Kamerstuk, 16-3-2004
Nota naar aanleiding van verslag inzake de wijziging van de Drank- en
Horecawet
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
POG/GB 2.460.722
16 maart 2004
Hierbij bied ik u aan de nota naar aanleiding van het verslag inzake
de wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie
van de bestuurlijke boete (29299).
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
* PDF - Kamerstuk - Nota n.a.v. het verslag inzake de wijziging van
Om het kamerstuk op te halen:
Zie het origineel
de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de
bestuurlijke boete
Nota n.a.v. het verslag inzake de wijziging van de Drank- en
Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete
(nieuw venster)
Kamerstuk, 16-3-2004 (9 pag., 99 kB)
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag over het voorstel van wet tot wijziging van de
Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete. Ik ga op de diverse vragen als
volgt in, waarbij zoveel mogelijk de volgorde van het verslag is aangehouden.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de boetebedragen zijn opgenomen in een bij algemene
maatregel van bestuur vast te stellen bijlage. De belangrijkste reden hiervoor is dat aanpassing van de
boetebedragen in gedelegeerde regelgeving sneller en goedkoper kan plaatsvinden, omdat wijziging van een
algemene maatregel van bestuur een minder zware procedure vergt dan wijziging van een wet. Aanpassing
van de boetebedragen kan nodig zijn bijvoorbeeld als gevolg van wijziging van de voorschriften. Tevens kan
dit het gevolg zijn van de wens om de hoogte van de boetes aan het prijsindexniveau aan te passen.
Aanpassing van de boetes kan ook voortvloeien uit de wens om aan de hand van praktijkervaringen ten
aanzien van bepaalde overtredingen zwaardere of juist lichtere boetes op te leggen. Tot slot kan een
aanpassing van de tarieven nodig zijn als de transactiebedragen, zoals die door het openbaar ministerie
gehanteerd worden in schikkingsvoorstellen, wijzigen. Er dient immers een goede aansluiting te zijn en te
blijven tussen de bestuurlijke tarieven en de tarieven op grond van de Wet op de economische delicten. Ook
in de Warenwet en de Tabakswet zijn de boetetarieven opgenomen in een algemene maatregel van bestuur.
De leden van de VVD-fractie wilden nadere informatie over de bepalingen van de Drank- en Horecawet
(DHW) die bestuurlijk beboetbaar worden gesteld. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het gaat om alle
overtredingen bepaald bij of krachtens de artikelen 2, 3, 9, tweede lid, 12 tot en met 20, vierde lid, 20,
zesde lid, 22, 24, 25 of 29, tweede lid, van de Drank- en Horecawet. Overtreding van deze bepalingen
levert over het algemeen geen direct gevaar op voor de gezondheid en de veiligheid en kan derhalve
meestal bestuursrechtelijk worden afgedaan. Voorbeelden zijn het zonder vergunning uitoefenen van het
horecabedrijf, het niet aangeven van de taptijden of het niet naleven van de regels met betrekking tot het
afleveren van sterke drank.
De leden van de VVD-fractie vroegen voorts inzicht in de boetebedragen die van toepassing kunnen gaan
worden. Daarom zend ik u ter informatie een voorontwerp voor een Besluit bestuurlijke boete DHW
(bijlage).
In bijzondere omstandigheden kan een lagere boete worden opgelegd dan in de bijlage is bepaald (artikel
44a, vierde lid), bijvoorbeeld als de omzet van de ondernemer in verhouding tot de hoogte van de boete
zeer gering is, doordat hij slechts enkele dagen van het jaar actief is.
Deze leden vroegen tevens welke noodzaak er is om het instrument van de bestuurlijke boete te
introduceren. De achtergrond tegen welke het voorliggende wetsontwerp is ingediend is te vinden in het
regeerakkoord. Dat bevat de doelstelling `de rechterlijke macht moet in haar algemeenheid ontlast worden
van minder zware zaken' en noemt bestuurlijke handhaving als voorbeeld van een daartoe in te zetten
middel (Hoofdlijnenakkoord `Meedoen, meer werk, minder regels' (16 mei 2003), p. 7).
Een andere overweging om de bestuurlijke boete te introduceren is dat het strafrecht in sommige gevallen
een onnodig zwaar middel is voor de begane overtredingen. Bestuurlijke handhaving is bovendien iets
eenvoudiger te realiseren doordat er bij het traject van toezicht tot sanctieoplegging minder partijen
betrokken zijn.
