mening nodig is, is niet zozeer een uitvoerende organisatie, maar een landelijke
2 Tweede Kamer, Vergaderjaar 2003 2004, 22 894, nr. 20H
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
5
Kenmerk
GVM/2424205
organisatie die de partijen aanspreekt en stimuleert. Daarom beveelt zij aan de
Projectorganisatie om te bouwen tot een zogenaamde taskforce die moet functioneren als
aanjager van vernieuwingen in het veld.
Ik deel de analyse van de Projectorganisatie, dat het Plan van Aanpak onvoldoende aangeeft
wie waarvoor verantwoordelijk is. Deze onduidelijke situatie leidt ertoe dat al te gemakkelijk
wordt teruggegrepen op de rijksoverheid als primair verantwoordelijke voor het vraagstuk.
De meeste aanbevelingen van de RVZ richten zich echter op het uitvoerend niveau en
kunnen door instellingen of beroepsbeoefenaren op lokaal niveau zelf worden uitgevoerd3.
Daar is de directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid (zeer) beperkt en kan zij niet
rechtstreeks invloed uitoefenen.
De aanbevelingen van de RVZ zijn overigens terecht toegespitst op het niveau van de
instellingen of het lokale niveau. Daar komen allochtone zorgvragers daadwerkelijk in
aanraking met de gezondheidszorg. Bovendien kan op dat niveau het beste aan de diversiteit
van de populatie allochtone zorgvragers naar zorgvraag en zorggebruik - recht worden
gedaan. Ook is de omvang en de aard van het vraagstuk niet zodanig dat een landelijke
organisatie in de rede ligt.
Ik vind daarom een structuur met een landelijke projectorganisatie geen adequate manier om
de positie van allochtone zorgvragers te versterken. Het instellen van een andere
organisatievorm op landelijk niveau, zoals de aanbevolen taskforce, houdt het idee in stand
dat de primaire verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid ligt, terwijl het gaat om een
decentrale verantwoordelijkheid. Burgers en instellingen moeten zélf hun verantwoordelijk
heid nemen.
Daarnaast moet het beleid van VWS in samenhang worden gezien met het kabinetsbrede
integratiebeleid Etnische Minderheden.
In de brief Integratiebeleid nieuwe stijl (d.d. 16 september 2003, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2003 2004, 29203, nr. 1) geeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en
Integratie aan dat het kabinet vastbesloten is de bakens te verzetten.
Integratiebeleid blijft nodig, maar dan wel op eigentijdse wijze en volgens de algemene
uitgangspunten van het kabinetsbeleid. Dit betekent dat ook in het integratiebeleid de eigen
verantwoordelijkheid van de (autochtone en allochtone) burger voorop staat. Doel is het
gedeeld burgerschap. Dat houdt in dat er Nederlands wordt gesproken en men zich houdt
aan basale Nederlandse normen.
In de genoemde brief constateert zij verder dat integratie niet volledig aan het vrije spel der
maatschappelijke krachten kan worden overgelaten. Daarom blijft het kabinet stimuleren en
eigen initiatieven van minderheden en autochtonen uitlokken.
De aard van de verantwoordelijkheden voor de versterking van de positie van allochtone
cliënten binnen de gezondheidszorg is in beginsel niet anders dan voor andere thema's in de
gezondheidszorg en gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving. Wel ben ik van mening
dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid beter moet nemen; dit is geen van bovenaf
3 Bijvoorbeeld de aanbevelingen `Versterking van intercultureel management' (aanbeveling
2), `In het kader van de kwaliteitswetgeving zullen instellingen en beroepsbeoefenaren in
hun aanbod de zorg aan allochtonen moeten expliciteren' (aanbeveling 3) en het bevorderen
van ondersteunings- en overlegstructuren op wijk- en buurtniveau (aanbeveling 7).
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
6
Kenmerk
GVM/2424205
opgelegde zaak, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen om
ervoor te zorgen dat alle mensen in Nederland die zorg nodig hebben, het ook krijgen.
De belangrijkste opdracht ligt bij de afzonderlijke partijen, bij zorgvragers, -verleners en
verzekeraars. Gezien de veelheid van initiatieven en activiteiten gericht op de positie van
allochtonen in de zorg (zie paragraaf 3) zijn er geen aanwijzingen dat deze partijen
structureel onvoldoende oog hebben voor de problematiek.
Allochtone zorgvragers en zo nodig hun directe omgeving moeten zichzelf vertrouwd maken
met het Nederlandse systeem van de gezondheidszorg. Daarvoor is nodig dat zij de
Nederlandse taal leren en beheersen4.
De wetgeving5 verplicht zorgaanbieders en verzekeraars om verzekerden, zonder aanzien
des persoons (naar bijvoorbeeld etnische achtergrond, sekse of seksuele voorkeur) te
helpen. Zij hebben daarbinnen hun eigen taak om ook in te gaan op de zorgvragen en -
behoeften van allochtone cliënten.
Verder spelen de opleidingen in de gezondheidszorg een belangrijke rol om toekomstige
zorgverleners goed voor te bereiden op hun carrière in de zorg. Zij zijn op alle niveaus zelf
verantwoordelijk voor het inrichten van hun curricula. Van hen wordt verwacht dat zij
aansluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen en voldoende aandacht besteden aan de
kennis en kunde die nodig is om zorg in een pluriforme samenleving te kunnen bieden.
