Kamerstuk, 15-3-2004
Wetsvoorstel tot Wijziging van de Kwaliteitswet zorginstellingen / Wet
klachtrecht cliënten zorgsector
De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
IBE/E-2440146
15 maart 2004
Klachtrecht cliënten zorgsector
(Kamerstuk 28489)
Hierbij bied ik u de nadere memorie van antwoord op het nader
voorlopig verslag betreffende het bovengenoemde voorstel aan.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
* PDF - Kamerstuk - Wetsvoorstel tot Wijziging van de Kwaliteitswet
Om het kamerstuk op te halen:
Zie het origineel
zorginstellingen / Wet klachtrecht cliënten zorgsector
Wetsvoorstel tot Wijziging van de Kwaliteitswet zorginstellingen /
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (nieuw venster)
Kamerstuk, 15-3-2004 (8 pag., 38 kB)
Wetsvoorstel tot Wijziging van de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht
cliënten zorgsector (Kamerstuk 28489)
Nadere memorie van antwoord
Alvorens in te gaan op de vragen uit het Nader voorlopig verslag heb ik er behoefte aan om
eerst op de hoofdlijnen van het wetsvoorstel in te gaan. Het oorspronkelijke wetsvoorstel
wijzigde de Kwaliteitswet zorginstellingen door het invoeren van een verplichting voor de
zorgaanbieder om calamiteiten en seksueel misbruik aan de Inspectie te melden en opende
de mogelijkheid eisen te stellen aan de verslaglegging. Het wetsvoorstel wijzigde de Wet
klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) door het toezicht op de wet op te dragen aan de
Inspectie en voorts eisen te stellen aan de verslaglegging.
In de discussie is de aandacht vooral komen te liggen op vragen rondom de bij amendement
van de Tweede Kamer ingevoerde meldingsplicht van de klachtencommissie van ernstige
klachten aan de inspectie. Wat is de betekenis van deze meldingsplicht, hoe moet die
verplichting worden gezien in het licht van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ)
en wat zijn mogelijke gevolgen daarvan, zijn zoal vragen die daarbij opkomen.
De WKCZ is in de eerste plaats bedoeld om een patiënt die zich onheus behandeld acht de
mogelijkheid te bieden genoegdoening te krijgen. Voor iedere kwestie kan hij zich met zijn
klacht richten tot de klachtencommissie; de klachtencommissie onderzoekt de klacht, doet
een uitspraak of de klacht wel of niet gegrond is en formuleert op basis van de uitspraak
aanbevelingen aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder moet de klager binnen vier weken na
de uitspraak laten weten wat hij met de uitspraak en/of de aanbevelingen doet. Daarmee is
de zaak dan verder afgedaan.
De klachtencommissie is organisatorisch gezien een commissie van de Raad van Bestuur en
brengt haar oordeel als advies uit aan dat Bestuur. Positief geformuleerd kan men zeggen
dat een oordeel van de klachtencommissie een gratis advies is ten behoeve van het
kwaliteitsbeleid in zorginstellingen. De onafhankelijkheid van de voorzitter en van de externe
leden van een klachtencommissie zijn waarborgen voor een zorgvuldige en objectieve
behandeling van de klacht. In de praktijk worden de klachtencommissies geconfronteerd met
een diversiteit aan klachten, waaronder ook zeer ernstige klachten, die soms een structureel
karakter kunnen hebben. In de organisatie van het zorgproces of in de samenwerking tussen
de verschillende hulpverleners kunnen zich problemen voordoen die ernstige gevolgen
kunnen hebben voor patiënten. Wanneer deze klachten duiden op een structureel gebeuren
is het zeker noodzakelijk maatregelen te treffen om hieraan een eind te maken en om
herhalingen te voorkomen. Het oplossen van die problemen in de organisatie en
samenwerking is primair een taak van het management. Daar ligt immers de
verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg. Juist in het kader van de kwaliteit is
transparantie geboden, zodat niet alleen de eigen organisatie er van leert, maar dat ook op
nationaal niveau inzicht bestaat in de kwaliteit van de geleverde zorg.