Vereenvoudiging van de wet zou niet automatisch resulteren in een meer adequate afdoening van
overtredingen.
In antwoord op de vraag van dezelfde leden naar ontwikkelingen in het drinkgedrag van jongeren, kan
worden gemeld dat uit diverse landelijke onderzoeken naar het alcoholgebruik onder jongeren is gebleken
dat er sinds 1997 sprake is van een lichte daling van het percentage jongeren dat aangeeft te drinken.
2
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek is af te leiden dat het percentage zware drinkers onder
jongeren tussen 1997 en 1999 steeg, om vervolgens weer te dalen. Zwaar drinken werd gedefinieerd als
minstens 1 keer per week een consumptie van 6 of meer glazen op één dag.
Ook NIPO-onderzoek onder jongeren van 15-25 jaar, laat tussen 2001 en 2002 een daling zien van het
gemiddelde aantal glazen per week dat de respondenten zeggen gedronken te hebben (daling van 10,1 naar
7,7 glazen).
Tabel 1: Drinkers en zware drinkers onder jongeren 12-17 jaar, 1997-2002 (CBS)
Percentage Percentage
dat wel zware
eens drinkt drinkers
1997 55 7
1998 54 7
1999 55 9
2000 57 8
2001 55 7
2002 54 6
De leden van de VVD-fractie vroegen naar gegevens over de handhaving van de DHW in 2002 en 2003. De
betreffende data vindt u in tabel 2. Het betreft de in die jaren door de Voedsel en Waren Autoriteit,
onderdeel Keuringsdienst van Waren (VWS/KvW), geconstateerde overtredingen. Het aantal feitelijke
overtredingen is onbekend.
Tabel 2: Handhaving in 2002 en 2003 (VWA/KvW)
Overtreding leeftijdsgrenzen Overige overtredingen
Drank- en Horecawet
Waarschuwingen Processen-verbaal Waarschuwingen Processen-verbaal
2002 2.188 161 1.171 262
2003 3.767 304 2.963 660
Een onderscheid tussen overtredingen begaan door legale alcoholverstrekkers en illegale alcoholverstrekkers
kan de VWA/KvW niet leveren.
De leden van de VVD-fractie vroegen bovendien of overleg heeft plaatsgevonden over het onderhavige
wetsvoorstel met Justitie. Inderdaad is er vóór de goedkeuring door het kabinet diverse malen overleg
geweest met het ministerie van Justitie. Dit overleg ging met name over de vraag welke bepalingen van de
DHW wèl en welke níet bestuurlijk beboetbaar gesteld dienden te worden. Daartoe werden alle bepalingen
van de wet getoetst aan het afwegingskader Handhaven op Niveau. Deze toetsing resulteerde in een lijst
van bepalingen waarvoor in dit wetsvoorstel het instrument van de bestuurlijke boete van toepassing wordt
verklaard.
Zowel de leden van de VVD-fractie als van de SGP-fractie hadden vragen over de strafbaarheid van
jongeren die alcoholhoudende drank willen kopen. De mogelijkheid om het kopen van alcoholhoudende
dranken door jongeren onder de zestien jaar strafbaar te stellen is afgelopen najaar aan de orde gesteld door
Koninklijk Horeca Nederland tijdens bestuurlijk overleg met mij. Ik heb dit met de minister van Justitie
besproken en zal hierover, mede namens hem, een brief sturen naar het bestuur van Koninklijk Horeca
Nederland, waar ik u te zijner tijd ook een afschrift van zal sturen. Strafbaarstelling van jongeren die
alcoholhoudende drank (willen) kopen, of gebruiken, zou een radicale breuk betekenen met het sinds jaar en
dag gevoerde beleid. Een dergelijk verbod past in elk geval niet in de DHW. De DHW is een ordeningswet in
het belang van de volksgezondheid en de jeugdbescherming; er komen geen op de gebruiker gerichte
bepalingen in voor.
3
De leden van de SGP-fractie vroegen naar mijn voornemens met betrekking tot alcoholreclame en
prijsstunten. Alcoholreclamebeperking kan bereikt worden middels zelfregulering en indien dat niet
gebeurt door het bedrijfsleven - middels een Reclamebesluit krachtens de DHW. Prijsstunten kan in verband
met mededingingsregelgeving niet middels zelfregulering tegengegaan worden. Regeling in de DHW is
mogelijk. Bij het opstellen van het volgende wetsvoorstel zal hierover een definitief besluit genomen
worden.
