Islamitische hoofddoekdraagsters beschermen tegen willekeur
Discussie goed, maar Nederland moet voor hen wel leefbaar blijven
Minister Verdonk (Integratie) wil meer discussie over de hoofddoek
(Algemeen Dagblad 8 maart), minister Donner (Justitie) krijgt
kritische vragen over hoofddoekjes voor vrouwelijke islamitische
gevangenisbewaarders (de Volkskrant, 12 maart) en in de gemeenteraad
van Rotterdam vindt een discussie plaats over de notitie Bindende
gedragsregels ter bevordering van de neutrale uitstraling van de
overheid en het openbaar onderwijs, van de plaatselijke politieke
partij Leefbaar Rotterdam. Het debat over hoofddoeken en
hoofddoekverboden heeft echter nu al ongewenste gevolgen in Nederland.
Er ontstaat een situatie van willekeur en rechtsongelijkheid voor
islamitische hoofddoekdraagsters.
Dat in Nederland een debat plaatsvindt over de islamitische hoofddoek
is begrijpelijk. De islam is relatief nieuw en groeit in Nederland. En
het gemakkelijkst herkenbare uiterlijke kenmerk daarvan is de
hoofddoek. Een hoofddoek die vrouwen niet af en toe dragen, vanwege
het weer of de mode, maar dagelijks, vanuit verschillende
godsdienstige, sociale of politieke motieven. Motieven die, hoe men
het ook verder draait of keert, gebaseerd zijn op het maken van
onderscheid tussen vrouwen en mannen en tussen vrouwelijke en
mannelijke seksualiteit. Dit onderscheid wordt door een groot deel van
de Nederlandse bevolking niet zo gemaakt en als beperkend en
discriminerend voor vrouwen ervaren. De emancipatie van vrouwen heeft
in Nederland in de laatste decennia een belangrijke ontwikkeling
doorgemaakt. Daarom is het ook begrijpelijk dat alert en gevoelig
wordt gereageerd wanneer als ouderwets ervaren opvattingen zich
manifesteren.
Het debat over de hoofddoek heeft echter ongewenste gevolgen.
Islamitische vrouwen met een hoofddoek zijn meer en meer overgeleverd
aan de willekeur van werkgevers, onderwijsinstellingen en zelfs
gemeenten, die ten aanzien van hoofddoeken en hoofddoekverboden niet
de wet als richtlijn nemen, maar menen zelf hun regels te mogen
stellen.
Waar en wanneer in Nederland hoofddoeken of andere godsdienstige
symbolen mogen worden gedragen is bij wet geregeld. Die wet geeft
vrouwen veel ruimte om zelf te bepalen of zij een hoofddoek dragen. Er
zijn enkele gebieden waar een verbod is toegestaan of waar de wet geen
volledige duidelijkheid geeft, zoals in het levensbeschouwelijk
onderwijs en binnen de rechtelijke macht. Bij dergelijke
twijfelgevallen kan de rechter beslissen. Maar het mag niet zo zijn
dat instellingen en personen, wanneer deze regels hen niet bevallen,
naar eigen goeddunken deze wetten en regels passeren.
Dit gebeurt echter te vaak in Nederland. Werkneemsters, scholieren en
stagiaires met een hoofddoek weten daardoor niet waar zij aan toe zijn
en op welke rechtsbescherming zij kunnen rekenen. Waar de ene
supermarkt hoofddoeken ontwerpt die bij het personeelsuniform passen,
weigert de volgende winkel vrouwen met een hoofddoek aan te nemen.
Stagiaires moeten bij het aannamegesprek ontdekken of er wel of niet
een probleem wordt gemaakt van hun hoofddoek. Een aantal scholen is op
dit moment bezig hun beleid ten aanzien van hoofddoeken te wijzigen en
bij een grote werkgever als de gemeente Rotterdam zien vrouwen opeens
hun baan ter discussie gesteld door de grootste fractie in de
gemeenteraad.
Het in Rotterdam bepleite verbod op het dragen van religieuze symbolen
is direct in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling en de
Nederlandse grondwet. Hoofddoek dragende vrouwen hoeven daarom dus
niet gelijk voor een gemeentelijk beroepsverbod te vrezen. Maar het is
storend dat zoveel onrust wordt gezaaid over de rechtspositie van deze
werknemers.