Daar waar het management geen stappen onderneemt om problemen op te lossen kunnen
klachtencommissies steeds weer bemoeienis krijgen met klachten die door deze problemen
worden veroorzaakt. In feite blijft een slechte kwaliteit van zorg dan voortduren. In
dergelijke situaties moeten commissies een signaal kunnen afgeven om de vicieuze cirkel te
doorbreken. Wanneer het management ernstige klachten niet meldt bij de inspectie dan
moet de voorzitter/commissie het management daarop kunnen aanspreken om het
management te bewegen de klacht alsnog te melden. Blijft het management in gebreke dan
moet de voorzitter/commissie zelfstandig de klachten kunnen melden bij de inspectie.
Bij veel klachtencommissies bestond er twijfel of men wel bevoegd was om de inspectie te
informeren; men dacht namelijk dat dit in strijd zou zijn met de geheimhoudingsplicht die de
wet oplegt. Die twijfel heeft de regering weggenomen door in een Nota van wijziging de
meldingsmogelijkheid expliciet in de wet op te nemen. De gedachtegang daarbij was dat het
doen van een melding zeker niet de eerste taak is van een klachtencommissie. De hoofdtaak
van een klachtencommissie is en blijft het behandelen van klachten van cliënten en daarover
een uitspraak doen.
Maar als bij zeer ernstige klachten iedereen de andere kant op kijkt, en het management niet
van plan is adequaat te reageren en de inspectie te waarschuwen dan willen we dat de
(voorzitter van de) klachtencommissie ervoor kan zorgen dat die kwestie bij de inspectie
bekend wordt. De Tweede Kamer achtte het nodig nog een stapje verder te gaan en heeft
het 'kunnen' melden veranderd in een 'moeten'. Ernstige klachten waarover hier sprake is
vormen maar een zeer beperkt deel van het totale aantal gemelde klachten. Het gaat in feite
om een zeer beperkt aantal klachten waarvan iedereen overtuigd is dat melding zonder meer
voor de hand ligt. Of het nu kunnen of moeten is maakt dan niet zoveel uit. Immers het gaat
erom dat ernstige situaties die voor een patiënt de aanleiding vormen voor een klacht ook bij
de inspectie bekend worden.
Naast de functie van genoegdoening verschaffen aan de patiënt vormt de WKCZ een
integraal onderdeel van de kwaliteit van zorg. Met name structurele klachten zijn signalen
van een tekortschietende zorg voor het management. Inzicht in de aard van de klacht, het
oordeel en de aanbevelingen terzake zijn in feite gratis adviezen aan het management en de
manier waarop daarmee door de zorgaanbieder wordt omgegaan, vormen een onderdeel van
het kwaliteitssysteem, een systeem dat beoogt de kwaliteit van zorg te borgen. Ik benadruk
nogmaals dat het de verantwoordelijkheid van de aanbieder is ernstige klachten kenbaar te
maken bij de inspectie. Wanneer instellingen dat nalaten, hebben klachtencommissies die
mogelijkheid. Vandaar dat het past om het toezicht op de wet toe te vertrouwen aan de
inspectie. Dat sluit ook beter aan bij de verwachtingen van de klager. De mogelijkheid die de
wet de burger biedt om via de kantonrechter de naleving af te dwingen, vormt voor de
meeste patiënten een te hoge drempel.
Het doel van de voorgestelde wijzigingen was om de toezichthoudende taak van de
Inspectie beter toe te rusten door er voor te zorgen dat de Inspectie eerder en beter
geïnformeerd wordt. Hierdoor is de Inspectie in staat bij calamiteiten eerder op te treden, te
bezien hoe ernstig de kwestie is en te beoordelen of er passende maatregelen getroffen zijn.
Tevens bevorderen de wijzigingen een grotere mate van openbaarheid van gegevens van de
zorgsector. Met deze transparantie van gegevens kan aansluiting worden gevonden bij
actuele ontwikkelingen op het terrein van benchmarking en van prestatie-indicatoren.
De Kwaliteitswet legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg bij de
zorgaanbieder. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede
zorg en dient daarover transparant verantwoording af te leggen, ook als dingen niet goed
gaan. Sommigen zorgaanbieders vonden hieruit niet vanzelfsprekend de verplichting
voortvloeien om de Inspectie over een calamiteit te informeren. Vandaar dat voorgesteld
werd de wet op dit punt te wijzigen. De mogelijkheid om nadere voorschriften te stellen aan
de verslaglegging is bedoeld om op het punt van verantwoording betere gegevens te
verkrijgen.
