Zorgen in Eerste Kamer over Antillen
dinsdag 9 maart 2004
De Eerste Kamer is diep bezorgd over de sociale en economische
problemen op de Nederlandse Antillen. Aruba, dat binnen het Koninkrijk
een aparte status heeft als afzonderlijk land, staat er iets beter
voor. Vijftig jaar na de formele instelling van het Koninkrijksverband
tussen het moederland Nederland en de zes voormalige koloniën in het
Caribisch gebied is verandering van de bestuurlijke verhoudingen
onvermijdelijk.
Bij het debat in de Eerste Kamer over de Begroting van de Nederlandse
Antillen waren minister Thom de Graaf (D66) en de Senaat het roerend
eens: er moet iets gebeuren om een einde te maken aan de politieke
instabiliteit en de armoede.
Minister De Graaf was blij dat eindelijk ook Aruba en de Nederlandse
Antillen hebben ingestemd met de vorming van een Werkgroep
bestuurlijke en financiële verhoudingen 'een half jaar later dan ik
eigenlijk had gewild'.
De werkgroep is in de eerste week van maart per protocol ingesteld.
Ondanks aandrang van de coalitiepartners CDA, VVD en D66 weigerde De
Graaf om contouren te schetsen van mogelijke veranderingen in de
verhouding tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba. Wel
gaf hij aan dat wat hem betreft de uitkomst niet kan zijn dat het
Koninkrijk straks bestaat uit zeven gelijkwaardige landen. De minister
liet ook doorschemeren dat Nederland niet zal meewerken aan een status
aparte voor Bonaire. Ook niet als de bevolking op 14 juni zich daar
per referendum voor zou uitspreken. Men kan wel beslissen uit het
Koninkrijksverband te treden, zoals eerder Suriname heeft gedaan. Maar
een eiland kan niet eenzijdig haar status binnen het Koninkrijk
veranderen, betoogde De Graaf.
In het algemeen verwoordde hij de opgave voor de pas ingestelde
Werkgroep aldus: "De wezensvraag is hoe kunnen wij tegemoetkomen aan
de wens van de grotere eilanden (Curacao en Sint Maarten) van een zo
groot mogelijke zelfstandigheid, aan de wens van de kleinere eilanden
om niet afhankelijk te zijn van de grotere eilanden en tegelijkertijd
de goede relaties met Nederland en het Koninkrijk in stand houden".
Volgens de minister moet de Werkgroep zoeken naar draagvlak op basis
van de vraag: 'wat wilt u zelf als eiland?'
Op suggesties van Lemstra (CDA) en Van Heukelum( VVD) dat Nederland
ook zelf met scenario's moet komen, antwoorde de minister dat hij
intern over alle mogelijke varianten nadenkt, maar dat het hem niet
goed dunkt om deze interne ideeën openbaar te maken.
De minister was tegenover de Senaat uiterst terughoudend met het
schetsen van een toekomstbeeld voor de relatie tussen Nederland en de
Antillen. Wel zei hij dat hem geen enkel signaal heeft bereikt dat
welk eiland dan ook uit het Koninkrijk zou willen treden en als
zelfstandige natie verder wil gaan, zoals Suriname in 1975 heeft
gedaan.
De Graaf is er tegen om van de eilanden provincies of gemeenten te
maken, omdat zij dan feitelijk onderdeel worden van het Nederlandse
bestuur 'en daar zit niemand op de eilanden op te wachten'.
Een suggestie van mevrouw Tan (PvdA) dat een eiland deels een eigen
institutie kan zijn en deels kan deelnemen aan een gemeenschappelijke
regeling met een ander eiland, bijvoorbeeld op het gebied van de
afvalverwerking, leidde De Graaf door naar de Werkgroep. Hij verwierp
het voorstel van de VVD-er Van Heukelum om zelf rechtstreeks het
politieke debat met de Antillen en Aruba aan te gaan. De CDA-er
Lemstra kreeg na veel aandrang enige instemming van De Graaf om de
ministerraad van het Koninkrijk vaker als toezichthouder op de gang
van zaken op de Nederlandse Antillen en Aruba in te schakelen. "Maar
het moet wel effectief zijn", vond De Graaf.
De minister oogstte in de Senaat van links tot rechts lof voor zijn
voorzichtige, intelligente aanpak van het 'moeilijke' dossier
Nederlandse Antillen en Aruba.
---
link (opent in een nieuw venster) stenogram 9 maart 2004
Aan de informatie op deze site kunnen geen rechten worden ontleend.
Eerste Kamer der Staten Generaal