Handhaving en controle
De leden van PvdA-fractie vroegen of de rol van de gemeente en de politie als gevolg van dit wetsvoorstel
intact zal blijven. Dat is inderdaad het geval. De politie zal net als nu op grond van haar algemene
opsporingsbevoegdheid in staat blijven op te treden tegen overtredingen op grond van de DHW.
In het wetsvoorstel is rekening gehouden met de verhouding tussen het intrekken van de DHW-vergunning
en de bestuurlijke boete. Voor een aantal bepalingen in de DHW zal dit voorstel voor de VWA/KvW de
mogelijkheid introduceren een bestuurlijke boete op te leggen, naast de voor de gemeente op grond van
artikel 31 al bestaande, praktisch steeds facultatieve, mogelijkheid de vergunning in te trekken. Om
cumulatie van het toepassen van beide sancties te voorkomen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van
een boete als het College van burgemeester en wethouders naar aanleiding of mede naar aanleiding van
hetzelfde feit aan de vergunninghouder heeft laten weten voornemens te zijn de vergunning in te trekken
(artikel 44a, zesde lid, aanhef en onder b).
De leden van VVD-fractie vroegen naar de handhavingscapaciteit. Vanaf 2002 is meer budget beschikbaar
gesteld voor de handhaving van de DHW en de Tabakswet. Thans zijn er 71 controleurs, exclusief
overhead. De handhaving is door die uitbreiding op een aanvaardbaar niveau gekomen. Het is dus niet zo
dat de DHW onvoldoende wordt gehandhaafd; de handhaving zal wel eenvoudiger worden als gevolg van
de introductie van de bestuurlijke boete.
In de toekomst is verbreding van het bestuursrechtelijke toezicht met door de burgemeester aan te wijzen
toezichthouders wenselijk. Er zijn immers normen die beter kunnen worden gehandhaafd door lokale
toezichthouders. Bij het volgende wetsvoorstel zullen hiertoe voorstellen worden gedaan.
Vanouds zijn de volgende partijen betrokken bij de handhaving van de DHW: de gemeenten (handhaving
openbare orde), de VWA/KvW (toezicht en opsporing), de politie (opsporing) en het openbaar ministerie
(vervolging). Deze partijen hebben voldoende tijd gehad om hun verantwoordelijkheid te nemen, en hebben
dat ook gedaan. Daarbij worden uiteraard prioriteiten gesteld.
In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie naar leeftijdsvaststelling, kan ik melden dat
voorliggend wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor de frequentie waarmee ondernemers verplicht zijn de
leeftijd van aspirant-kopers van alcoholhoudende drank vast te stellen. De wijze waarop zij dat doen is
geregeld in de DHW en het Besluit documenten leeftijdsvaststelling. Regeling bij algemene maatregel van
bestuur maakt het mogelijk om ook andere manieren van leeftijdsvaststelling toe te staan. Nieuwe
betrouwbare systemen van leeftijdsverificatie kunnen derhalve vrij eenvoudig worden ingevoerd.
In antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar controle-uren kan gemeld worden
dat een aanzienlijk deel van de controles in de avonduren plaatsvindt. Dat zijn immers uren waarop in
horecagelegenheden de kans op overtreding van de bepalingen van de DHW het hoogst is.
Een andere vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie betreft het gemeentelijk toezicht. Wij zijn
voornemens om in het volgende wetsvoorstel op te nemen dat de burgemeester lokale toezichthouders kan
aanwijzen naast de toezichthouders van de VWA/KvW.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen voorts naar de wijze waarop de informatievoorziening
tussen de VWA/KvW, het openbaar ministerie en de lokale overheden is geregeld. Dat is als volgt. De
VWA/KvW stelt gemeenten die daar prijs op stellen op de hoogte van alle door hem genomen maatregelen
op hun grondgebied. Verder antwoordt de VWA/KvW uiteraard op vragen van gemeenten over handhaving
op haar grondgebied en op vragen van het openbaar ministerie om dubbele vervolging of dubbele
bestraffing te voorkomen. Omgekeerd zijn gemeenten verplicht (artikel 28, tweede lid) om alle
4
beschikkingen tot verlening, wijziging of intrekking van de vergunning mede aan de VWA/KvW te zenden.