Het belang van het gehele wetsvoorstel voor de toezichthoudende taak van de inspectie
brengt mij ertoe om, ondanks de bezwaren van sommige fracties tegen het specifieke
onderdeel van het wetsvoorstel de meldingsplicht van de klachtencommissie, te proberen u
te overtuigen en uw bezwaren tegen dit specifieke onderdeel niet de doorslag te laten
geven.
In antwoord op een tweetal aanvullende vragen van de leden van de CDA-fractie merk ik
allereerst op dat het vanzelf spreekt dat de klachtencommissie bij het melden van een klacht
aan de inspectie, tegelijkertijd ook de beklaagde en/of de directie daarover informeert.
Ik geef toe dat bij de uitleg van het begrip 'ernstig' de zinsnede "klachten die zo ernstig zijn
dat deze bij behandeling door een tuchtcollege zouden leiden tot het opleggen van een
maatregel" wellicht de indruk kan wekken dat de klachtencommissie een rol gaat spelen in
een tuchtrechtelijke procedure. Zo is die zin niet bedoeld: zoals ik ook in de memorie van
antwoord heb gesteld, is de vraag of er aanleiding is voor het instellen van een
tuchtrechtelijke procedure, een zaak voor de inspectie. Met de bewuste passage heb ik
willen aangeven dat om een indruk van ernstige klachten te krijgen, men als voorbeeld naar
casussen van de tuchtrechter zou kunnen kijken. Immers het moet om ernstige klachten
gaan waardoor de klachtencommissie tot de conclusie kan komen: dit is een zaak die ook bij
de inspectie bekend zou moeten zijn. Uiteraard zal de inspectie na ontvangst van de melding
zorgvuldig beoordelen of het noodzakelijk is een nader onderzoek in te stellen.
Met de zinsnede in de memorie van antwoord waarbij ik zeg dat ernstige klachten die
gemeld moeten worden, klachten zijn waarvan men de overtuiging heeft dat er andere acties
nodig zijn dan die welke tot de mogelijkheden van de commissie horen, bedoel ik het
volgende. Om te beoordelen of het om een klacht gaat die gemeld moet worden, kan de
klachtencommissie zich afvragen of de situatie zo ernstig is dat bij voorbeeld de directie of,
zo die niets wil doen, de inspectie in actie zou moeten komen. De klachtencommissie heeft
immers tot taak een klacht te beoordelen en daarover uitspraak te doen, maar heeft zelf
geen bevoegdheid tot verdere acties. Met andere acties bedoel ik maatregelen ter
beëindiging van een ongewenste situatie of ter voorkoming van herhaling.
De leden van de PvdA-fractie waren op hoofdlijnen positief over de voorgestelde wijzigingen
in de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ).
Niettemin vroegen zij nog aandacht voor een paar punten. Wat betreft de vraag naar de
nakoming in de huidige situatie van de geldende procedures en termijnen, kan worden
opgemerkt dat er thans in de Wet klachtrecht geen termijn aanwezig is noch een procedure
voor het melden van ernstige klachten. Klachtencommissies hebben aangegeven graag
duidelijkheid te hebben over de bevoegdheid om eventueel, alles afwegende, ernstige
klachten aan de inspectie te melden. Aan deze behoefte is de regering tegemoet gekomen,
door de mogelijkheid expressis verbis in de wet op te nemen. Vervolgens is door Tweede
Kamer bij amendement, ondersteund door PvdA, CDA, D66, Groen-Links en Socialistische
Partij, deze mogelijkheid veranderd in een verplichting. De minister heeft destijds dit
amendement afgeraden met als voornaamste argument zijn visie op de
verantwoordelijkheden van de verschillende organen bij een instelling. De regering deelt die
mening voor normale situaties; de verplichte melding van de klachtencommissie is daar een
uitzondering op voor uitzonderlijke situaties: ernstige situaties die niet langer mogen
voortduren en waaraan de leiding niets gedaan heeft. Ik verwijs hiervoor naar mijn inleiding.
De regering meent derhalve, gelet op het belang van de rest van het wetsvoorstel voor het
functioneren van het toezicht op de zorg, en dus ook op de noodzaak om daar voortgang
mee te maken, dat het verantwoord is om het wetsvoorstel, zoals het door de Tweede
Kamer met brede steun is aangenomen, in de Eerste Kamer te verdedigen.