Het debat over religieuze symbolen moet zodanig gevoerd worden dat
geldende wetten die deze symbolen beschermen niet zomaar door
organisaties en instellingen worden overtreden. Ook vrouwen die een
hoofddoek dragen hebben het recht op onbelemmerde participatie in de
samenleving.
Bij discussies over de islamitische hoofddoek moet het uitgangspunt
zijn dat vrouwen deze hoofddoek uit vrije wil dragen. Sociale dwang of
door anderen opgelegde religieuze verplichtingen zijn uit den boze.
Maar ook een verbod op hoofddoeken doorkruist dit idee van
zelfstandige keuzes door vrouwen.
Een en ander wil niet zeggen dat godsdienstige argumenten altijd het
zwaarst moeten wegen. In beroeps- en schoolsituaties moeten hoge eisen
gesteld worden aan professionaliteit en het uitvoeren van alle taken
die bij een functie horen. Studentes voor medische beroepen moeten
natuurlijk ook practicum volgen met mannelijke patiënten en
proefpersonen. Zij moeten met mannen kunnen werken en leren omgaan met
sekseverschillen. Een ambtenaar van de burgerlijke stand die vanuit
zijn religieuze overtuiging homoseksuelen anders behandelt, moet maar
naar een andere baan solliciteren. Voor excessen als
vrouwenbesnijdenis en eerwraak bestaat geen excuus en geldt
strafrechtelijke vervolging.
Op gebieden waar neutraliteit van groot belang is, zoals bij de
rechtelijke macht en de politie, is een goede beschrijving gewenst van
de ruimte voor religieuze symbolen, waaronder hoofddoeken. Voor
politieagenten bijvoorbeeld zijn een neutrale, professionele
uitvoering van hun functie en een open houding ten aanzien van
diversiteit in de samenleving zeer belangrijk. Daarbij is het mogelijk
er principieel voor te kiezen dat de religieuze diversiteit binnen het
korps voor het publiek zichtbaar is, of dat die juist verborgen
blijft. Voor beide opvattingen zijn legitieme argumenten aan te
voeren.
Om deze discussie in een juist perspectief te plaatsen, moet ook de
vraag aan de orde komen waarom juist de hoofddoekkwestie zoveel
aandacht krijgt. Dramatischer zaken, zoals het hoge
zelfmoordpercentage onder homoseksuele jongeren in de christelijke
regios van Nederland of onder met uithuwelijking bedreigde
Hindoestaanse meisjes, krijgen veel minder aandacht. Natuurlijk heeft
dit met de in Nederland toegenomen angst voor en afkeer van de islam
te maken. Maar is deze angst voor de versplinterde en wat allerlei
opvattingen betreft verdeelde Nederlandse islam wel terecht?
Om zorgen over aspecten van de islam in Nederland te beteugelen, is
het beter het debat aan te gaan dan te snel naar het middel van een
hoofddoekverbod te grijpen. De Nederlandse burger en politicus moeten
daarbij vertrouwen op de kracht van de Nederlandse democratische
rechtstaat. Een hoofddoekverbod past daar net zo slecht in als een
gemeente die verkiezingsposters van de SGP verbiedt, vanwege het
uitsluiten van vrouwen uit de actieve politiek door deze partij. Net
zo min als een verbod op katholieke kruizen omdat die discriminatie
van homoseksuelen en verouderde ideeën over seksualiteit symboliseren
of een verbod van scholen op het dragen van Lonsdale kleding om
extreemrechtse ideeën onder scholieren aan te pakken. Met dergelijke
verboden worden de principes van rechtsgelijkheid, individuele
vrijheid en verantwoordelijkheid en vrije maatschappelijke ontplooiing
geschaad in plaats van bevorderd.
Jeroen Visser.
Jeroen Visser is woordvoerder en hoofd communicatie van het LBR.
Zie ook: Verbod op hoofddoek is onbegrijpelijk en onuitvoerbaar
Anti Racisme Informatie Centrum