Het is niet de bedoeling gemeenten toegang te geven tot bij de VWA/KvW bekende informatie over
ondernemers in andere gemeenten.
Harmonisatie en voorgenomen wetgeving
De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de DHW nu en op afzienbare termijn wordt gewijzigd.
Inderdaad is er sprake van twee wijzigingen binnen enkele jaren. Het onderhavige wetsvoorstel bevat echter
geen enkele nieuwe norm voor ondernemers. Daarom zie ik geen reden met de introductie van het
instrument van de bestuurlijke boete te wachten op de volgende wijziging van de DHW. Het gaat in dit
wetsvoorstel om een wijziging die het openbaar ministerie en de rechters zullen ontlasten. Hoe sneller dat
gerealiseerd kan worden, hoe beter.
Ik streef ernaar de volgende wijziging van de DHW begin 2005 aan de Raad van State te kunnen
voorleggen. Het parlement kan het wetsvoorstel dan naar verwachting medio 2005 tegemoet zien.
Budgettaire consequenties en gevolgen voor de belasting van de rechterlijke macht
De leden van de PvdA-fractie en van de VVD-fractie vroegen naar de inkomsten uit de bestuurlijke boete.
De raming is dat jaarlijks voor een totaalbedrag van ongeveer 0,5 mln. bestuurlijke boetes zullen worden
opgelegd. De kosten om die boetes te innen zullen ongeveer evenveel bedragen. Het gaat dan met name
om wat extra personele kosten bij het Bureau Bestuurlijke Boetes. Dit Bureau is thans al belast met het
innen van de bestuurlijke boetes op grond van de Warenwet en de Tabakswet.
De handhavingsinspanningen van de VWA/KvW zijn niet afhankelijk van de inkomsten uit de bestuurlijke
boetes. De 71 controleurs en de overhead worden thans en in de toekomst gefinancierd uit de begroting
van VWS (kosten circa 5 mln.).
Artikelsgewijs
Artikel 1
In antwoord op de vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie over artikel 1, verwijs ik naar het
bijgevoegde voorontwerp voor een Besluit bestuurlijke boete DHW. Daarin wordt een bijlage vastgesteld
met de boetetarieven voor overtredingen van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 3, 9, tweede lid,
12 tot en met 20, vierde lid, 20, zesde lid, 22, 24, eerste en tweede lid, 25 en 29, tweede lid, van de
DHW.
Overtreding van de artikelen 2 of 24, derde lid, zijn volgens het huidige voorstel wel als bestuurlijk
beboetbare overtreding in de wet opgenomen (begripsomschrijving, artikel 1), maar (nog) niet in de bijlage
bij het voorontwerp voor een Besluit bestuurlijke boete DHW. Deze overtredingen zullen immers pas
daadwerkelijk bestuurlijk beboet kunnen worden na inwerkingtreding van algemene maatregelen van
bestuur dienaangaande.
Voor overtreding van de bepalingen in de artikelen 20, vijfde en zevende lid, 21, 23 en 38 wordt geen
bestuurlijke boete voorgesteld. Bij de bepalingen in de artikelen 20, vijfde lid, 23 en 38 is dat omdat daar
het element van lokale regelgeving overheerst; bij de bepalingen in artikel 20, zevende lid, en 21 maakt het
sterke openbare orde-element dat handhaving door middel van het strafrecht het meest passend is.
Artikel 44a
De leden van de VVD-fractie en van de fractie van de ChristenUnie hadden vragen over de boetetarieven. In
antwoord hierop verwijs ik naar bijgaand voorontwerp voor een Besluit bestuurlijke boete DHW, waarin ook
de hoogte van de boetes is neergelegd die voor de verschillende bepalingen van de DHW wordt
voorgesteld. Deze blijven ver onder het in artikel 44a, tweede lid, gestelde maximum. De hoogte van de
gekozen bedragen is vergelijkbaar met die in de Warenwet. Het maximumbedrag is in het wetsvoorstel
opgenomen voor het geval mocht blijken dat grote ondernemingen, waarvoor een lage boete niet
afschrikwekkend genoeg is, overtredingen begaan. Wanneer er bijvoorbeeld op basis van artikel 2 DHW een
Reclamebesluit zou komen, ligt het toekennen van hoge boetes voor de hand; net zoals in de Tabakswet
5
waar voor overtredingen door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten met
betrekking tot reclame en sponsoring boetes tot 450.000 mogelijk zijn.