De leden van de PvdA-fractie vroegen zich vervolgens af hoe er door zorgaanbieders wordt
gereageerd op gebleken situaties die de verantwoorde zorg in gevaar brengen.
Wanneer zorgaanbieders worden geconfronteerd met situaties van onverantwoorde zorg
zullen zij zich uiteraard aangesproken (dienen te) voelen om die situaties aan te pakken en
daarin verandering en verbetering te brengen. Hoe zorgaanbieders reageren op signalen
hieromtrent die afkomstig zijn van klachtencommissies is mij niet bekend. Wanneer de
inspectie zorgaanbieders aanspreekt op hun verantwoordelijkheid, omdat bij de inspectie
dergelijke signalen zijn binnen gekomen, wordt er met de zorgaanbieder een traject en een
termijn afgesproken waarbinnen veranderingen dienen te zijn aangebracht.
De PvdA-fractie vraagt de minister of deze voorbeelden heeft waaruit het niet goed
functioneren van de bestaande regelingen naar voren komt en of hieromtrent klachten
bekend zijn bij de Ombudsman.
Over de klachtregeling, zoals deze is vastgelegd in de WKCZ, kan worden opgemerkt dat
deze wet in 2000 is geëvalueerd. Op geleide van die evaluatie wordt bij het onderhavige
voorstel de wet op enkele punten bijgesteld. Daarmee worden onder andere enkele
onduidelijkheden van deze wet verhelderd (zoals de onduidelijkheid over de
geheimhoudingsplicht van de klachtencommissies).
Er zijn voor klagers vele mogelijkheden om hun klacht over de zorg neer te leggen. Behalve
bij de klachtencommissie van instellingen en de (gezamenlijke) klachtencommissie van
individuele beroepsbeoefenaren, kan dat ook bij klachtorganisaties van bijvoorbeeld
patiëntenorganisaties, bij de IKG's (Informatie en Klachtenbureau Gezondheidszorg; de IKG's
zijn verbonden aan de Regionale Patiënten/Consumenten Platforms), bij de Nationale
ombudsman, Stichting de Ombudsman enz.
Deze organisaties hebben mij niet gemeld dat er ernstige klachten zijn over het functioneren
van de huidige klachtregeling.
Overigens wil ik in dit verband opmerken dat er sinds enkele jaren de afspraak bestaat
tussen de IKG's en de inspectie, dat de eerstgenoemden ernstige klachten die zij van
patiënten over de zorg ontvangen, melden aan de inspectie. Het aantal klachten dat zo
onder de aandacht van de inspectie wordt gebracht is overigens zeer beperkt (minder dan 5
per jaar).
Ten aanzien van het melden van calamiteiten kan ik opmerken dat, zoals eerder aangegeven,
in het verleden is uitgegaan van de premisse dat instellingen calamiteiten zouden melden als
uitvloeisel van hun taak om verantwoorde zorg te leveren. Dat de ene zorgaanbieder
daarmee anders omgaat dan de andere en er naar het oordeel van de inspectie een
ondermelding is van voorgedane calamiteiten, heeft er toe geleid om een verplichte melding
van calamiteiten in het wetsvoorstel tot wijziging van de Kwaliteitswet zorginstellingen op
te nemen. Op basis van de in het wetsvoorstel opgenomen definitie van 'calamiteit' wordt
de onduidelijkheid over 'wat er gemeld moet worden' weggenomen.
De verplichting in het voorgestelde nieuwe art. 4a in de Kwaliteitswet zorginstellingen heeft
betrekking op de melding van calamiteiten en seksueel misbruik aan de inspectie. In lijn met
de verantwoordelijkheidsverdeling binnen een instelling legt het wetsvoorstel die
meldingsplicht bij de zorgaanbieder, dus bij het management van de instelling. De
meerwaarde van de melding in de Klachtwet is gelegen in het feit dat de reikwijdte van deze
melding ruimer is dan die in de Kwaliteitswet: deze melding is niet beperkt tot calamiteiten
en seksueel misbruik maar kan betrekking hebben op ernstige klachten over situaties van
meer verschillende aard. Bovendien fungeert de klachtencommissie als een soort vangnet:
als de zorgaanbieder geen actie onderneemt is er aanleiding voor de klachtencommissie om
de ernstige zorgwekkende situatie onder de aandacht van de inspectie te brengen.
