Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 5 maart 2004

Auteur


- B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-95/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/23

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

9

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1.Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft de plaats van levering van diensten


2.Verordening betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming ("Verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming")


3.Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten


4.Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw


5.Mededeling van de Commissie: 2003 Environmental Policy Review, Consolidating the environmental pillar of sustainable development


6.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toekomstige ontwikkeling van het EU-waterinitiatief en bevattende bepalingen inzake de oprichting van een Waterfaciliteit voor de ACS-landen


7.Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap


8.Mededeling van de Commissie: Modernising Social Protection for More and Better Jobs: a comprehensive approach contributing to making work pay


9.Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Richtlijn wat betreft de plaats van levering van diensten Titel:
Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft de plaats van levering van diensten


Datum Raadsdocument: 5 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5051/04

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 822 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ, DEF en V&W

Behandelingstraject in Brussel: Groep Belasting Vraagstukken, Raad Economische en Financiële Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel strekt ertoe een eerste gedeelte van de hervorming van de BTW-regels inzake de plaats van dienst te verwezenlijken. Het richtlijnvoorstel beoogt de huidige BTW-regels ter bepaling van de plaats van dienst binnen de bedrijfskolom te vergemakkelijken, interpretatieverschillen op te heffen en concurrentieverstoringen ­ ten aanzien van de leasing van vervoersmiddelen ­ tegen te gaan. Een wijziging van de regels voor dienstverlening aan niet-belastingplichtigen, zoals particulieren, is vrijwel niet aan de orde (dat zal in een volgend richtlijnvoorstel aan bod komen). Thans wordt voorgesteld de regels voor het belasten van diensten van bedrijven aan bedrijven te wijzigen van het oorsprongslandbeginsel naar het bestemmingslandbeginsel; als hoofdregel voor de plaats van dienst ­ en dus van belastingheffing ­ wordt gekozen voor de plaats waar de klant de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft. Tevens wordt de belastingheffing verlegd naar het afnemende bedrijf (verleggingsregeling). Het voorstel heeft derhalve tot gevolg dat bedrijven die diensten verlenen aan bedrijven buiten hun eigen lidstaat, in bepaalde gevallen geen BTW meer hoeven te berekenen, omdat hun afnemer dat zelf zal moeten doen. Dit systeem ­ BTW-heffing verlegd naar de afnemende ondernemer ­ wordt momenteel reeds zonder veel problemen toegepast op een aantal nader omschreven diensten, zoals e-commerce, telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten, reclamediensten en de diensten door raadgevende personen, ingenieurs, advocaten en accountants. Op het gebied van personenvervoer, diensten met betrekking tot onroerende zaken, hoteldiensten, culturele, artistieke, sportieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten en plaatsgebonden materiële diensten zoals restaurantdiensten, stelt de Commissie niet voor om het bestemmingslandbeginsel toe te passen. Personenvervoer blijft belast op de plaats waar het vervoer plaatsvindt, zulks naar verhouding van de afgelegde afstanden. Diensten die betrekking hebben op een onroerend goed blijven belast in de lidstaat waar het onroerend goed ligt. Hoteldiensten en het verlenen van gebruiksrechten op onroerende goederen worden aan die regel toegevoegd. Culturele, artistieke, sportieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten, met inbegrip van die van de organisatoren van zulke activiteiten, alsmede in voorkomend geval, van daarmee samenhangende diensten blijven belast op de plaats waar ze materieel verricht worden. Bepaalde plaatsgebonden materiële diensten die verleend worden aan individuele personen, zoals restaurantdiensten, blijven belast in de lidstaat vestiging van de ondernemer. Goederenvervoersdiensten aan niet-belastingplichtigen, met inbegrip van intracommunautair vervoer en de diensten van tussenpersonen, worden voortaan belast op de plaats van vertrek van het vervoer. Deze zijn nu belast in de lidstaat waar het vervoer plaatsvindt.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 93 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:eenparigheid voor de Raad en adviesprocedure voor het Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité:nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteitpositief: voor wijzigingen in het BTW-systeem is de Gemeenschap bij uitsluiting bevoegd.

