SGP
SGP stelt vragen over uitspraak inzake euthanasie
Datum publicatie: 16-03-2004
Auteur: B.J. van der Vlies en C.G. van der Staaij
1 Hebt u kennis genomen van de uitspraak van het Gerechtshof in Den
Haag inzake euthanasie?
2 Is het Openbaar Ministerie van plan om in cassatie te gaan in deze
zaak? Zo nee, waarom niet?
3 Hoe oordeelt u over het geruime tijdsverloop tussen de sluiting van
het gerechtelijk vooronderzoek en de uiteindelijke datum van de
terechtzitting?
4 Bent u met ons van mening dat de in de antwoorden op eerdere
schriftelijke vragen genoemde langdurige afwezigheid van de
officier van justitie door ziekte geen goede reden is om een zaak
vertraging op te laten lopen? Op welke manier wordt een dergelijke
vertraging in de toekomst voorkomen?
5 Bent u met ons van mening dat de motivering onder punt V,8 van de
desbetreffende uitspraak niet logisch voortvloeit uit de blijkens punt
V,3.5 vereiste zware motiveringseisen die gelden voor de in zeer
uitzonderlijke gevallen uit te spreken
niet-ontvankelijkheidverklaring? Zo nee, waarom niet?
6 Deelt u onze mening dat de overweging van het Hof dat het debat in
deze ?juridisch-ethisch delicate materie? niet uitgekristalliseerd is
en dat er nog niets is gekomen van de ?voornemens van de regering om
in dit verband een centrale toetsingscommissie in het leven te roepen?
niet relevant is voor toetsing van levensbeëindigend handelen aan de
vigerende wetgeving? Zo nee, waarom niet?
7 Hoe oordeelt u over het in de uitspraak gelegde verband tussen
levensbeëindiging zonder verzoek en de term ?symbolische
strafoplegging?? Bent u met ons van mening dat euthanasiezaken vragen
om een volwaardige, niet als symbolisch te kwalificeren
strafoplegging?
8 Hoe beoordeelt u de overweging van het Hof dat de nabestaanden van
de patiënte volledig achter het handelen van beide huisartsen staan,
mede in het licht van de constatering dat in de desbetreffende casus
een uitdrukkelijk verzoek van de patiënte tot actieve
levensbeëindiging ontbrak?
9 Op welke manier denkt u te bevorderen dat strafrechtelijke
vervolging in dergelijke gevallen in de toekomst door het Openbaar
Ministerie adequater wordt opgepakt, binnen de eisen van de redelijke
termijn die het EVRM vraagt?
_______________________
Gerechtshof Den Haag, 3 maart 2004, LJN-nummer AO 4889, zaaknummer
2200546603.
Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, 2003-2004, 360.