Kamerstuk, 10-3-2004
Stand van zaken Aids-beleid in Nederland
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-CB-U-2458467
10 maart 2004
De Hiv Vereniging Nederland (HVN) heeft u d.d. 23 januari een brief
gestuurd over de stand van zaken aids-beleid in Nederland. Per brief
d.d. 17 februari vraagt u om mijn reactie over de door de HVN naar
voren gebrachte aangelegenheden.
Graag wil ik benadrukken dat er op ambtelijk niveau regelmatig contact
is met de HVN. Ik verstrek de HVN subsidie voor patiëntenvoorlichting
(met o.a. als doel mensen met hiv veilig te laten vrijen om verdere
verspreiding te voorkomen) en voor belangenbehartiging (met o.a. als
doel het verbeteren van de rechtspositie en maatschappelijke positie
van hiv-geïnfecteerden). In haar brief geeft de HVN aan dat de
minister en staatssecretaris van VWS positieve intenties hebben en dat
de problemen in de aids-bestrijding worden veroorzaakt door het
toedoen van andere ministeries dan VWS. In deze brief reageer ik op de
door de HVN naar voren gebrachte punten voor zover die (deels) onder
mijn verantwoordelijkheid vallen.
Als eerste knelpunt kaart de HVN het beleid t.a.v. asielzoekers en
illegalen aan. Zoals u waarschijnlijk bekend, brengt de door de
toenmalige minister van VWS en staatssecretaris van Justitie
ingestelde landelijke commissie binnenkort haar rapport uit over
'Medische aspecten van het Vreemdelingenbeleid'. Het onderwerp
asielzoekers met hiv maakt hier onderdeel van uit. In de
kabinetsreactie op het rapport zal ik nader ingaan op dit onderwerp.
Als tweede bespreekt de HVN het vervolgingsbeleid van het Openbaar
Ministerie. Omdat het Openbaar Ministerie niet behoort tot mijn
beleidsverantwoordelijkheid ga ik hier niet nader op in.
Vervolgens wordt het capaciteitsprobleem in Amsterdam aangekaart. Hier
liggen twee problemen aan ten grondslag. Ten eerste is de subsidie uit
het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten voor de zes drempelvrije
soa-poliklinieken in de vier grote steden (waaronder de GG&GD
polikliniek in Amsterdam) niet meer toereikend voor het stijgende
aantal consulten. In mijn brief d.d. 22 september 2003 aan u heb ik
aangekondigd dat ik voor het testen en behandelen van soa 1,4 miljoen
extra beschikbaar stel in 2004, oplopend tot ruim 2,6 miljoen in 2008
(in het totaal is dan ruim 9 miljoen beschikbaar). Dit is naar mijn
verwachting en die van het veld voldoende dus daarmee is dit eerste
probleem opgelost. Ten tweede is de huidige locatie van de polikliniek
in Amsterdam te klein om het groeiende aantal bezoekers op te kunnen
vangen. De gemeente Amsterdam heeft ervoor gekozen om niet een tweede
kliniek te openen maar een nieuwe grotere polikliniek in het
hoofdbureau van de Amsterdamse GG&GD op te zetten. Waarschijnlijk
wordt er in 2005 gestart met de bouw hiervan. Ik wil nog opmerken dat
mensen voor een test op hiv en andere soa natuurlijk ook altijd bij de
huisarts terecht kunnen. De soa-poliklinieken zijn een aanvullende
voorziening voor mensen die niet naar de huisarts willen of geen
huisarts hebben.
Als laatste kaart de HVN de problemen aan die mensen met hiv
ondervinden met het afsluiten van o.a. levensverzekeringen,
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en met de nabestaandenwet. Hoewel
het naar mijn mening primair aan de verzekeraars is dit op te lossen,
onderken ik het probleem wel. Op ambtelijk niveau vindt daarom overleg
plaats met het Verbond Van Verzekeraars over mogelijke oplossingen.
Hier is de HVN overigens ook bij betrokken.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport