Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO5325 Zaaknr: 13/067518-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 10-03-2004
Datum publicatie: 10-03-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer:
Datum uitspraak: 10 maart 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige kamer B, in de
strafzaak tegen:
,
geboren te op ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het , , gedetineerd in het .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 25 februari 2004.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
zij op of omstreeks 23 oktober 2003 te Weesp, in elk geval in
Nederland,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig
overleg, met een (keuken)mes (met kracht) een of meermalen in de rug
van die
gestoken (waardoor de linkerlongslagader van die
geheel is doorkliefd), tengevolge waarvan die op of
omstreeks 24
oktober 2003 te Amsterdam is overleden;
2.
zij op of omstreeks 23 oktober 2003 te Weesp ter uitvoering van het
door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade van het leven te beroven, met dat opzet en na
kalm beraad en rustig
overleg, met een (keuken)mes in haar hand(en) naar die
is
toegelopen en/of (vervolgens) met dat (keuken)mes (met kracht) in de
nek/hals
en/of de schouder van die heeft gestoken.
2. Voorvragen
...
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
op 23 oktober 2003 te Weesp, opzettelijk van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een keukenmes
met kracht meermalen in de rug van die gestoken
waardoor de linkerlongslagader van die geheel is
doorkliefd, tengevolge waarvan die op of omstreeks 24
oktober 2003 te Amsterdam is overleden;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
op 23 oktober 2003 te Weesp ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk van het leven te
beroven, met dat opzet met dat keukenmes met kracht in de nek/hals en
de schouder van die heeft gestoken.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
5.1
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien
van de telastegelegde feiten heeft gehandeld uit noodweer.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Uit het dossier blijken de volgende feiten en omstandigheden.
Circa 3 weken voor de telastegelegde feiten zoende de vriend van
, , een vriendin van verdachte.
kreeg het snel te weten.
Zij wilde verhaal halen bij , maar kreeg haar
telefonisch niet te pakken. Zij probeerde het nummer van [betrokkene
1] te krijgen via verdachte. Verdachte wilde dat nummer niet geven.
en haar vriendinnen bestookten verdachte met
telefoontjes om dat nummer toch te krijgen. Op een avond werd
verdachte wel 40 keer gebeld. Vanaf die tijd hadden verdachte en
en haar vriendinnen via de mobiele telefoon constant
ruzie met elkaar, waarbij over en weer ernstige bedreigingen werden
geuit. Terwijl het eigenlijk om ging, werd verdachte
steeds meer partij in de ruzie.
Op 23 oktober 2003 belde verdachte 23 keer. Verdachte
belde 15 keer terug.
Diezelfde dag zocht de groep rond , bestaande uit 8
personen verdachte op. De groep ging naar de woning van verdachte in
Weesp.
Verdachte, een vriend en twee vriendinnen, die hiervan wisten,
verscholen zich in de woning en deden alsof ze er niet waren. Ze deden
het licht uit, de gordijnen dicht en ze gingen op de grond liggen. Ze
hebben tevens 2 keer de politie gebeld met het verzoek om hulp.
Echter toen de groep rond voor de deur stond, heeft
verdachte vervolgens toch de voordeur geopend, om, zoals zij ter
terechtzitting heeft verklaard, een vriend binnen te laten. De groep
rond kwam toen meteen de woning van verdachte binnen
en liep door naar de woonkamer.
Daar ontstond een gevecht tussen en .
Als reactie op de aanval van op stak
verdachte met een groot keukenmes in haar rug. Twee
keer kort achter elkaar.
Kort daarop stak verdachte ook met dat keukenmes in
haar nek c.q. hals en schouder, in een reactie - volgens haar
verklaring - op een prik van het mes in haar been.
Uit de veelheid aan en de aard van de telefoongesprekken en
sms-berichten en uit hetgeen diverse betrokkenen hieromtrent hebben
verklaard, leidt de rechtbank af dat zowel de groep rond [slachtoffer
1] als de groep rond /verdachte heeft aangestuurd op een
gewelddadige confrontatie naar aanleiding van het zoenen van de vriend
van met . Verschillende betrokkenen
hebben weliswaar verklaard dat de groep rond de
bewuste avond 'het uit wilde praten', maar dit komt de rechtbank
ongeloofwaardig voor, gelet op de hoeveelheid telefoontjes over en
weer, de bedreigende sms-berichten, alsmede de omstandigheid dat
die avond met maar liefst zeven vriendinnen naar de
woning van verdachte is gegaan.
Verdachte en degenen die bij haar in huis waren hebben tot tweemaal
toe de politie gebeld omdat zij zich bedreigd voelden. Desondanks
heeft verdachte niet de komst van de politie afgewacht, maar op een
gegeven moment de beslissing genomen de deur te openen, waardoor de
groep rond , in totaal acht personen, binnen kon komen.
Hiermee heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat
het in haar woning tot een gewelddadig treffen zou komen tussen
en . Het is dan ook aan verdachte zelf
te wijten dat dit gevecht in haar woning is ontstaan, waardoor
verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu de verdediging van
niet noodzakelijk is geweest in de zin van artikel 41
van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
5.2
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan
van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien
van de telastegelegde feiten de grenzen de noodzakelijke verdediging
heeft overschreden en dat er sprake is van noodweerexces.
De rechtbank overweegt als volgt:
Ten aanzien van voornoemd beroep op noodweerexces geldt mutatis
mutandis hetzelfde zoals onder 5.1 overwogen. Derhalve faalt ook het
beroep op noodweerexces. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
6.2
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte geheel uitsluit. Dit blijkt uit de inhoud van het hierna te
bespreken rapport van de deskundigen en
die concluderen dat de feiten aan verdachte slechts in sterk
verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze
conclusie over en maakt die tot de hare.
Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregelen
7.1 Straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een slachtoffer van het leven beroofd en een ander
slachtoffer gepoogd van het leven te beroven door hen te steken met
een groot keukenmes.
Dit zijn bijzonder ernstige feiten. Door toedoen van verdachte heeft
een meisje van 18 jaar het leven verloren. Zij had nog een heel leven
voor zich. De nabestaanden van het slachtoffer hebben veel verdriet
van het verlies van hun familielid op deze afschuwelijke wijze. Zij
kunnen hiervan ook psychische problemen ondervinden.
Voorts heeft verdachte een ander slachtoffer ernstig verwond door
krachtig met een mes op haar in te steken, waardoor het blad van het
mes in haar hals c.q. nek is afgebroken en daarin is blijven zitten.
Het slachtoffer zal veel angst en pijn hebben gevoeld. Zij heeft als
gevolg van het misdrijf lichamelijke beperkingen aan haar arm en
ondervindt psychisch nadelige gevolgen, die haar mogelijk haar hele
leven parten blijven spelen.
Verdachte heeft aan de andere kant geen strafblad.
In verband met de persoonlijkheid van verdachte zal de rechtbank naast
een straf onderstaande maatregel opleggen. Bij het bepalen van de duur
van de straf heeft de rechtbank het advies van de deskundigen
en gevolgd om de behandeling in het
kader van de maatregel snel te laten starten, omdat de pathologie bij
verdachte zich nog heeft verhard. Verdachte is nu nog toegankelijk,
waardoor er nog voldoende mogelijkheden zijn.
7.2 Terbeschikkingstelling
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van
het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de
persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
Omtrent de persoon van verdachte is door , forensisch
psycholoog, op 26 januari 2004 en , forensisch
psychiater, op 28 januari 2004 gezamenlijk gerapporteerd.
Voornoemde deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdende is
aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wat in
diagnostische zin te omschrijven is als een borderline
persoonlijkheidsstoornis. In de week voor het telastegelegde was er
tevens sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de
vorm van een angststoornis. De deskundigen concluderen dat verdachte
ten tijde van het plegen van het telastegelegde lijdende was aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar
geestvermogens dat deze feiten haar in sterk verminderde mate kunnen
worden toegerekend. Bij onvoldoende behandeling van de
persoonlijkheidsstoornis is er in de toekomst een groot risico op
recidive. De deskundigen adviseren de maatregel van
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op
te leggen.
De rechtbank neemt voormelde conclusies over. De rechtbank zal de
adviezen volgen en de terbeschikkingstelling gelasten met bevel tot
verpleging van overheidswege.
De bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De
veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of
goederen vereist bovendien het opleggen van die maatregel alsmede dat
bevel.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de
schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van
de benadeelde partij , van zo eenvoudige aard is
dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is
komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het
hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft
geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van EUR 9750,00
(negenduizend en zevenhonderd en vijftig euro). De vordering kan dan
ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te
worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal
maken.
In het belang van voornoemd wordt, als extra
waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij wordt voor
het overige afgewezen, omdat er geen direct verband is tussen deze
gemaakte kosten en het gepleegde strafbare feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de
vordering van de benadeelde partij , van zo eenvoudige
aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van
het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft
geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van EUR 205,00
(tweehonderd en vijf euro) aan materiële schadevergoeding. Daarnaast
stelt de rechtbank het bedrag aan immateriële schadevergoeding naar
redelijkheid vast op een bedrag van EUR 2500,00 (tweeduizend en
vijfhonderd euro), nu onvoldoende informatie heeft
verstrekt om een hoger bedrag aan immateriële schade toe te kennen. De
vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij
de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van voornoemd wordt, als extra waarborg
voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f,
37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat
zij van overheidswege verpleegd zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ,
wonende op het , toe tot een bedrag van EUR
9750,00 (negenduizend en zevenhonderd en vijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan voornoemd, het
toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
het slachtoffer , te betalen de som van EUR
9750,00 (negenduizend en zevenhonderd en vijftig euro),bij gebreke van
betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 183
dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de
hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van
voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst voor het overige de vordering van de benadeelde partij
af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij , wonende
op het , toe tot een bedrag van EUR 2705,00
(tweeduizend en zevenhonderd en vijf euro).
Veroordeelt verdachte aan voornoemd, het toegewezen
bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
het slachtoffer te betalen de som van EUR 2705,00
(tweeduizend en zevenhonderd en vijf euro), bij gebreke van betaling
en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 dagen, met
dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor
opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van
voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de
gevraagde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in haar
vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Wit, voorzitter,
mrs. R.B. Kleiss en P.B. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
10 maart 2004.
Hoge Raad der Nederlanden