Naar verwachting zal de invoering van een meldingsplicht voor klachtencommissies geen
invloed hebben op de laagdrempeligheid en onafhankelijkheid van de klachtencommissie.
Immers de toegang van de cliënt met een klacht tot de klachtencommissie blijft
onveranderd. De klachtencommissie dient met iedere klacht, ongeacht de ernst, te doen wat
zij doen moet, namelijk onderzoeken, beoordelen, partijen horen en een uitspraak doen.
Wat verandert is dat de klachtencommissie zich bij een ernstige klacht in het vervolg dient
af te vragen of die situatie al bij de inspectie bekend is, en, zo niet, of de situatie ernstig
genoeg is om aan de inspectie te melden. Voor de klager verandert er niets. Degene tegen
wie de klacht gericht is loopt door de melding de kans dat hij zich behalve tegenover de
klachtencommissie ook tegenover de inspectie moet verantwoorden. In ieder geval kan het
nader onderzoek van de inspectie duidelijkheid scheppen over de achtergronden van de
situatie waarover geklaagd is.
In het voorgaande heb ik al duidelijk gemaakt dat wanneer de klachtencommissie een
ernstige situatie onder ogen komt naar aanleiding van een klacht, er van de
klachtencommissie verwacht mag worden dat zij eerst te rade gaat bij de zorgaanbieder om
na te gaan of die al van de situatie op de hoogte is en hij al zonodig voor melding aan de
inspectie gezorgd heeft. Dit in antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de
PvdA-fractie. Nader onderzoek naar de werking van de huidige WKCZ zal geen vergroting
van inzicht opleveren.
De leden van de VVD-fractie blijven net als hun collega's in de Tweede Kamer een
consistente lijn volgen: in zijn oorspronkelijke vorm zou het wetsvoorstel op volledige
instemming van deze fractie hebben kunnen rekenen. Anders dan de leden van deze fractie
stellen is er bij dit wetsvoorstel geen sprake van wetgeving op basis van gissingen maar van
duidelijke verplichtingen. Zoals bekend is de wijziging van het wetsvoorstel, waar de
bezwaren van deze fractie zich tegen richten, afkomstig van de Tweede Kamer als
medewetgever. Weliswaar bestonden er bij de vorige bewindsman bezwaren tegen
bovengenoemde wijziging, maar die wegen naar mijn mening niet zodanig op tegen de
pluspunten van het gehele wetsvoorstel dat het niet verantwoord zou zijn de verdediging
van het wetsvoorstel voort te zetten. Regering en parlement zijn beide verantwoordelijk voor
de kwaliteit van de wetgeving. Dit wetsvoorstel kan naar mijn mening de toets der kritiek
doorstaan.
Door verschillende organisaties zijn bezwaren tegen de voorgestane regeling geuit.
De KNMG voert de volgende bezwaren aan:
- verantwoordelijkheden van de klachtencommissie en die van de
zorgaanbieder lopen op een verwarrende wijze door elkaar;
- klachtencommissie krijgt er een oneigenlijke taak bij;
- meldingsplicht zal negatief uitwerken op de werking van het klachtrecht. De rol
van de klachtencommissie zal voor patiënten niet langer duidelijk zijn en
aangeklaagde hulpverleners zullen zich tegenover de klachtencommissie
terughoudender gaan opstellen uit vrees voor verdere procedures.
In een artikel in Medisch Contact van 9 mei van dhr. Legemaate van de KNMG wordt als
ondertitel gebruikt: Klachtencommissie dreigt verlengde arm van de inspectie te worden.
Het betoog van de KNMG wordt onderschreven door de brancheorganisaties NVZ
Vereniging van Ziekenhuizen, Arcares, GGZ Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg
Nederland in een brief aan de vaste commissie VWS van de Eerste Kamer. In de brief van
27 november 2003 wijzen de gezamenlijke brancheorganisaties op het massale verzet van
de klachtencommissies tegen de verplichte melding. Tevens realiseren zij zich dat met het
verwerpen van het wetsvoorstel ook de niet omstreden onderdelen als de verplichte melding
van calamiteiten en seksueel misbruik van tafel gaan. Zij stellen voor om de aangesloten
instellingen op te roepen uit eigen beweging dergelijke zaken aan de inspectie te melden.
