Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Smits over de vermogenspositie van
zorginstellingen (2030409050)
1.
Bent u op de hoogte van de enquêteresultaten naar de vermogenspositie van
zorginstellingen uitgevoerd door het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG)?
1.
Ja
2.
Wilt u aangeven of u de vermogenspositie beoordeelt als onvoldoende, toereikend of te luxe
per door het CTG aangegeven sector?
2.
Dat kan ik niet, ik heb namelijk geen normen gesteld voor de omvang van de
vermogenspositie. Dus ik kan ook niet aangeven of er te veel of te weinig vermogen is.
In het verleden zijn er door mijn voorgangers initiatieven ontplooid om tot maximale
percentages te komen. Deze zijn niet formeel afgesproken of vastgelegd. Dit had ook te
maken met de overgang naar boter bij de vis in het kader van het Actieplan Zorg Verzekerd
(Kamerstuk 2000-2001, 27488, nr. 1, Tweede Kamer). Hierdoor gingen instellingen meer
risico lopen, omdat ze worden afgerekend op feitelijk geleverde produktie. Op dit moment
wordt er gewerkt aan de invoering van meer vraagsturing en gereguleerde marktwerking. Dit
betekent dat hogere financiële buffers nodig zullen zijn.
3.
Kunt u deze oordelen toespitsen naar regio's of specifieke sectoren in de zorg?
3.
Naarmate er sprake is van meer (gereguleerde) marktwerking, zullen ook de financiële
reserves moeten toenemen. Dit zal niet zozeer afhankelijk zijn van de regio, maar vooral van
de voorwaarden waaronder de specifieke sector functioneert.
4.
Welk eigen vermogen, uitgedrukt zowel in procenten van het budget als in procenten van
het balanstotaal, is toereikend voor een niet-winstbeogende instelling in de Nederlandse
zorgsector onder de huidige wet- en regelgeving?
4.
Dat is niet exact aan te geven, er zijn geen normen voor een dergelijk percentage. In de
diverse sectoren is er sprake van een overgang naar meer vraagsturing. Dat betekent dat het
in die sectoren eigenlijk nodig is om langzaam naar een bij de markt passend vermogen toe
te werken.
5.
Bent u van mening dat met meer ondernemerschap in de zorgsector er een grotere behoefte
zal gaan ontstaan aan eigen vermogen? Zo ja, welk eigen vermogen is volgens u nodig voor
instellingen indien de contracteerplicht vervalt? Kunt u dit toespitsen naar regio's of
specifieke sectoren in de zorg?
5.
Ja, de financiële reserves van instellingen zullen op een wat hoger niveau moeten komen
dan nu vaak het geval is. In het gesloten systeem van aanbodregulering zijn de
2
zorginstellingen lange tijd ingesteld geweest op "risicoarm" ondernemen. Het management
van zorginstellingen zal tijd moeten worden gegund om zich meer marktconform te gaan
gedragen. Onderdeel daarvan is het opbouwen van hogere financiële reserves.
Het opheffen van de contracteerplicht leidt tot meer risico voor de onderneming. Dit is een
belangrijke, maar niet de enige stap naar meer ondernemerschap. Andere elementen
betreffen o.a. de wijze van prijsvorming, het aantal (potentiële) toetreders en het aantal
aanbieders. Het uitsluitend opheffen van de contracteerplicht leidt er dus nog niet toe dat op
dat moment al een marktconforme solvabiliteit nodig is. Wel zal een steviger
weerstandspositie, dan nu vaak het geval is, vereist zijn.
Het is moeilijk om nu al een percentage te noemen dat op termijn bij een vergaande vorm
van deregulering als solvabiliteit moet worden aangehouden. Hierbij speelt mee dat bij de
definitie van solvabiliteit als eigen vermogen gedeeld door het balanstotaal dit extra
gecompliceerd is, met name vanwege de specifieke afschrijvingsmethodiek in de
gezondheidszorg. Een oude instelling met lage boekwaarde en lage afschrijvingen zou een
ander percentage moeten hebben dan een nieuwe instelling met hoge boekwaarde en hoge
afschrijvingen.
6.
Hoe verwacht u dat dit hogere eigen vermogen zal worden gefinancierd?
6.
Zorginstellingen zijn vóór alles zelf verantwoordelijk voor het doelmatig organiseren van de
zorg en voor hun bedrijfsvoering en daarmee ook voor hun financiële weerbaarheid. De
overgang naar een meer vraaggericht systeem brengt mee dat de bedrijfsrisico's toenemen.
Zorginstellingen dienen zich hierop voor te bereiden, onder andere door het realiseren van
een gezonde vermogensstructuur. Allereerst moeten instellingen de tijd krijgen om hun
financiële weerbaarheid te vergroten. Bovendien moeten zij in die periode de vrijheid krijgen
om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden; belemmeringen die niet passen in een
marktsituatie, onder andere betrekking hebbend op afschrijvingstermijnen, moeten
fasegewijs worden opgeheven. Ook kan de overheid instellingen stimuleren en ondersteunen
door ze nu al van zo marktconform mogelijke prikkels te voorzien. Een voor de hand liggend
instrument daarbij is het hanteren van een meer marktconforme bekostigingssystematiek
(prestatiebekostiging en vrije prijsvorming). In het kader van de Wet toelating
zorginstellingen ben ik ook van plan het winstoogmerk te verruimen. Hiermee kan een
nieuwe bron voor kapitaal worden aangeboord. Dit is nodig omdat de beschikbaarheid van
leningen dreigt af te nemen, vanwege de genoemde onzekerheid bij vraagsturing en de
beperkte financiële buffers bij instellingen.
Ik ga er vanuit dat via deze stappen instellingen de ruimte kunnen creëren om hun financiële
buffer te vergroten.
7.
Overweegt u maatregelen te treffen indien u van oordeel bent dat de vermogenspositie te
krap of te ruim is? Zo ja, welke?
7.
Zie mijn antwoord op vraag 6. Aangezien er door de toenemende vraagsturing en
marktwerking een hogere buffer nodig is, zal de vermogenspositie verbeterd moeten worden
bij het merendeel van de sectoren. Ik ga daarbij dus vooral uit van de inzet van de
aanbieders zelf. De overheid kan hierbij faciliterend optreden.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport