LJN-nummer: AO5547 Zaaknr: 39587
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 12-03-2004
Datum publicatie: 12-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: herziening
Nr. 39587
12 maart 2004
IR
gewezen op het verzoek van X te Z (België) tot herziening van het
arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 14 maart 2003, nr. 37797.
1. Het arrest waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 14 maart 2003, nr. 37797, BNB 2003/198, heeft de Hoge
Raad ongegrond verklaard zowel het principale beroep in cassatie van
belanghebbende als het incidentele beroep van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van
4 oktober 2001 betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1
januari 1998 tot en met 10 september 1999 opgelegde naheffingsaanslag
in de kansspelbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
2. Het verzoek tot herziening
Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.
3. Beoordeling van het verzoek
Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als
bedoeld in artikel 29e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
kunnen ingevolge artikel 29 van die wet in verbinding met artikel
8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht slechts dienen feiten
of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, die
tevens bij de indiener van het verzoekschrift tot herziening vóór die
uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn,
en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot
een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het onderhavige verzoekschrift behelst geen feiten of omstandigheden
als hiervóór bedoeld. Het gaat daarin immers om feiten die, indien zij
de Hoge Raad vóór het wijzen van zijn arrest bekend waren geweest,
gelet op het beperkte karakter van de aan de Hoge Raad opgedragen
toetsing, in cassatie niet tot een andere beslissing zouden hebben
kunnen leiden.
Aangezien het verzoek tot herziening kennelijk ongegrond is, is
voortzetting van het onderzoek niet nodig, zodat met toepassing van
artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene
wet bestuursrecht het onderzoek kan worden gesloten.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als
voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het
openbaar uitgesproken op 12 maart 2004.
Een afschrift van dit arrest is aangetekend verzonden op 12 maart
2004.
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van dit
arrest hiertegen een verzetschrift indienen bij de Hoge Raad. De
indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen over het verzet te
worden gehoord.
Een kopie van dit arrest moet bij het verzetschrift worden overgelegd.
Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
de vermelding van het arrest waartegen het verzet is gericht;
de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen het arrest
duidelijk zijn omschreven.
Dit arrest vervalt indien de Hoge Raad het verzet gegrond verklaart.
De behandeling van het beroep wordt dan voortgezet in de stand waarin
deze zich bevond toen dit arrest werd gewezen.