Daarnaast willen zij een regeling bevorderen die klachtencommissies de mogelijkheid geeft
ernstige situaties aan de inspectie te melden. Naast de reactie van de brancheorganisaties
hebben ook individuele klachtencommissies reacties gestuurd waarin zij hun zorgen over de
voorgenomen regeling kenbaar maken.
De enige instantie die geen problemen heeft met een meldingsplicht is de NPCF; deze
organisatie is van mening dat de meldingsplicht geen onnodige belasting van de
klachtencommissie of verwevenheid van taken met zich meebrengt. Als zowel de instelling
als de klachtencommissie een meldingsplicht heeft, krijgt de inspectie meer inzicht in
calamiteiten en dat is in het belang van de veiligheid en kwaliteit van zorg voor de patiënt.
De KNMG en vele andere briefschrijvers hebben hun bezwaren kenbaar gemaakt, maar dat
neemt niet weg dat de door het amendement ingevoerde meldingsverplichting voor een
klachtencommissie een goede zaak dient en eveneens uitvoerbaar is. De nieuwe verplichting
doet geen afbreuk aan de openheid en de laagdrempeligheid van de klachtenprocedure voor
de klachtencommissie. Zoals eerder vermeldt gaat het om een beperkt aantal klachten die
veelal zo ernstig zijn dat melding door management of klachtencommissie zonder meer voor
de hand ligt. De door de verschillende organisaties verwachte terughoudendheid bij leden
van de klachtencommissie zal mijn inziens meevallen, omdat sprake is van zulke ernstige
zaken dat melding ervan niet ter discussie staat. Het verschil tussen kunnen en moeten
melden speelt eenvoudigweg niet in deze gevallen. Dus als het om een werkelijk ernstige
situatie gaat, zou de commissie die waarschijnlijk toch al gemeld hebben, ook als er geen
verplichting maar alleen bevoegdheid bestond; juist de behoefte aan duidelijkheid over de
bevoegdheid om te melden was aanleiding voor de nota van wijziging.
Toch zijn er ook brieven van bijval. Zo schrijft de Nederlandse Patiënten/Consumenten
Federatie (NPCF) dat zij van mening is dat de meldingsplicht door een klachtencommissie bij
de Inspectie géén onnodige belasting of verwevenheid van taken met zich meebrengt naast
haar kerntaak. Als zowel instellingen als klachtencommissie een meldingsplicht hebben,
krijgt de Inspectie meer inzicht in calamiteiten. Het biedt de Inspectie mogelijkheden om
waar nodig in te grijpen ter verbetering van de veiligheid en de kwaliteit van zorg voor
patiënt/consument, zo schrijft de NPCF.
Vanuit de Stichting Ondersteuning Klachtopvang Gezondheidszorg (SOKG) uit Utrecht is het
aanbod gedaan om een cursus te ontwikkelen om klachtencommissies wegwijs te maken
met het melden aan de Inspectie.
Of de betrokken fracties van de Tweede Kamer, voorafgaand aan de indiening van het
amendement overleg met het veld hebben gevoerd, is mij niet bekend.
Ik zou het betreuren als de leden van de VVD-fractie hun opvatting ten aanzien van de bij
amendement ingevoerde meldingsplicht van klachtencommissies zo zwaar laten wegen, dat
daardoor het wetsvoorstel niet op hun steun kan rekenen. De voordelen van het
wetsvoorstel, namelijk meer transparantie van gegevens over kwaliteit van zorg en een
aangescherpt toezicht op deze kwaliteit, wegen m.i. zwaarder dan mogelijke bezwaren bij
het amendement.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat de meldingsplicht van de
klachtencommissies goed en belangrijk is. Zonder meldingsplicht achten zij de kans groot
dat ernstige klachten de Inspectie niet bereiken. Deze leden vroegen zich af of de
meldingsplicht niet ook voor klachtenfunctionarissen zou moeten gelden. De WKCZ kent
geen klachtenfunctionarissen en kan daar dus ook niets voor regelen.
Klachtenfunctionarissen zijn vrijwillig door sommige instellingen ingesteld.
