Gemeente Amsterdam

Open brief aan Ayaan Hirsi Ali
16 maart 2004 - Job Cohen

Zeer geachte mevrouw Hirsi Ali,

Afgelopen zaterdag schreef u in Trouw een open brief aan mij die ik via deze open brief aan u beantwoord. Deels zou ik kunnen volstaan met een verwijzing naar de Integratienota die het CDA deze week publiceerde. Ik kan mij, voorzover het op het onderwerp religie in de samenleving gaat, daar goed in vinden. Het roept overigens wel de vraag op waarom u u zo exclusief op mij richt, en niet op diegenen waar u in Den Haag zo nauw mee samenwerkt, het CDA. Vindt u het niet bezwaarlijk dat u een coalitie vormt met een partij die u exact dezelfde, zware en in uw ogen principiële, verwijten kunt maken als u mij maakt?

Religie

In de afgelopen twee jaren heb ik een paar keer gesproken over de rol van de religie in de samenleving. U vindt mijn opmerkingen daarover in strijd met het principe van de scheiding van Kerk en Staat. Ik begrijp dat niet. Ook ik ben voor een scheiding van kerk en staat, maar daarom hoef ik als burgemeester toch niet met een grote boog om kerken, synagogen en moskeeën in mijn stad heen te lopen? Als politiek bestuurder heb ik juist de plicht om te weten en te benoemen wat zich feitelijk in de wereld en dus in onze multiculturele samenleving voordoet; nog afgezien van wat mijn opvatting daarover is.

In mijn Nieuwjaarstoespraak van 1 januari 2002, met 11 september 2001 vers in het geheugen, pleitte ik voor een dialoog tussen verschillende groeperingen in de stad. In dat licht deed ik onder andere de suggestie om bij contacten van de overheid met de bewoners van de stad òòk (maar niet exclusief) gebruik te maken van de religieuze infrastructuur in de stad.

Deze uitspraak is mij niet door iedereen in dank afgenomen. Ik begrijp uit uw betoog, mevrouw Hirsi Ali, dat u dacht dat ik hiermee vooral moslims op het oog had. Dat was toen niet en is nu niet mijn idee. Ik was toen net bij de Evangelische Broedergemeente geweest, in een kerk die week na week vol Surinamers en Antillianen zit. Wat bindt hen? Het geloof. Waar komen ze samen en ontmoeten ze elkaar? Waar vinden ze hulp? In hun gebedshuis. En dat was niet alleen bij hen het geval, maar ook bij andere, vooral allochtone, inwoners van Amsterdam. Dát was me in mijn eerste jaar als burgemeester opgevallen. En waarom zou ik ook deze, inderdaad religieuze, infrastructuur niet benutten als het om contacten met de inwoners van mijn stad gaat of wanneer ik de doelstellingen van de integratie bereiken wil? Waarom zou ik dat, als ik uw redenering volg, uitsluitend via seculiere kanalen moeten doen? Gruwt u ervan als onze premier contact heeft met de Raad van Kerken?

Vervolgens vroeg ik eind 2002 in mijn Cleveringa-rede aandacht voor die migranten voor wie het geloof vaak wèl de leidraad in hun leven is, terwijl dat in onze Nederlandse samenleving steeds minder het geval is. Ik zei toen dat "de integratie van deze migranten in de Nederlandse samenleving paradoxaal genoeg misschien nog wel het beste via hun geloof zou kunnen verlopen. Dat is immers vrijwel het enige ankerpunt dat zij hebben wanneer zij de Nederlandse samenleving van de 21ste eeuw betreden". Ik zei dat niet omdat ik wil dat de integratie van migranten via hun religie verloopt, maar omdat ik constateer dat het vaak zo gaat en dat het voorlopig zo zal blijven gaan. Of u en ik dat nu leuk vinden of niet.

Want ik zie dat religie voor veel mensen een dynamische kracht vertegenwoordigt. In de hele wereld (behalve in West Europa) zijn de verschillende religies in opkomst. De snelst groeiende religie in de wereld is overigens het christendom en niet de islam. In veel landen van de wereld zien we dat

* het behoren tot een religieuze gemeenschap soms belangrijker wordt gevonden dan te behoren tot een bepaalde nationale gemeenschap;
* religieuze gemeenschappen in de steden meer dan andere instellingen en instituties een sociaal vangnet bieden als het om hulp, werk, onderwijs en gezondheidszorg gaat;
* een religie zelfs aan mensen die in economisch opzicht misschien niet zoveel te verwachten hebben, een perspectief biedt, uiteraard in het spirituele domein, maar ook sociaal - religie is het solidariserende kader bij uitstek voor haar leden.