Ook in het onderscheid tussen grote en kleine bedrijven is de Warenwet en de Tabakswet gevolgd. Net als
in de Warenwet is er daarbij voor gekozen de grens bij 50 werknemers te leggen. De reden voor het
hanteren van een hoger tarief voor grotere bedrijven is de verwachting dat het lage tarief voor grote
bedrijven onvoldoende afschrikkend zal werken. De bewuste bepalingen zullen immers niet zozeer
gehandhaafd worden vanwege de ernst van de feiten op zich als wel vanwege de maatschappelijke
gevolgen die zij teweegbrengen voor jongeren en voor het leefklimaat. Om die gevolgen effectief te kunnen
tegengaan is voor het ene bedrijf een sterkere boetedreiging nodig dan voor het andere. Het hogere tarief
zal overigens naar schatting slechts op 1% van de bedrijven van toepassing zijn.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie over de onschuldpresumptie, merk ik op dat
hierbij twee zaken moeten worden onderscheiden: de vraag naar de bewijslast ten aanzien van de feiten en
de vraag of de bewezen handelingen ook een beboetbaar feit opleveren. Ten aanzien van de bewijslast
merk ik op dat ook bij bestuurlijk beboetbare feiten geldt dat op de overheid de taak rust om te bewijzen dat
betrokkene de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De minister van VWS mag vervolgens, indien bewezen
wordt geacht dat de betrokkene de beboetbare handelingen heeft gepleegd, als boeteopleggend orgaan
binnen redelijke grenzen uitgaan van het objectief vermoeden van schuld. Dat wil zeggen dat bij
bewezenverklaring van de gedraging de schuld (in de zin van verwijtbaarheid) van de overtreder in beginsel
aangenomen mag worden. De omstandigheid dat de overtreder - indien alle bestanddelen van het ten laste
gelegde delict zijn bewezen - moet bewijzen dat hij de overtreding niet heeft begaan, is - gelijk het Europese
Hof voor de rechten van de mens bij zijn arrest van 7 oktober 1988 in de zaak-Salabiaku heeft beslist - niet
in strijd met de huidige jurisprudentie over artikel 6 EVRM, mits de betrokkene de gelegenheid krijgt
aannemelijk te maken dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt (EHRM 7-10-1988, NJ
1991/351 en EHRM 25-08-1987 en HR 11/10/1989, NJ 1990/812). Dit is een beginsel dat in het kader
van de handhaafbaarheid in diverse wetten wordt toegepast, zoals in de Wegenverkeerswet, alsook bij de
Warenwet en de Tabakswet bij het opleggen van bestuurlijke boetes. In artikel 44a is er dus geen sprake
van een fundamentele wijziging ten aanzien van de onschuldpresumptie.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie merk ik op dat bij een overtreding
begaan door een uitzendkracht, de boete wordt opgelegd aan degene in wiens opdracht deze handelde.
De leden van de SGP-fractie vroegen naar de reikwijdte van de uitzondering genoemd in artikel 44a, derde
lid, aanhef en onder a. Zoals hierboven bij artikel 1 uiteengezet, zal voor het merendeel van de beboetbare
bepalingen in de DHW de bestuurlijke boete worden ingezet. Het is immers belangrijk het openbaar
ministerie en de rechter werk uit handen te nemen. Verder ligt voor de hand dat de overtreder die vervolgd
wordt volgens de procedure bedoeld in het derde lid, aanhef en onder a, vaak het verweer zal voeren dat de
keuze voor die strafrechtelijke procedure in zijn geval ongerechtvaardigd is. Het is dan ook te verwachten
dat opsporingsambtenaren in de praktijk alleen in zeer duidelijke en ernstige gevallen voor deze procedure
kiezen. Het gaat om gevallen waarin de controleur van de VWA/KvW constateert dat de overtreding een
direct gevaar vormt voor de gezondheid of de veiligheid van een (potentiële) koper of klant.