De leden van de SP-fractie juichten de aanpassing c.q. aanscherping van een aantal artikelen
van de oude wet toe, zoals de verplichting voor instellingen om calamiteiten te melden, de
aanscherping van bepalingen inzake jaarverslaglegging en het opdragen van het toezicht op
de naleving van de Wet klachtrecht aan de Inspectie. Anders dan hun collega's in de
Tweede Kamer constateerden deze leden dat er voor de aanname van het amendement niet
goed is nagedacht over de uitvoering en niet eerst overleg met het veld is gepleegd. Deze
leden wijzen een meldingsplicht voor klachtencommissies af, omdat deze zijn doel
voorbijschiet. Voorts noemen zij een aantal bezwaren tegen deze meldingsplicht op die
eerder al naar voren zijn gebracht. Ik ga daar kort op in.
Een meldingsplicht zou ten koste gaan van de kerntaak, de afhandeling van klachten, aldus
deze leden; ook zou dit leiden tot onnodige juridisering en zou het de vanzelfsprekendheid
waarmee klager en aangeklaagde nu meewerken aan de behandeling en oplossing van
klachten in het geding brengen; bovendien zou een meldingsplicht het vertrouwen in de
klachtencommissie in de waagschaal stellen.
Laat ik voorop stellen dat met name aan de kant van de klagers er velen blij zullen zijn met
deze meldingsplicht. Veel mensen klagen niet voor zichzelf maar willen voorkomen dat
anderen hetzelfde overkomt. De meldingsplicht gaat ook zeker niet ten koste van de
kerntaak van de klachtencommissie, het behandelen van klachten. De meldingsplicht vormt
voor de klachtencommissie een bijkomende verplichting en leidt zeker niet tot verdere
juridisering. Na de melding heeft de klachtencommissie op dat punt geen taak meer. Het is
aan de inspectie om naar aanleiding van de melding onderzoek te doen naar wie
verantwoordelijk is voor de situatie waarover is geklaagd, en er zonodig voor te zorgen dat
aan de ernstige situatie een einde komt. Evenmin zal de meldingsplicht gevolgen hebben
voor de medewerking van de betrokkenen aan de behandeling van de klacht of voor het
vertrouwen van hen in de klachtencommissie. Professionals die betrokken raken bij een
ernstige situatie weten waarvoor zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Die
verantwoordelijkheid wordt niet door een meldingsplicht gevestigd. Evenmin zal dit leiden
tot grote terughoudendheid bij leden van de klachtencommissies omdat zij eveneens vanuit
hun professionele verantwoordelijkheid zorg dragen voor een zorgvuldige beoordeling van de
klacht.
Al eerder is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de wijze waarop de Inspectie door
prioriteitstelling en efficiencyverbetering de haar opgedragen taken zal uitvoeren. Ik heb hier
weinig aan toe te voegen.
Op de vragen van de SGP-fractie, mede namens de Christen-Unie gesteld, kan ik bevestigen
dat de invoering van een meldingsplicht van klachtencommissies ertoe zal leiden dat
hierdoor naar verwachting ernstige situaties eerder ter kennis zullen komen van de Inspectie.
Door prioriteitstelling en efficiencyverbetering zal de Inspectie in staat zijn de haar
opgedragen taak uit te voeren. Juist bij individueel werkende hulpverleners was er bij de
klachtencommissie een grote behoefte aan duidelijkheid omtrent het kunnen melden van
ernstige klachten aan de Inspectie. Het wetsvoorstel geeft op dit punt alle duidelijkheid.
Daardoor kunnen misstanden in individuele praktijken eerder ter kennis komen van de
Inspectie en dus ook eerder worden aangepakt.
Alles afwegend, hoop ik voldoende duidelijk gemaakt te hebben dat het wetsvoorstel nodig
is om de Inspectie voldoende toe te rusten voor zijn toezichthoudende taak. Afgezien van de
door het amendement van de Tweede Kamer ingevoerde meldingsplicht van
klachtencommissies, kan het wetsvoorstel op een brede steun rekenen. De bezwaren tegen
deze meldingsplicht overtuigen niet altijd, daarom acht ik de wet uitvoerbaar en de
bezwaren niet onoverkomelijk. Een mogelijke verwerping van dit wetsvoorstel zou ons weer
een aantal jaren op achterstand zetten, iets wat wij ons eigenlijk niet kunnen veroorloven.
Zoals ook bij andere wetten te doen gebruikelijk, ben ik voornemens na een paar jaar de
gewijzigde wet te evalueren. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan kan dan worden bezien
of het noodzakelijk is de wet aan te passen.