Kortom: religie "werkt" voor haar gelovigen. Nu migratie van het ene land naar het andere een vrij gewone aangelegenheid is, kan religie ook in onze steden zo gaan werken, zeker wanneer andere bindingskaders falen. En dan kunnen wij dat maar beter onderkennen dan ontkennen. Zie daarover uitvoeriger mijn toespraak "Binden" eind 2003 op het symposium "Religie als bron voor sociale cohesie? Godsdienst en overheid in een postgeseculariseerde samenleving" aan de Universiteit van Leiden.

Nog even over het al dan niet gescheiden zwemmen. U maakt daar een principieel punt van, ik houd het inderdaad liever praktisch. In een stad die voor 30% uit water bestaat moeten alle kinderen kunnen zwemmen. Punt. Liever geen gescheiden zwemmen, maar als het moet, dan wel, want ik heb liever dat kinderen kunnen zwemmen dan dat ze de kans lopen te verdrinken door gescheiden zwemmen te proclameren tot "onderdrukking van de moslimvrouw en ondermijning van de scheiding van kerk en staat". Demagogisch? Ja. Maar ik niet meer dan u. Vroeger moest iedereen van de overheid gescheiden zwemmen, nu moet iedereen gemengd. Als we het eens aan de mensen zelf overlieten?

De islam

Een groot deel van uw open brief gaat over de islam en over "de ware moslim". Denkt u ook dat er een ware christen bestaat? Uw "ware moslim" is de orthodoxe moslim met sterk fundamentalistische opvattingen. Uw ware moslim wil niet integreren, minacht onze rechtstaat en democratie, houdt vrouwen en kinderen kort - en bovendien houdt hij mij voor de gek.

Met uw definitie van de "ware moslim" scheert u alle moslims over een kam. U ontkent ermee dat er miljoenen moslims zijn, hier en over de hele wereld, die zich niet in het moslimfundamentalisme herkennen. Bovendien schaart u zich met uw definitie in het kamp van de moslimfundamentalisten, want juist zij willen ons doen geloven dat alle "ware moslims" fundamentalisten zijn en dat alle anderen van het rechte moslimpad zijn afgeweken.

Nederland kent een lange traditie van vrijheid van godsdienst en van vrijheid van meningsuiting en, sinds de 19e eeuw, de scheiding van kerk en staat. Uit uw brief krijg ik de indruk dat u niet goed beseft wat dat nu precies betekent. Het betekent dat het iedereen in Nederland, ook de moslim, vrij staat om te geloven, te denken en te uiten wat hij of zij zelf wil, zonder dat de overheid daarin interfereert. Deze vrijheden kennen een belangrijke beperking: de geloofsovertuigingen, gedachten of meningen mogen niet overgaan in daden die in strijd zijn met de wet, want dan dient de overheid op te treden. Denken staat vrij, doen alleen binnen de grenzen van de wet.

Ik zou deze mooie Nederlandse tradities, die in onze rechtsstaat zijn verankerd, niet vanwege angst voor de islam overboord willen gooien. Als we ervan overtuigd zijn dat we met onze rechtsstaat goud in handen hebben, en dat hebben we, daar zijn u en ik het volstrekt over eens, dan moeten wij ook staan voor ons stelsel en er niet een paar hoekstenen uittrekken.Angst, mevrouw Hirsi Ali, is een slechte raadgever.

Het christendom is overigens minder erg, vindt u, want daar zijn eeuwen van Verlichting overheen gegaan. Juist daarom heb ik ooit, tot uw woede, een pleidooi gehouden voor een westerse Imamopleiding, omdat ik het goed zou vinden als de Islam zich meer dan nu zou mengen met westerse opvattingen, zoals dat ook met het christendom gebeurd is.

Tweede Wereldoorlog niet langer ijkpunt voor integratie van minderheden?

In uw brief verwijt u mij dat ik de Tweede Wereldoorlog als referentiekader gebruik voor de huidige integratieproblemen van moslims. U vindt dat ik daarmee aan het spookrijden ben op de snelweg van de geschiedenis. Het is prachtig geformuleerd. Maar ook hier bestrijd ik u.

De Tweede Wereldoorlog is en blijft in de context van de Europese geschiedenis een belangrijk referentiekader. De Europese landen, en ook Nederland, hebben toen aan den lijve ondervonden wat het betekent als een systeem aan de macht is, zoals dat van nazi-Duitsland, dat stelselmatig bepaalde groeperingen in de samenleving tot tweederangsburgers degradeert, uitsluit, uitbuit en vervolgt. Uiteindelijk leidde dat tot de systematische moord op de Europese joden, op Roma, op Jehovagetuigen, op politieke tegenstanders en op vele anderen. Meestal was de "misdaad" van deze mensen geen andere dan dat ze door de nazi's als "anders" of "vreemd" waren bestempeld.