Artikel 44d
De leden van de VVD-fractie vroegen naar het begrip redelijke termijn in artikel 44d, tweede lid. Er wordt
van geval tot geval een afweging gemaakt wat een redelijke termijn is waarbinnen een persoon in de
gelegenheid wordt gesteld om schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de
boete wordt opgelegd. Het is een veel gebruikte term onder meer in de artikelen 11e van de Tabakswet, 34
Infectieziektenwet en 32e Warenwet.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
6
Bijlage bij Nota naar aanleiding van het verslag inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Drank- en
Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete
VOORONTWERP voor een Besluit van , houdende de tarieven voor overtredingen als bedoeld in
artikel 44b, eerste lid, Drank- en Horecawet (Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze
Minister van Justitie, van ;
Gelet op artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;
De Raad van State gehoord (advies van );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming
met Onze Minister van Justitie, van ;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit
besluit behorende bijlage.
Artikel 2
Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en
Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de boete die opgelegd kan worden.
Artikel 3
1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op
de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers telde.
2. Het in kolom II van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op
de dag waarop de overtreding is begaan vijftig of meer werknemers telde.
3. Het in de kolommen I en II opgenomen bedrag van de boete wordt met 50% verhoogd indien aan de
natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend door Onze Minister een boete
is opgelegd wegens overtreding van de Drank- en Horecawet en nog geen twaalf maanden zijn verlopen
sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden.
4. Het in de kolommen I en II opgenomen bedrag van de boete wordt met 100% verhoogd indien aan de
natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend door Onze Minister twee maal
of vaker een boete is opgelegd wegens overtreding van de Drank- en Horecawet en nog geen twaalf
maanden zijn verlopen sinds de eerste van die boetes onherroepelijk is geworden.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 5
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
7
Bijlage: Bestuurlijke boetes Drank- en Horecawet
Overtreding Boetebedrag ()
I II
Categorie A 450 900
Artikel 3 (als de vergunning nog niet is verleend)
Artikel 9, tweede lid
Artikel 20, zesde lid
Artikel 29, tweede lid
Categorie B 680 1360
Artikel 12, eerste lid
Artikel 12, tweede lid
Artikel 14, eerste lid
Artikel 14, tweede lid
Artikel 15, eerste lid
Artikel 15, tweede lid
Artikel 16
Artikel 17
Artikel 18, derde lid
Artikel 19, eerste lid
Artikel 19, tweede lid
Artikel 20, vierde lid
Artikel 24, eerste lid
Artikel 24, tweede lid
Categorie C 900 1800
Artikel 3 (als vergunning niet is aangevraagd of is geweigerd)
Artikel 13, eerste lid
Artikel 13, tweede lid
Artikel 18, eerste lid
Artikel 20, eerste lid
Artikel 20, tweede lid
Artikel 20, derde lid
Artikel 22, eerste lid, onder a
Artikel 22, eerste lid, onder b
Artikel 22, tweede lid, onder a
Artikel 22, tweede lid, onder b
Artikel 25, eerste lid, onder a
Artikel 25, eerste lid, onder b
Artikel 25, tweede lid
Artikel 25, derde lid
8
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Voorliggend besluit geeft uitvoering aan artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. Ingevolge
genoemde bepaling heeft deze algemene maatregel van bestuur een bijlage waarin de overtredingen van de
Drank- en Horecawet zijn omschreven, met bij elk daarvan de aan de staat te betalen geldsom de
bestuurlijke boete die bij overtreding kan worden opgelegd. Naar het voorbeeld van het Warenwetbesluit
bestuurlijke boeten is gekozen voor aanduiding van de overtredingen door middel van artikelnummers.
Alhoewel de overtredingen waarop dit besluit betrekking heeft divers zijn, kan bij nadere beschouwing
worden vastgesteld dat het gaat om overtredingen die in enkele categorieën zijn onder te verdelen. Zo
wordt er een onderscheid gemaakt tussen administratieve tekortkomingen en de overige ge- en verboden.
Daarnaast is ervoor gekozen om voor overtreding van bepalingen die speerpunten zijn van het alcoholbeleid
een aparte categorie, met bijbehorend hoger boetetarief, te introduceren.
De bestuurlijk beboetbare overtredingen zijn ingedeeld in drie categorieën:
(A) administratieve tekortkomingen,
(B) overige ge- en verboden
en
(C) speerpunten illegale exploitatie en overtreding leeftijdsgrenzen.
