LJN-nummer: AO5540 Zaaknr: 38648
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-03-2004
Datum publicatie: 12-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.648
12 maart 2004
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Arnhem van 25 september 2002, nr. 00/01787,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 56.392, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend
en zich daarin gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad voor wat
betreft de klacht van belanghebbende dat de uitnodiging voor de
zitting van het Hof is verzonden naar een oud adres.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten
en ambtshalve
3.1. De klacht onder 5 strekt ten betoge dat belanghebbende niet in
staat was de zitting van het Hof bij te wonen omdat de brief van 21
mei 2002, waarin de griffier van het Hof hem heeft uitgenodigd om op
de zitting te verschijnen, hem niet heeft bereikt nu deze naar zijn
oude adres is gestuurd.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende, hoewel bij
aangetekende brief van 21 mei 2002 opgeroepen aan het in het
beroepschrift vermelde adres a-straat 1 te Q, niet is verschenen.
Tevens heeft het Hof vastgesteld dat blijkens een vermelding door
PTT-post op de door het Hof retour ontvangen enveloppe, de
postmedewerker, nadat deze op eerder vermeld adres geen gehoor had
gekregen, op 21 mei 2002 een bericht van aankomst heeft achtergelaten
en dat de oproeping vervolgens niet is afgehaald.
3.3. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken waarvan de Hoge Raad kan
kennisnemen blijkt niet dat de Griffier van het Hof naar aanleiding
van de retourontvangst van het hiervoor in 3.2 bedoelde stuk heeft
onderzocht, zoals artikel 8:38, lid 1, van de Algemene wet
bestuursrecht voorschrijft, of belanghebbende op de dag van verzending
of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres.
Evenmin blijkt daaruit dat de Griffier het stuk vervolgens opnieuw
heeft verzonden, hetgeen ingevolge evenvermeld artikel had moeten
geschieden hetzij bij gewone brief (lid 1, slotzinsnede) dan wel bij
aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging (lid 2).
Derhalve moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een en ander niet
is geschied. Dat brengt mee dat de uitnodiging om op de zitting te
verschijnen niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen
voor een nieuwe behandeling van de zaak, waarbij belanghebbende
opnieuw zal moeten worden uitgenodigd om op een zitting te
verschijnen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan
belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een
vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 82.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar
uitgesproken op 12 maart 2004.