Feitelijke behandeling verzoek tot uitlevering leidinggevende PKK
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 5-03-2004
Bericht van de griffier van de Hoge Raad (buiten verantwoordelijkheid
van de Hoge Raad)
Op 5 maart heeft de feitelijke behandeling plaatsgevonden van het
verzoek tot uitlevering van een leidinggevende van de PKK (rolnr.
02853/02)
De republiek Turkije vraagt Nederland om uitlevering van deze persoon
wegens haar lidmaatschap van de Koerdische Arbeiderspartij, de PKK. De
Turkse autoriteiten stellen dat zij lid is van de Presidentiële Raad
van de PKK, dat zij heeft deelgenomen aan, heeft voorbereid en bevelen
heeft gegeven bij gewapende acties door die organisatie, dat zij via
de televisie propaganda heeft gemaakt voor de PKK en dat zij
vrouwelijke leden van een aan de PKK gelieerde organisatie militair
heeft getraind.
De rechtbank te Amsterdam heeft op 10 december 2002 de uitlevering
ontoelaatbaar verklaard op formele gronden (de beschikbare informatie
zou onvoldoende zijn om het uitleveringsverzoek te kunnen beoordelen).
Het openbaar ministerie heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Dat beroep is bij arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2003
gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de
Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon zou worden opgeroepen
te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 4 september 2003 om te
worden gehoord omtrent het verzoek tot haar uitlevering. Op die
zitting is zij niet verschenen. Omdat de Hoge Raad het wenselijk
achtte dat zij zelf aanwezig zou zijn op de zitting is de zaak
aangehouden tot 10 oktober 2003. Ook op 10 oktober 2003 is zij niet
verschenen. De Hoge Raad heeft daarop de zaak voor onbepaalde tijd
aangehouden en een bevel gevangenneming afgegeven. De opgeëiste
persoon is vandaag ter zitting verschenen, waarmee de zaak inhoudelijk
is behandeld. Zij is in het Paleis van Justitie te Den Haag
aangehouden.
Als advocaat voor betrokkene treden in deze zaak op mrs. V. Koppe,
A.A. Franken en L. Zegveld, allen te Amsterdam.
De advocaat-generaal mr. N. Jörg heeft op deze zitting een
schriftelijke samenvatting ingediend, waarin hij zijn visie op het
uitleveringsverzoek weergeeft. Hij adviseert de Hoge Raad de
uitlevering toelaatbaar te verklaren.
Zowel de rol van de Hoge Raad als die van de advocaat-generaal bij een
feitelijke behandeling van een uitleveringsverzoek verschilt van de
rol die zij in een normale strafzaak innemen. De Hoge Raad
functioneert bij een uitleveringszaak als deze, waarbij de uitspraak
van de rechtbank is vernietigd, als feitenrechter (als ware hij de
rechtbank), de advocaat-generaal treedt op als ware hij officier van
justitie.
Na de behandeling is de uitspraak bepaald op 7 mei 2004, 11.00 uur.
De schriftelijke samenvatting van de advocaat-generaal mr. N. Jörg zal
tegelijk met de uitspraak van de Hoge Raad gepubliceerd worden op deze
site.
Wel vindt u hierbij alvast de hoofdlijnen van de schriftelijke
samenvatting:
Hoofdlijnen van de schriftelijke samenvatting van de advocaat-generaal
N. Jörg in het uitleveringsverzoek in de zaak van het PKK kopstuk:
Turkije en Nederland zijn aangesloten bij het Europees
Uitleveringsverdrag (EUV). Op basis van dit verdrag kan uitlevering
plaats vinden, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de
onderhavige zaak is met name van belang of (1) aan de eis van dubbele
strafbaarheid is voldaan (de feiten waarvoor uitlevering wordt
gevraagd moeten zowel naar het recht van de verzoekende Staat als de
aangezochte Staat strafbaar zijn) en (2) of de feiten onder het
uitleveringsverbod voor politieke delicten van art. 3, eerste lid, EUV
vallen.
(ad 1) Door de raadslieden van de opgeëiste persoon is bij de
rechtbank aangevoerd dat de aanslagen die de PKK gepleegd heeft
gerechtvaardigd waren - en dus niet strafbaar -, omdat zij gericht
waren tegen militairen en tijdens een intern gewapend conflict zijn
gepleegd. Kernpunt van dit betoog is dat de strijd tussen de PKK en de
Turkse Staat internationaal-rechtelijk kan worden gekwalificeerd als
een intern gewapend conflict (`armed conflict') als bedoeld in art. 3
van de Geneefse Conventies (ook wel Rode Kruis-verdragen genoemd),
waarin andere regels gelden dan onder normale omstandigheden. Zo is
een actie waarbij een militair een vijand doodt ten tijde van oorlog
(waartoe niet alleen internationale maar ook interne gewapende
conflicten worden gerekend) niet strafbaar als moord of doodslag, mits
deze actie volgens de regels van het oorlogsrecht is gepleegd. Dat wil
voornamelijk zeggen dat er geen onschuldige burgers (opzettelijk) bij
gedood of verwond mogen worden.
Het standpunt van de raadslieden van de opgeëiste persoon wordt door
de advocaat-generaal niet gedeeld; in Zuid-Oost Turkije heersten wel
interne onlusten of ongeregeldheden, maar van een intern gewapend
conflict in de zin van de Geneefse Conventies is geen sprake. Daarom
is (de rechtvaardiging uit) het oorlogsrecht hier niet van toepassing.
De feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd zijn strafbaar naar het
commune strafrecht, en wel als art. 140 Sr (deelneming aan een
criminele organisatie), art. 93 (aanslag tegen de Staat), art. 289
(moord) en art. 302 /303 (zware mishandeling, met voorbedachte raad).
De feiten zijn naar Turks recht eveneens strafbaar. Daarmee is voldaan
aan de eis van dubbele strafbaarheid .
(ad 2) Voorts is door de raadslieden bij de rechtbank betoogd dat de
feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd gekwalificeerd dienen te
worden als een politiek delict, waarvoor volgens art. 3, eerste lid,
EUV geen uitlevering toegestaan is. Ook dit standpunt wordt door de
advocaat-generaal niet gedeeld. Weliswaar zijn de aanvallen van de PKK
onmiskenbaar gepleegd in een politieke context, maar dat staan aan
uitlevering niet in de weg. Volgens art. 1 onder e van het Europees
Verdrag tot bestrijding van terrorisme (ETV) kunnen namelijk strafbare
feiten die gepleegd zijn met gebruikmaking van bepaalde wapens
(waaronder bommen, (hand-)granaten, raketten en automatische
vuurwapens) voor zover dit gebruik gevaar voor personen oplevert, niet
als politiek delict in de zin van het EUV worden beschouwd, ongeacht
het politieke motief dat ten grondslag ligt aan dergelijke strafbare
feiten. Het Europees verdrag tot bestrijding van terrorisme dient er
toe het bloedvergieten onder de burgerbevolking door dit soort wapens
niet straffeloos te laten. Vrijwel alle in de stukken van het
uitleveringsverzoek door de Turkse autoriteiten aan de PKK
toegeschreven aanslagen zijn met één of meer van dergelijke wapens
gepleegd. Bij vrijwel alle aanslagen zijn ook mensen (zowel militairen
als burgers) gedood en verwond. Art.1 ETV staat derhalve aan een
beroep op het uitleveringsverbod voor politieke delicten in de weg.
Op de uitzondering van het ETV op het verbod om voor politieke
delicten uit te leveren heeft Nederland een voorbehoud gemaakt:
Nederland behoudt zich de vrijheid voor om de strafbare feiten die
volgens art. 1 ETV niet als politiek delict mogen worden beschouwd
toch als politiek delict in de zin van het EUV te kunnen bestempelen.
Hoe Nederland van die (discretionaire) vrijheid gebruik moet maken is
daarna door de advocaat-generaal onderzocht. Zijns inziens kan niet
met succes een beroep op dat voorbehoud worden gedaan, gelet op onder
meer het feit dat door de aanslagen onschuldige burgers zijn gedood en
verwond, gelet op de wapens en gevechtsmethoden die zijn gehanteerd
door de PKK, de omstandigheid dat door de aanslagen het nagestreefde
doel van de PKK niet rechtstreeks naderbij werd gebracht en het feit
dat de PKK ook op andere wijze dan door middel van gewelddadige
aanslagen de belangen van het Koerdische volk kon dienen.
Overigens is volgens de advocaat-generaal ook in het geval er wél
sprake zou zijn van een intern gewapend conflict aan de eis van
dubbele strafbaarheid voldaan, in ieder geval voor de zover de PKK
aanslagen op burgerdoelen pleegde of beraamde. Deze zijn zonder meer
in strijd met het oorlogsrecht. Het feit dat zij dan ten tijde van een
intern gewapend conflict in de zin van de Geneefse conventies zouden
zijn gepleegd, levert dus geen rechtvaardiging op.
De daarna opkomende vraag of in het geval van een intern gewapend
conflict dan wel het uitleveringsverbod voor politieke delicten kan
worden ingeroepen, moet negatief worden beantwoord. De Nederlandse
wetgever heeft namelijk in de Wet internationale misdrijven, die sinds
1 oktober 2003 van toepassing is, bepaald dat het doden en verwonden
van onschuldige burgers tijdens interne gewapende conflicten een
oorlogsmisdrijf is en dat voor dergelijke handelingen geen beroep kan
worden gedaan op de politieke exceptie, ongeacht een eventueel
politiek motief dat ten grondslag ligt aan die handelingen.
Nu er evenmin andere wettelijke of verdragsrechtelijke beletselen zijn
die aan uitlevering in de weg moeten staan, concludeert de
advocaat-generaal dat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar zal
dienen te verklaren.