Aan de Tweede Wereldoorlog danken we de Universele Rechten van de Mens, zoals die zijn neergelegd in verschillende internationale verdragen. De universele gelijkheid van alle mensen, het beginsel dat je niet mag discrimineren op ras, geloof, levensovertuiging, sekse etc., het recht van vrije meningsuiting, het recht om een gezin te vormen - het zijn allemaal universele mensenrechten die rechtstreeks voortvloeien uit de mensonterende ervaringen van de Tweede Wereldoorlog. Als fundamentele mensenrechten oefenen ze een enorme aantrekkingskracht op mannen en vrouwen in landen waar deze rechten niet worden erkend. In Nederland, en andere landen die de fundamentele mensenrechten erkennen, vormen ze de fundamenten van de samenleving, de fundamenten van onze rechtstaat. Ze bieden bescherming aan iedereen en niet alleen maar aan verdrukte minderheden. U gaat mij niet vertellen dat we deze fundamenten vaarwel moeten zeggen, omdat moslims van tegenwoordig, in het Europa van nu, zoals u zegt, niet met eenzelfde mate van haat worden geconfronteerd als joden in de jaren '30 en '40 van de vorige eeuw. Gelukkig maar, zou ik zeggen, maar dat is niet de kwestie. En ook is een afscheid nemen van deze principes niet aan de orde omdat, zoals u vervolgens zegt, het nu juist de moslims zijn die nu vol haat zitten tegen de joden. Dan zeg ik: ook die uitspraak is er een die alle moslims over een kam scheert en dat kan niet. Antisemitisme is niet voorbehouden aan moslims; dat komt in heel Europa voor en in Nederland meer dan mij lief is. Het blijft nodig dit aan de kaak te stellen, zoals ik onder andere tijdens de Kristallnachtherdenking heb gedaan.

Juist omdat deze beginselen de fundamenten vormen van onze samenleving, ben ik extra alert op politieke ideeën, beleidsvoorstellen of handelingen die inbreuk proberen te maken op het gelijkheidsbeginsel en de fundamentele mensenrechten van groepen of individuen in de samenleving - of het nu gaat om vrouwen, moslims, joden, homo's, niet-westerse migranten of wie dan ook. Wat voor ieder van ons geldt, geldt voor ieder van hen. Of bijbels geformuleerd: wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

Dat blijft onverkort het grondbeginsel dat de discussie over de integratie van migranten in onze Nederlandse samenleving leiden moet. Daarom is "Erbij horen en meedoen" niet alleen de titel van de integratienota die de gemeenteraad van Amsterdam vorig jaar heeft vastgesteld, maar tegelijkertijd de door de gemeente Amsterdam gehanteerde definitie voor integratie. Daarmee is integratie een zaak van iedereen: autochtoon en allochtoon. Met onderwijs, werk en Amsterdams Burgerschap als belangrijke voorwaarden voor integratie. In deze nota wordt de snelweg ook als metafoor opgevoerd, ditmaal voor de Amsterdamse samenleving. Ik citeer een paar passages.

"Op de snelweg gelden regels waaraan iedereen zich houden moet."

"Behalve regels, is periodiek (groot) onderhoud een voorwaarde voor een goed functioneren van de snelweg: gaten in de weg moeten snel en goed worden opgevuld."

"Op de snelweg rijden voertuigen die enorm van elkaar kunnen verschillen: in omvang, kleur en aantal passagiers. Ook hun gedrag op de weg is niet hetzelfde. Ze rijden bijvoorbeeld niet allemaal even snel: de ene rijdt langzamer dan de ander, de ene haalt de ander in, de ander blijft op zijn rijbaan en rijdt achter een ander aan."

En tot slot:

"Samen rijden alle voertuigen echter over dezelfde weg en voegen zij zich naar de regels van de weg en naar elkaar. Wie dat niet doet, komt in botsing met een ander - dat kan het hele verkeer op de weg ontregelen. Dit geldt in het bijzonder als er vanuit een oprit extra verkeer op de weg komt - invoegen en laten invoegen is dan het parool om ongelukken te voorkomen."

De snelweg, dat is de samenleving. De voertuigen in al hun diversiteit, dat zijn onze burgers. Het verkeer vanuit de oprit, dat zijn de nieuwkomers. Dát is de moderne samenleving waarin we leven, waarin wij botsingen zoveel als mogelijk moeten vermijden, en waarin iedereen in zijn eigen autootje mag denken wat hij wil maar zich wel aan de regels moet houden.

© Gemeente Amsterdam