Een voorbeeld van een administratieve tekortkoming (boetecategorie A) is het niet in de inrichting aanwezig
hebben van een afschrift van de vergunning (artikel 29, tweede lid Drank- en Horecawet). Een voorbeeld
van illegale exploitatie (boetecategorie C) is het uitoefenen van het horeca- of slijtersbedrijf zonder dat
daartoe een vergunning is aangevraagd (artikel 3 Drank- en Horecawet). Een voorbeeld van overtreding van
de leeftijdsgrenzen (ook boetecategorie C) is het verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon
van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt (artikel 20, eerste lid Drank- en
Horecawet). Alle overtredingen die bestuurlijk beboetbaar zijn en niet in categorie A of C vallen, worden
beboet volgens het tarief behorend bij categorie B. Het gaat hier bijvoorbeeld om het verrichten van andere
bedrijfsactiviteiten in een slijterij (artikel 14, eerste lid, Drank- en Horecawet).
Bij de totstandkoming van de bijlage is aansluiting gezocht bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De
boetetarieven bij de drie onderscheiden categorieën zijn ook van dat besluit afgeleid.
De bedragen zijn afgestemd met het openbaar ministerie om te bewerkstelligen dat de geldende
richtbedragen van de Wet op de economische delicten (strafrechtelijke sancties) en de tarieven in dit besluit
(bestuursrechtelijke sancties) op elkaar aansluiten.
Administratieve lasten
Het wetsvoorstel dat de grondslag biedt voor dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing
Administratieve Lasten. Dit college heeft vervolgens besloten het wetsvoorstel niet te selecteren voor een
toets op de administratieve lasten. Van administratieve lasten voor de normadressaten is immers geen
sprake. Dezelfde overweging gaat op voor dit besluit.
Artikelsgewijs
Artikel 3
In artikel 3 wordt onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven. Tot de kleine bedrijven worden
bedrijven gerekend die op de dag waarop de overtreding is begaan, 49 of minder werknemers telden. De
grens van vijftig werknemers, genoemd in artikel 3, eerste en tweede lid, is dezelfde als die in het
Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en sluit aan op de vrijstelling van de voorschriften over de balans en de
toelichting daarop (Burgerlijk Wetboek, Boek 2, Artikel 396, eerste lid, onder c). Voor de vaststelling van
het aantal werknemers zal in beginsel gebruik worden gemaakt van de in de registers van de Kamers van
9
Koophandel ingeschreven gegevens van het bedrijf in kwestie. Uitzendkrachten en ingeleend personeel
worden hierbij niet meegeteld, uitgeleend personeel wel. De ondernemer(s) zelf worden niet meegeteld,
meewerkende gezinsleden evenmin. Bedrijven zonder werknemers maken dus deel uit van de groep
bedrijven met minder dan vijftig werknemers.
Gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek wijzen uit dat op 1 januari 2002 99% van de
bedrijven in de horecasector, de detailhandel voedingsmiddelen en de slijtersbranche minder dan vijftig
werknemers telde.
Artikel 3, derde en vierde lid, bepaalt verder dat in geval van recidive een hogere boete wordt vastgesteld.
Bij een tweede veroordeling binnen twaalf maanden wordt het bedrag met 50% verhoogd. Is er sprake van
meer dan één eerdere veroordeling binnen de twaalf maanden daarvoor, dan worden de boetetarieven uit de
bijlage verdubbeld. Dit leidt er dus toe dat de hoogste bestuurlijke boete die voor één overtreding kan
worden opgelegd 3.600 is. Het gaat dan wel om een overtreding begaan door een grote ondernemer die
in de twaalf aan de overtreding voorafgaande maanden meer dan eens in de fout is gegaan.
Bijlage
Overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet kan zowel in categorie A als in categorie C vallen.
Wanneer de Drank- en Horecawetvergunning is aangevraagd, maar nog niet is verleend en het horeca- of
slijtersbedrijf al wel wordt uitgeoefend, dan is een boete van categorie A aan de orde. Is de vergunning in
het geheel niet aangevraagd of geweigerd, maar wordt wel het horeca- of slijtersbedrijf uitgeoefend, dan is
een boete van categorie C op zijn plaats.
Overtredingen van de artikelen 2 of 24, derde lid, van de Drank- en Horecawet zijn wel in de Drank- en
Horecawet opgenomen als overtredingen die bestuurlijk beboetbaar zijn, maar zij worden niet in de bijlage
bij dit besluit vermeld. Deze overtredingen kunnen immers pas beboet worden na inwerkingtreding van
algemene maatregelen van bestuur dienaangaande.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst