LJN-nummer: AO1315 Zaaknr: C03/115HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-03-2004
Datum publicatie: 12-03-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/115HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
wonende te ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
,
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: - heeft bij
exploot van 28 september 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen:
- op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te
Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te ontbinden de tussen partijen bestaande huurovereenkomst
betreffende de woonruimte aan de te op grond van
de zijdens gepleegde wanprestatie, en
2. te gelasten om binnen 4 weken na betekening van het in
dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te
bepalen termijn, over te gaan tot ontruiming van voormelde woning, bij
gebreke waarvan wordt gemachtigd om deze ontruiming te
laten plaatsvinden op kosten van met tussenkomst van een
deurwaarder en met assistentie van politie en justitie.
heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 2 november 2000 een
comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 27 september 2001
de vordering van afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft hoger beroep ingesteld bij de
rechtbank te Groningen.
Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de rechtbank een
comparitie van partijen gelast; bij eindvonnis van 29 november 2002
heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn
hoger beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 2
november 2000, het eindvonnis van 27 september 2001 vernietigd en,
opnieuw rechtdoende, de vordering van alsnog toegewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft beroep in
cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen is verstek verleend.
heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense
strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van in haar
cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 402 lid 1 Rv. moet het beroep in cassatie - behoudens
hier niet van belang zijnde uitzonderingen - worden ingesteld binnen
drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Nu het
eindvonnis van de rechtbank is gewezen op 29 november 2002, eindigde
de termijn voor beroep in cassatie op 28 februari 2003 (een vrijdag).
Het beroep is echter pas ingesteld op 3 maart 2003 en mitsdien te
laat. dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard
in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter,
A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.
*** Conclusie ***
Rolnummer C03/115HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
12 december 2003
Conclusie inzake
tegen
Inleiding
1. Verweerder in cassatie, hierna: , heeft eiseres tot
cassatie, hierna: , gedagvaard voor de Kantonrechter te
Groningen en ontbinding c.a. van de tussen hen bestaande
huurovereenkomst gevorderd.
2. Bij vonnis van 27 september 2001 heeft de Kantonrechter de
vordering afgewezen.
3. is van dit vonnis in beroep gekomen bij de Rechtbank
Groningen. Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de Rechtbank
een comparitie van partijen gelast. Na comparitie heeft de Rechtbank
bij eindvonnis het vonnis van de Kantonrechter van 27 september 2001
vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de huurovereenkomst tussen
partijen ontbonden. Het eindvonnis dateert van 29 november 2002.
4. heeft zowel van het tussenvonnis als van het eindvonnis
van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van
twee cassatiemiddelen. De cassatiedagvaarding is op maandag 3 maart
2003 uitgebracht. is in cassatie niet verschenen. Tegen
hem is verstek verleend.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5. De termijn waarbinnen in zaken als de onderhavige cassatieberoep
kan worden ingesteld is drie maanden te rekenen vanaf de dag van de
uitspraak. Dit volgt uit art. 402 lid 1 Rv.
6. Over de aanvangsdatum en de einddatum van de cassatietermijn
vermeldt Veegens (Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 67) onder
meer:
"De gewone termijn van cassatie bedraagt drie maanden, te rekenen van
de dag van de uitspraak. Deze dag zelf telt niet mee waardoor het uur
van de uitspraak onverschillig is. Pogingen de termijn nog een dag uit
te rekken en hem naar Frans voorbeeld in vrije maanden te berekenen,
hebben altijd gefaald.
De termijn eindigt met de dag van de derde maand na die waarin het
vonnis is geveld die gelijk genummerd is met de dag van de uitspraak.
Van een arrest, gewezen op 6 januari, moet de verliezende partij zich
uiterlijk op 6 april in cassatie voorzien. Onder maanden zijn te
verstaan kalendermaanden, niet tijdvakken van dertig dagen. Door de
onregelmatigheid van onze kalender kan de termijn dus variëren van 89
tot 92 dagen.
Ontbreekt een overeenkomstige dag in de laatste maand, dan eindigt de
termijn met de afloop van die maand. Het cassatieberoep tegen een
arrest van 30 november moet dus worden ingesteld uiterlijk op 28
februari in een gewoon jaar en op 29 februari in een schrikkeljaar."
In Burgerlijke Rechtsvordering, T&C, 2002 (Hammerstein), wordt dit
voorbeeld in het commentaar onder art. 402 Rv. overgenomen. Zie voor
het op dit punt overeenkomstige art. 339 Rv. onder meer aant. 1 bij
art. 339 Rv. in de losbladige Rechtsvordering (Mollema), alsmede
Snijders-Wendels, Civiel Appel (2003), alwaar in nr. 46 als voorbeeld
wordt gegeven dat bij een uitspraak van 28 juli de appeltermijn op 28
oktober verloopt.
7. Uit het voorgaande volgt dat niet-ontvankelijk is in haar
cassatieberoep. Indien 2003 een schrikkeljaar zou zijn geweest, had
de dagvaarding uiterlijk 29 februari kunnen uitbrengen. Nu
2003 geen schrikkeljaar is, is vrijdag 28 februari - als laatste dag
van de kalendermaand - de laatst mogelijke datum voor het instellen
van cassatieberoep. De termijn "uitrekken" tot een datum in maart zou
alleen mogelijk zijn geweest indien 28 februari 2003 op een zaterdag,
zondag dan wel een algemeen erkende feestdag was gevallen waardoor de
termijn ingevolge art. 2 eerste lid van de Algemene Termijnenwet tot
de eerstvolgende werkdag in maart zou zijn verlengd. Dat is evenwel
niet het geval: 28 februari 2003 viel op een vrijdag niet zijnde een
algemeen erkende feestdag.
Conclusie
Deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van in haar
cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden