---
Brieven aan de Kamer
---
Stand van zaken deelproject groot pantserwielvoertuig Boxer
11-3-2004 10:43:00
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste kamercommissie voor
Defensie van 10 februari jl. (uw kenmerk 08-def-2004) stuur ik hierbij
een stand van zaken brief over het deelproject groot
pantserwielvoertuig Boxer. Deze brief gaat in op de
voortgangsbesprekingen over het Boxer-project tussen Nederland,
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Occar en het industriële
consortium Artec. In de vijfde jaarrapportage over het project
"Vervanging Pantservoertuigen M577 en YPR" waar het Boxer-project deel
van uitmaakt wordt u over de overige relevante aspecten van dit
project geïnformeerd. Deze jaarrapportage wordt u binnen enkele weken
toegezonden.
Operationele behoefte
Zoals gemeld maakte het Verenigd Koninkrijk op 17 juli jl. bekend zich
zo spoedig mogelijk uit het ontwikkelingsprogramma van de Boxer te
willen terugtrekken. Dit besluit doet niets af aan de operationele
behoefte van de Koninklijke landmacht aan gepantserde voertuigen voor
ondersteunende taken die in het gehele geweldsspectrum kunnen
opereren. Anders dan het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland geen
behoefte om te beschikken over én lichte, én middelzware én zware
eenheden. Hiervoor bestaat geen operationele noodzaak en ontbreken de
financiële middelen.
Gegeven de gestelde eisen aan het pantservoertuig op het gebied van
bescherming, mobiliteit en laadvermogen bestaat er geen alternatief
van de Boxer dat daaraan kan voldoen. De eisen gelden nog steeds
onverkort. De Boxer moet vanaf 2009 de pantservoertuigen YPR en M577
vervangen die thans voor ondersteunende taken worden gebruikt. Die
voertuigen hebben inmiddels het eind van hun levensduur bereikt.
In de Prinsjesdagbrief van 16 september 2003 is aangekondigd dat de
Koninklijke landmacht volledig paraat wordt gesteld en dat de
reserve-eenheden worden afgeschaft. Als gevolg hiervan is de totale
behoefte aan Boxer-voertuigen naar beneden bijgesteld van 359 naar 257
stuks waarvan 200 in de eerste optionele serie. Verder bestaat er nog
steeds een Duitse behoefte aan 200 Boxer-voertuigen in de eerste
optionele serie productie. Duitsland wil in 2007 over de eerste
Boxers kunnen beschikken.
Voortgang besprekingen
Volgens het vigerende "Memorandum of Understanding" (MoU) kan het
besluit van het Verenigd Koninkrijk van 17 juli jl. op zijn vroegst
180 dagen na de aankondiging worden geëffectueerd. Verder moet
hiervoor tussen de deelnemende landen eerst overeenstemming zijn
bereikt over de gevolgen voor het huidige ontwikkelingscontract, het
MoU en de afspraken tussen de landen en Occar over het
contractmanagement binnen Occar. Voordat met deze onderhandelingen kon
worden aangevangen, moest echter eerst nog het trilaterale
stabilisatieplan, waarin de nieuwe projectplanning is geregeld, worden
vastgesteld. Toen dit plan in oktober 2003 werd vastgesteld, konden de
besprekingen tussen de drie landen beginnen.
Op 9 december 2003 heeft het "Programme Committee" de resultaten van
de onderhandelingen tussen de landen over de terugtrekking van het
Verenigd Koninkrijk vastgesteld. Met de Britse overheid is in principe
overeenstemming bereikt over onder meer de Britse bijdragen aan de
contractuele mijlpalen, een vereenvoudigde configuratie van de Britse
prototypes, een regeling voor de uitvoering van de contractuele
betrouwbaarheid- beproevingen door Duitsland, de overname van de
Britse prototypen door Duitsland en Nederland en andere afspraken over
rechten en plichten na de formele terugtrekking van het Verenigd
Koninkrijk.
Vervolgens is Occar verzocht met grote prioriteit met het
Artec-consortium te onderhandelen om een contractwijziging te
realiseren overeenkomstig de principeovereenkomst tussen de drie
overheden. Na overleg met Artec heeft Occar daarna aan het "Programme
Committee" gemeld, dat volgens de Artec-moederbedrijven (Alvis, Stork,
Krauss-Maffei Wegmann en Rheinmetall Land Systems) eerst een aantal
problemen moet worden opgelost, voordat over contractwijzigingen kan
worden onderhandeld. Een complicerende factor is verder dat het Britse
Artec-moederbedrijf Alvis heeft gemeld dat het overeenkomstig de
terugtrekking van de Britse overheid uit Artec wenst te treden. Occar
heeft de drie landen verzocht deze problemen met de directeuren van de
vier moederbedrijven te bespreken.
Hierover hebben bij Occar op 6 februari en 3 maart jl. besprekingen
plaatsgehad die echter nog geen overeenstemming hebben opgeleverd. De
belangrijkste nog openstaande knelpunten zijn:
* Artec is nog niet tot overeenstemming gekomen over een acceptabele
verdeling van de werkpakketten nu Alvis wil uittreden. Nederland
streeft in dit kader naar een gelijkwaardige verdeling van de
werkpakketten over de Duitse en Nederlandse industrie;
* Artec wenst gecompenseerd te worden voor de meerkosten die
ontstaan nu Alvis zich wil terugtrekken en het Alvis-werkpakket
bij andere bedrijven ondergebracht moet worden. Het Nederlandse
standpunt is dat deze kosten primair voor de industrie zijn en
anders door de Britse overheid gedragen moeten worden;
* Artec wenst een aanpassing van de garantieclausules in het
contract. Occar zal dit nader bestuderen en met een advies komen;
* De optieprijs van de initiële serie. Doordat de Britse behoefte
komt te vervallen, is de in het contract genoemde optie -
gebaseerd op een afname van 200 voertuigen (totaal 600) voor elk
van de drie deelnemende landen - achterhaald. Nieuwe
onderhandelingen over de serieprijs zijn daarom noodzakelijk bij
het afroepen van de opties.
Het risico bestaat dat de industrie hogere kosten zal opvoeren voor
deze optionele eerste serieproductie van 400 voertuigen: 200 voor
Nederland en 200 voor Duitsland. Hierdoor kunnen de totale
projectkosten boven het gereserveerde projectbudget uitstijgen. Dit
aspect zal samen met de inschakeling van de Nederlandse industrie een
belangrijke rol spelen bij de nationale besluitvorming over de beoogde
bilaterale voortzetting van het project.
Op 16 maart 2004 komen de Artec-partners met een gezamenlijk
schriftelijk voorstel waarin bovenstaande knelpunten moeten zijn
geadresseerd. In de besprekingen van 6 februari en 3 maart hebben de
Duitse en Nederlandse overheid duidelijk gemaakt wat de eisen zijn.
Samen met Duitsland zullen wij dit voorstel aan de eisen toetsen.
Vervolgens zal op 2 april 2004 bij Occar het eindoverleg met de
Artec-partners plaatshebben. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik u
schriftelijk informeren over de wijze waarop dit project wordt
voortgezet. Ik wil u dan ook voorstellen de uitkomsten van dit overleg
af te wachten en vervolgens een Algemeen Overleg te houden.
DE STAATSSECRETARIS
Nieuws
Ministerie van Defensie