LJN-nummer: AO5543 Zaaknr: 38910
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-03-2004
Datum publicatie: 12-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.910
12 maart 2004
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X U.A. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Arnhem van 12 augustus 2002, nr. 00/00715,
betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31
december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten
bedrage van f 15.485 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van
de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de
Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft
verleend tot op vijfentwintig percent. Na door belanghebbende
daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij gezamenlijke
uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd wat betreft de enkelvoudige
belasting en van de verhoging volledige kwijtschelding verleend.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de
Inspecteur waarvan beroep bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt zich in het bijzonder bezig met de
vervaardiging van veevoeders. Zij verkoopt deze in hoofdzaak aan haar
leden.
3.1.2. Belanghebbende is op 1 juli 1992 ontstaan uit een juridische
fusie van een onder dezelfde naam als belanghebbende bestaande
coöperatie en J U.A. te Z (hierna: J), die ook veevoeder aan haar
leden verkocht. De gefuseerde coöperatie is voortgezet onder de naam
van belanghebbende.
3.1.3. Tussen de fusiepartners was overeengekomen dat na de fusie aan
de voormalige afnemers/oud leden van J in vijf termijnen over
tweeënhalf jaar de helft van de statutaire reserve van J zou worden
uitgekeerd.
Als verdeelsleutel zou gelden de gemiddelde afname van veevoeder in de
afgelopen tweeënhalf jaar. Per afnemer is daarom de omvang vastgesteld
van de door hem in de periode van tweeënhalf jaar, voorafgaande aan de
fusie, afgenomen hoeveelheid veevoeder. Na de fusie is het bedrag van
de uitkering per afnemer (hierna: de uitkering) bepaald op f 1,50 per
100 kilo veevoeder. De uitkering werd aan het einde van telkens een
halfjaar toegekend op basis van de in dat halfjaar afgenomen
hoeveelheid veevoeder en werd beëindigd zodra de betreffende afnemer
binnen tweeënhalf jaar na de fusie de voor de betreffende afnemer
vastgestelde hoeveelheid had bereikt.
3.1.4. Belanghebbende heeft ter zake van de uitkering aan elke afnemer
een creditnota uitgereikt, voor het eerst over het tweede halfjaar
1992. In haar aangifte omzetbelasting over december 1992 heeft zij ter
zake van het totaalbedrag van de uitkeringen teruggaaf van
omzetbelasting gevraagd op de voet van artikel 29, lid 1, letter b,
van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), welke teruggaaf
aanvankelijk door saldering op de aangifte is verleend.
3.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de
uitkering niet is aan te merken als vermindering van de vergoeding
voor de aan de betreffende afnemer verrichte leveringen, in de zin van
artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet en de onderwerpelijke
naheffingsaanslag opgelegd.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitkering in werkelijkheid geen
zakelijk verleende vermindering van de vergoeding is, maar het nakomen
van eerdere afspraken op grond waarvan belanghebbende aan haar leden
die vóór de fusie lid waren van J een deel van het vroegere eigen
vermogen van J terugbetaalde, en aldus een winstuitdeling deed.
3.4. Het tweede middel richt zich tegen dit oordeel. Het middel
slaagt. Nu vast staat dat de uitkering heeft plaatsgevonden naar rato
van de door elke afnemer in het tweede halfjaar van 1992 afgenomen
hoeveelheden goederen, is die uitkering een vermindering van de
vergoeding als bedoeld in artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet.
Hieraan doet niet af dat de uitkering gedaan wordt uit vermogen van de
coöperatie (verg. HR 30 juni 1976, nr. 17994, BNB 1976/200).
Nu het tweede middel slaagt, behoeft het eerste middel geen
behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad
kan de zaak afdoen. De naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur,
vernietigt de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 327, alsmede het bij het Hof betaalde
griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten
bedrage van EUR 204,20 derhalve in totaal EUR 531,20,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op EUR
1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan
de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1420 (EUR 644,37) voor
beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet
vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers, als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de
waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12
maart 2004.