Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk maart 2004 SV/V&V/04/10660 nr. 2030408240
Onderwerp Datum
Kamervraag/vragen van het lid De Wit 8 maart 2004

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid De Wit (SP) over de positie van de LAT-relatie.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M.Rutte)

2030408240

Vragen van het lid De Wit (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de positie van de LAT-relatie. (Ingezonden 13 februari 2004)


1
Is het u bekend dat een "Living-apart-together"-relatie (LAT-relatie) onder omstandigheden door de Sociale Verzekeringsbank wordt beschouwd als "een samenwoonrelatie", als gevolg waarvan het AOW-pensioen wordt verlaagd?


2
Is het u bekend dat dit berust op de uitleg door de Centrale Raad van Beroep van het begrip "hoofdverblijf in dezelfde woning", nu daaronder door genoemd rechtscollege tevens wordt verstaan "het op andere wijze toch een zodanig gebruik maken van de woning dat defacto van samenwonen kan worden gesproken"?

2

Antwoord 1 en 2
In het kader van de toepassing van het wettelijk begrip "gezamenlijke huishouding"wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als beleid gehanteerd dat, indien twee personen op verschillende adressen staan ingeschreven, er niettemin sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding als beiden hun hoofdadres hebben in dezelfde woning en zij elkaar wederzijds verzorgen. Dit beleid is in overeenstemming met vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Zowel het beleid van de SVB als de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep sluiten aan op het standpunt van de wetgever (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 259, nr. 3, pag. 11, en nr. 5, pag. 18). Daarin is expliciet verwoord dat bij het hebben van, c.q. ingeschreven staan op twee adressen er toch sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding, namelijk wanneer betrokkenen feitelijk op één adres verblijven (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19 259, nr. 3, pag. 15). Dit standpunt werd indertijd ingenomen, omdat het begrip gezamenlijke huishouding duidt op een feitelijke situatie. Vanuit dat perspectief komt geen belang toe aan de manier waarop de betrokken personen zelf hun relatie beleven. Van belang is slechts hoe zij zich feitelijk gedragen.
De relatievorm die doorgaans met LAT-relatie wordt aangeduid, wordt in beginsel niet als een gezamenlijke huishouding aangemerkt. In geval van een LAT-relatie voeren de betrokken personen immers ieder voor zich een huishouding waarbij beiden hun hoofdverblijf hebben in verschillende woningen. Wanneer beide personen echter zo veel bij elkaar verblijven dat zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, is het enkele feit dat één van beiden nog kan beschikken over een andere woonruimte niet langer van belang. Immers die andere woonruimte dient dan niet langer voor het voeren van een aparte huishouding. Of sprake is van een gezamenlijke huishouding zal daarom van geval tot geval moeten worden beoordeeld.


3
Is het u bekend dat de Sociale Verzekeringsbank heeft toegezegd een indicator te maken met behulp waarvan men kan beoordelen of er sprake is van samenwonen in geval van een LAT-relatie, maar dat die indicator er niet is gekomen?


4
Bent u bereid de in de praktijk zo noodzakelijke duidelijkheid te verschaffen door de bedoelde indicator op te stellen of te doen opstellen, dan wel anderszins duidelijkheid te verschaffen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3 en 4
De Algemene Bond van Ouderen (ANBO) heeft de SVB medegedeeld dat het niet duidelijk is onder welke omstandigheden bij LAT-relaties er sprake van samenwonen in de zin van de AOW. In brochures geeft de SVB aan wanneer iemand als alleenstaand wordt beschouwd en wanneer als samenwonend, volgens de ANBO ontbreekt houvast voor grensgevallen.
De SVB heeft in reactie daarop toegezegd de voorlichting te zullen verduidelijken. Het uitvoeringsorgaan had het voornemen een brochure te maken met een soort indicator, aan de hand waarvan de lezer zelf zou kunnen beoordelen of hij wel of niet samenwoont in de zin van de AOW. In die opzet is de SVB niet geslaagd. Het formuleren van sluitende criteria ten behoeve van zo'n indicator is niet mogelijk gebleken. Om de doelgroep toch beter voor te lichten kiest de SVB voor de volgende drie wegen. In de eerste plaats door voortdurende aandacht aan het onderwerp te besteden in het SVB-periodiek "Uw AOW/Anw". In elk nummer van dit periodiek zal het onderwerp samenwonen worden behandeld. In de tweede plaats maakt de SVB een brochure over samenwonen. Het uitvoeringsorgaan acht het overigens beter in dat kader te spreken over het neutralere begrip "Mijn woonsituatie". In die brochure zal de SVB breed ingaan op het al dan niet voeren van een gezamenlijke huishouding. Cliënten voor wie het onduidelijk blijft zal worden aangeraden contact op te nemen met een medewerker van de SVB die op de individuele situatie toegespitste informatie kan geven.
In de derde plaats zal de SVB in de aanvraagsets-AOW en ­Anw en op haar internetsite meer informatie opnemen over samenwonen.
Ik ben van mening dat het uitvoeringsorgaan met de hiervoor aangegeven maatregelen op een afdoende wijze initiatieven heeft ontplooid om de door u verlangde noodzakelijke duidelijkheid te verschaffen.