De rol van de rijksoverheid is het stellen van de randvoorwaarden waarbinnen de
bovengenoemde partijen hun verantwoordelijkheden kunnen uitoefenen. De belangrijkste
daarvan zijn: een toegankelijk, solidair, betaalbaar en doelmatig systeem van zorg, adequate
financiering en voldoende toezicht op de kwaliteit van de zorg.
5. Nieuwe maatregelen
Bij het scheppen van de randvoorwaarden ligt voor VWS het accent op het stimuleren van
partijen tot het daadwerkelijk waarmaken van de eigen verantwoordelijkheid en het nemen
van eigen initiatief.
De aandacht gaat daarbij vooral uit naar twee onderwerpen, te weten de onbekendheid van
allochtone zorgvragers met de (spel)regels voor het verkrijgen van hulp en de wederzijdse
onbekendheid tussen allochtone zorgvragers en (autochtone) zorgverleners (zie onder
paragraaf 2). Deze onbekendheid komt vaak door een gebrek aan kennis en kunde
(bijvoorbeeld over culturele achtergronden en specifieke ziektebeelden). Deze kennis en
kunde bestaan weliswaar op verschillende plaatsen, maar worden nog niet altijd toegepast.
In dit kader stel ik voor de periode 2004 tot en met 2007 extra geld beschikbaar (maximaal
150.000,- per jaar). Deze stimuleringsubsidie zal in de vorm van een vierjarig programma
worden ondergebracht bij een of meerdere bestaande organisaties met bewezen expertise
op het terrein van allochtonen in de gezondheidszorg. Het programma zal zich met name
richten op het uitwisselen en versterken van de praktische kennis in de gezondheidszorg
over allochtonen en hun zorgvraag.
4 Het inburgeringbeleid van het kabinet is gericht op toerusting van minderheden
5 Zoals de Ziekenfondswet, de AWBZ, de Wet Kwaliteit Zorginstellingen en de Wet
Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
7
Kenmerk
GVM/2424205
Waar het specifiek om de zorgvragers gaat, ondersteun ik het voornemen van de Stichting
Fonds Patiënten-, Gehandicaptenorganisaties en Ouderenbonden (PGO) om prioriteit aan het
onderwerp etniciteit te geven. Het fonds wil daarmee onder meer bereiken dat de door hem
gesubsidieerde organisaties diensten aanbieden voor allochtonen, dat diens belangen
herkenbaar worden behartigd, dat specifiek voorlichtingsmateriaal voor hun belangrijkste
aandoeningen wordt ontwikkeld, dat geschikte prestatie-indicatoren worden ontwikkeld en
dat allochtonen bestuurlijk betrokken raken bij patiënten- en gehandicaptenorganisaties en
ouderenbonden. Ik heb het Fonds PGO gevraagd hiervoor in het werkprogramma 2004
concrete acties en resultaten te benoemen.
Om de ontwikkelingen op dit terrein bij de verschillende sectoren goed te kunnen volgen, zal
ik mij geregeld laten informeren door onder meer het RIVM, de Inspectie voor de
Gezondheidszorg, ZonMw en het Fonds PGO over de stand van zaken op het gebied van
zorggebruik door allochtonen. Op basis hiervan zal ik - waar relevant en nodig - het
onderwerp in de bestuurlijke overleggen met partijen uit de zorg en andere ministeries aan
de orde stellen, om hen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid.
6. Samenvattend
Hoewel er in de gezondheidszorg verschillen tussen allochtonen en autochtonen bestaan,
kan in het algemeen niet worden gesteld dat het bij de toegankelijkheid van de zorg voor
allochtonen gaat om een omvangrijk probleem. Verder vallen niet alle verschillen in
gezondheid tussen allochtonen en autochtonen per definitie ten nadele van allochtonen uit.
Daar, waar verbeteringen in de zorg aan allochtonen nodig zijn, laten de praktijkvoorbeelden
zien dat er het nodige gebeurt om deze tot stand te brengen.
Daarnaast is het ook een kwestie van tijd. Bepaalde problemen zullen door het proces van
inburgering in de loop der tijd worden opgelost. De gezondheidszorg zal door de toenemende
kennis over zorggebruik door allochtonen steeds beter op deze vraag kunnen inspelen.
De verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen in de zorg aan allochtonen moet
zo decentraal mogelijk worden neergelegd. Op dat niveau kunnen op maat oplossingen
worden gevonden. Veranderingen kunnen niet van bovenaf worden opgelegd, maar moeten
door burgers, organisaties en beroepsbeoefenaren zélf worden doorgevoerd. Een centraal
aangestuurde aanpak door VWS, of het nu om een projectorganisatie of taskforce gaat, is
daarom niet het geschikte instrument. Wel is het belangrijk het veld tijdelijk te stimuleren
om zélf het initiatief te (blijven) nemen. Daarvoor stel ik voor de periode 2004 tot en met
2007 middelen beschikbaar (maximaal 150.000,- per jaar). Ook zal ik de ontwikkelingen
in het veld nauwkeurig monitoren en partijen zo nodig op hun verantwoordelijkheid
aanspreken.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst