Rijksvoorlichtingsdienst

Titel: MINISTERRAAD: Kabinet volgt SERadvies over nieuw WAO-stelsel..

Afzender: RVD/DG Rubriek: Binnenland Datum en tijd: 12-03-2004 16:03

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Persbericht ministerraad
12 maart 2004

KABINET VOLGT SER-ADVIES OVER NIEUW WAO-STELSEL OP HOOFDLIJNEN

Het kabinet neemt in hoofdlijnen het advies over van de Sociaal-Economische Raad (SER) over het nieuwe WAO-stelsel. Bij de keuring voor een uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (de IVA) wordt gekeken naar het werk dat iemand nog kan doen en wat hij daarmee kan verdienen. Arbeidsongeschikten die minder dan 80 procent loonverlies lijden of van wie herstel binnen vijf jaar is te verwachten, vallen onder de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Het kabinet laat werkgevers de keuze of ze het risico van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid zelf dragen, onderbrengen bij een private verzekeraar of bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De huidige WAO blijft gelden voor bestaande gevallen. Wel zal op 1 juli 2004 een aangescherpt Schattingsbesluit - dat betrekking heeft op het arbeidskundige deel van de beoordeling - in werking treden.

Dit staat in het kabinetsstandpunt, gehoord het advies van de SER, over de hoofdlijnen van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel. De ministerraad heeft hiermee ingestemd op voorstel van minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Kern van het nieuwe stelsel is dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten zoveel mogelijk aan het werk blijven. Alleen mensen die geen enkele mogelijkheid hebben om (op termijn) weer aan het werk te gaan, een uitkering krijgen op grond van de nieuwe regeling voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Werkenden, die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, krijgen een aanvullende uitkering die het loonverlies grotendeels compenseert. Niet-werkenden krijgen een uitkering vergelijkbaar met de WW. Als deze uitkering afloopt, is er - zo is bij het Najaarsakkoord afgesproken - een individuele uitkering, gebaseerd op het minimumloon en afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het altijd financieel lonend is om (meer) te werken. Werknemers die minder dan 35 procent loonverlies lijden vallen niet onder de regeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, maar blijven in dienst van de werkgever.

Het kabinet neemt de voorstellen van de SER wat betreft de keuring grotendeels over. Voor het medische deel van de keuring komen er lijsten waarop een indicatie wordt gegeven van de gebruikelijke hersteltermijnen van ziektes. Artsen kunnen alleen gemotiveerd en via een bepaalde procedure afwijken van de indicatie op deze lijst. Het kabinet volgt niet het voorstel van de SER om mensen die na twee jaar ziekte een 'geringe' kans hebben om te herstellen, toe te laten tot de nieuwe regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Werknemers mogen niet onnodig vroeg worden 'afgeschreven'. Bovendien acht het kabinet het risico te groot dat hierdoor bij hantering van het criterium van de SER jaarlijks toch meer dan 25.000 mensen in de regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten komen. Als later blijkt dat iemand inderdaad niet herstelt, dan krijgt hij alsnog een uitkering voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Het voorstel van de SER om in bepaalde gevallen al eerder dan na twee jaar ziekte een keuring toe te staan, neemt het kabinet over. Het gaat dan alleen om mensen die niet meer kunnen werken en waarbij het volledig duidelijk is dat enige kans op herstel niet aan de orde is.

Het kabinet geeft werkgevers de keuzevrijheid het risico op gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van werknemers zelf te dragen, onder te brengen bij een private verzekeraar of bij het UWV te blijven. Het UWV blijft in alle gevallen de keuring verrichten. Het kabinet acht de financiële consequenties van een volledig private uitvoering van de regeling voor werkgevers, werknemers en overheid te hoog, zeker gezien de sociaal-economische situatie waarin Nederland momenteel verkeert. Uit offertes van private verzekeraars en het UWV blijkt dat private uitvoering in de eerste jaren veel duurder is dan publieke uitvoering. Over de periode 2006-2010 bedragen de extra kosten naar schatting 4 tot 6 miljard euro. Ook daarna is het kostenniveau een onzekere factor.

Werkgevers die bij het UWV blijven, gaan een premie betalen waarvan de hoogte afhangt van het aantal gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in het bedrijf. Ondernemingen met relatief minder gedeeltelijk arbeidsgeschikten betalen een lagere premie. Hiermee wordt voorkomen dat vooral bedrijven met een hoog risico op arbeidsongeschikten bij het UWV blijven.

Het kabinet is het met de SER eens dat het nieuwe stelsel alleen van toepassing moet zijn op 'nieuwe gevallen'. Mensen die nu al een WAO-uitkering hebben, komen niet in het nieuwe stelsel. Wel kunnen zij vanaf 1 juli 2004 te maken krijgen met een herbeoordeling, waarbij de nieuwe, strengere eisen gelden. Het kabinet maakt hierbij een uitzondering voor mensen die op 1 juli 2004 55 jaar of ouder zijn of die bij eerdere herkeuringsoperaties zijn ontzien.

Het arbeidskundige deel van de beoordeling, waarbij wordt gekeken wat voor werk iemand gezien zijn beperkingen nog kan verrichten, wordt per 1 juli 2004 aangescherpt. Onderdeel daarvan is dat de arbeidskundige drie functies moet aangeven die de betrokkene nog kan vervullen. Van iedere functie moeten minstens drie bestaande banen in het computersysteem van de arbeidskundige zijn opgenomen. Dit is een versoepeling ten opzichte van het eerdere kabinetsvoorstel, waarbij werd uitgegaan van één bestaande baan per functie.

De SER heeft voorgesteld om voor de uitzendsector de kosten te beperken omdat uitzendbedrijven vaak weinig invloed kunnen uitoefenen op het arbeidsongeschikt worden van medewerkers die zij uitzenden. Het kabinet komt hier in belangrijke mate aan tegemoet door een plafond te stellen aan de lasten van het doorbetalen van loon tijdens de eerste twee ziektejaren.

Het kabinet streeft ernaar het nieuwe stelsel in te laten gaan per 1 januari 2006. Sinds 1 januari 2004 moeten werkgevers al twee jaar het loon van zieke werknemers doorbetalen. In het tweede ziektejaar is dit beperkt tot 70 procent van het loon. Doel van het kabinet is om de instroom in de nieuwe regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten blijvend te beperken tot maximaal 25.000 per jaar. Als dat wordt bereikt en als de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar beperkt blijft tot 70 procent, zal de uitkering van volledig arbeidsongeschikten met 5 procentpunt worden verhoogd. Ook wordt dan voor de regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsregelingen afgeschaft, die regelt dat werkgevers met veel arbeidsongeschikten meer premie betalen dan werkgevers met minder of geen arbeidsongeschikten.

Het kabinet zal tijdig voor de invoering van het nieuwe stelsel een afweging maken over de verdragsrechtelijke noodzaak van een regeling voor beroepsrisico's. Een dergelijke regeling zou de inkomens- en andere schade dekken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsziekte of arbeidsongeval.

Met het nieuwe stelsel zijn besparingen gemoeid die op termijn oplopen tot 2 miljard euro per jaar. Momenteel kost de WAO circa 12 miljard euro per jaar. Als gevolg van de stelselwijziging daalt het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op termijn met 25 procent.

RVD, 12.03.2004