LJN-nummer: AO5138 Zaaknr: 10/100038-02
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 16-02-2004
Datum publicatie: 8-03-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Parketnummer van de berechte zaak: 10/100038-02
Datum uitspraak: 16 februari 2004
Tegenspraak
TUSSENVONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de
zaak tegen:
,
geboren op 1972 te (Nederlandse
Antillen),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
te ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting "De Grittenborgh" te Hoogeveen.
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 2 februari 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de
inleidende dagvaarding bovenvermeld parketnummer, zoals deze ter
terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van
justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vorderingen zijn
kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A5).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair (de gekwalificeerde
doodslag) tot en met 5 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 10 (tien) jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter
beschikkingstelling van verdachte met bevel tot dwangverpleging.
OVERWEGINGEN
De rechtbank is tijdens de beraadslaging tot de conclusie gekomen dat
het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het onderzoek in het
Pieter Baan Centrum niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet,
omdat verdachte niet is onderzocht door een psychiater, maar door een
arts-assistent en het advies door deze arts-assistent is opgesteld.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Blijkens de rapportage van het Pieter Baan Centrum is het
psychiatrisch onderzoek van verdachte verricht door ,
arts-assistent psychiatrie. Zij heeft daarbij gewerkt onder supervisie
van mevrouw Loerakker, psychiater, die het rapport van het Pieter Baan
Centrum mede heeft ondertekend.
Artikel 37a van het Wetboek van het Strafrecht bepaalt dat artikel 37
lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is bij het geven
van een last tot terbeschikkingstelling. Ingevolge artikel 37 lid 2
wordt een dergelijke last slechts gegeven na overlegging van onder
meer een advies van een psychiater die de betrokkene heeft onderzocht.
De rapportage van het Pieter Baan Centrum is ter voldoening aan deze
bepalingen opgesteld.
De rechtbank dient nu de vraag te beantwoorden of het psychiatrisch
onderzoek van verdachte in het Pieter Baan Centrum is verricht door
een psychiater in de zin van artikel 37 lid 2 van het Wetboek van
Strafrecht. De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag in
de eerste plaats vast dat een arts-assistent psychiatrie niet kan
worden beschouwd als een psychiater in de zin van artikel 90septies
van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zoekt voorts aansluiting
bij de jurisprudentie van de Hoge Raad in zaken betreffende de Wet
bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen. Ook bij artikel 5
lid 1 van die wet wordt immers een verklaring verlangd van een
psychiater die de betrokkene heeft onderzocht. De Hoge Raad stelt zich
in deze jurisprudentie op het standpunt dat tegen de achtergrond van
artikel 5 lid 1, aanhef en onder e van het EVRM en artikel 15 Grondwet
het vereiste dat de betrokkene is onderzocht door een psychiater een
essentiële waarborg vormt voor het grondrecht op vrijheid, in die zin
dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen
bij of krachtens de wet bepaald (onder andere NJ 2003, 484). De
rechtbank merkt op dat vrijheidsbeneming door oplegging van de
maatregel van tbs met dwangverpleging valt onder artikel 5 lid 1 van
het EVRM (zie EHRM 2 september 1998, NJ 1999,624).
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad houdt de in het voetspoor
van artikel 5 lid 1 EVRM gestelde eis van "objective medical
expertise" in dat de psychiater de betrokkene persoonlijk moet hebben
onderzocht, dat wil zeggen in een direct contact moet hebben gesproken
en geobserveerd. De psychiater mag bij zijn onderzoek een
arts-assistent inschakelen, maar dan moet wel blijken op grond waarvan
kan worden gezegd dat betrokkene door de psychiater is onderzocht.
Dit vereiste geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voor het
in artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht genoemde advies.
In de onderhavige zaak blijkt uit de rapportage van het Pieter Baan
Centrum niet of en in hoeverre de psychiater mevrouw Loerakker
verdachte persoonlijk heeft onderzocht. Zij is door
rechter-commissaris en ter zitting gehoord, onder meer over haar
betrokkenheid bij het onderzoek van verdachte. Tegenover de
rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij één keer in het kader
van de supervisie van aanwezig is geweest bij een gesprek
van met de verdachte. De leiding van het onderzoek lag in
handen van . Alles wat mevrouw Loerakker over de verdachte
kan vertellen, komt volgens haar verklaring uit de tweede hand, omdat
degene was die het onderzoek deed. Ter zitting heeft
mevrouw Loerakker hieraan toegevoegd dat zij zich op basis van dat
korte gesprek tussen en de verdachte geen eigen oordeel
over verdachte heeft gevormd, en dat het gesprek ook niet bedoeld of
geschikt was om te bezien of de bevindingen van juist
waren.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de psychiater mevrouw
Loerakker verdachte niet psychiatrisch heeft onderzocht en dat het
psychiatrisch onderzoek uitsluitend is verricht door de arts-assistent
psychiatrie . Gelet hierop voldoet het rapport van het
Pieter Baan Centrum niet aan de daaraan bij artikel 37 lid 2 van het
Wetboek van Strafrecht gestelde eisen.
Mede gelet op de door de officier van justitie gevorderde maatregel
van tbs met dwangverpleging ziet de rechtbank zich genoodzaakt alsnog
een onderzoek van verdachte door een psychiater te gelasten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het onderzoek in
het Pieter Baan Centrum heeft gemanipuleerd door voor te wenden dat
hij leed aan een stoornis van de geestvermogens, in het bijzonder
paranoïde schizofrenie ("playing crazy"). De rechtbank acht het
geraden de te benoemen deskundige te verzoeken deze stelling van
verdachte in zijn onderzoek te betrekken.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het onderzoek ter
terechtzitting heropenen, alsmede schorsen en de zaak verwijzen naar
de rechter-commissaris, teneinde betrokkene door een psychiater te
laten onderzoeken
Het onderzoek wordt geschorst voor een termijn die langer is dan één
maand, om
de klemmende reden als bedoeld in artikel 282, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, dat niet te verwachten is dat het hiervoor
bedoelde nadere onderzoek binnen één maand gereed zal zijn.
BESLISSING
De rechtbank:
- HEROPENT het onderzoek ter terechtzitting;
- SCHORST het onderzoek, in het belang daarvan, voor onbepaalde tijd,
doch niet langer dan 3 (drie) maanden na heden;
- verwijst de zaak naar en stelt de stukken in handen van de
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze
rechtbank, teneinde verdachte te doen onderzoeken door een psychiater,
alsmede datgene te doen dat haar noodzakelijk voorkomt; bij het
onderzoek van de psychiater dient te worden betrokken de stelling van
verdachte dat hij het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft
gemanipuleerd in de hiervoor overwogen zin;
- met bevel tot oproeping van verdachte tegen een nader te bepalen
terechtzitting en verstrekking van een afschrift van de oproeping van
verdachte aan zijn raadslieden.
- met bevel tot oproeping van een tolk in de Engelse taal tegen een
nader te bepalen terechtzitting;
- met het verzoek aan de officier van justitie zorg te dragen voor het
transport van verdachte tegen voormelde datum en tijdstip;
- met het verzoek aan de officier van justitie de benadeelde partij op
de hoogte te brengen van de nader te bepalen terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Urbanus, voorzitter,
en mrs. Hofmeijer-Rutten en Oostdam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Duitscher-Hummel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16
februari 2004.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.