Proportionaliteitpositief: het beoogde doel ­ de algemene regel inzake de plaats van dienst moet aangrijpen op de plaats waar de klant is gevestigd en niet waar de dienstverlener is gevestigd ­ kan niet anders dan met een (wijzigings)richtlijn worden gerealiseerd.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

(Naar het oordeel van de Commissie zullen de voorgestelde wijzigingen geen gevolgen hebben voor de eigen middelen).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale

overheden en/of bedrijfsleven en burger:
In de bijlage bij het voorstel stelt de Commissie dat het voorstel op zichzelf geen directe gevolgen heeft voor de werkgelegenheid, consumenten en investeringen. Het concurrentievermogen van bedrijven zal naar verwachting verbeteren door enkele belangrijke vereenvoudigingen waarin het voorstel voorziet, zoals het ruimere gebruik van de verleggingsregeling. Aangezien in minder gevallen buitenlandse BTW zal worden berekend aan Nederlandse bedrijven zal ook minder een beroep hoeven worden gedaan op de 8e BTW-richtlijn voor het terugvragen van buitenlandse BTW. Deze teruggaafprocedure kan momenteel ingewikkeld en tijdrovend zijn. De voorgestelde wijziging van de huidige BTW-regels ter bepaling van de plaats van dienst gaat gepaard met een uitbreiding van het systeem voor de uitwisseling van BTW-informatie (VIES) voor diensten. Het VIES-systeem heeft op dit moment alleen betrekking op intracommunautaire leveringen van goederen. Deze voorgestelde uitbreiding zal nauwkeurig moeten worden beoordeeld, grotendeels vanwege mogelijke extra administratieve lasten en vragen over de juistheid en doelmatigheid van het systeem. In het licht hiervan zal ook de Commissie nagaan of het huidige systeem technisch goed functioneert en of er verbeteringen kunnen worden aangebracht om het systeem eenvoudiger, sneller en betrouwbaarder te maken. De Commissie stelt voor om de verplichte opgaaf met gegevens over diensten vanaf januari 2008 in te laten gaan. Voorafgaand aan die datum zal de Commissie een apart voorstel doen tot wijziging van de verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde de regels voor de uitwisseling van deze informatie tussen de lidstaten vast te stellen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Implementatie in de Wet op de omzetbelasting 1968; geen agentschappen; geen notificatieverplichtingen; geen handhavings- of santioneringsbepalingen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:Nog niet ingevuld in voorstel.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De hervorming en vereenvoudiging van de BTW-regels inzake de plaats van dienst is ­ mede in het kader van vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven ­ een goede zaak, en kan vanuit die optiek worden gesteund. De huidige regels zijn aan een herziening toe, omdat de huidige regels gecompliceerd zijn en verschillend door lidstaten worden geïnterpreteerd.

In het kader van de interne marktstrategie om de werking van de interne markt te verbeteren, wordt een ruimere toepassing van de verleggingsregeling (BTW-heffing van de afnemer in plaats van de leverancier) voor diensten van bedrijven aan bedrijven in algemene zin door Nederland ondersteund. In dit verband onderschrijft Nederland het internationaal aanvaarde beginsel dat de BTW geheven moet worden in het land waar het verbruik plaatsvindt, en het beginsel dat belastingwetgeving zo eenvoudig mogelijk vormgegeven moet worden. Hierbij moeten administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo beperkt mogelijk worden gehouden. Nederland meent dat de werking van interne markt gebaat kan zijn bij de door de Commissie gekozen oplossingsrichting. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is echter wel dat de BTW-heffing ook goed uitvoerbaar moet zijn voor belastingadministraties. Daarnaast hanteert Nederland als uitgangspunt dat het voorstel in principe budgettair neutrale werking heeft.

Fiche 2: Verordening betreffende consumentenbescherming Titel:
Verordening betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming ("Verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming")


Datum Raadsdocument: 25 juli 2003

Nr Raadsdocument: 11830/03

Nr. Commissiedocument:COM (2003) 443 def. 2003/0162 (COD)

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met Justitie i.o.m. FIN, V&W, OCW en VWS (m.b.t. de handhaving van de in de Verordening genoemde regelgeving waarvoor zij verantwoordelijk zijn) en VROM.

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep over consumentenbescherming en informatie, Raad voor Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Volgens de Commissie vraagt de effectieve werking van de interne markt om een aanzienlijke verbetering van de manier waarop de wetgeving ter bescherming van economische belangen van de consument wordt gehandhaafd bij grensoverschrijdende handel. Voor de bescherming van consumenten tegen grensoverschrijdende inbreuken wordt een netwerk van publieke handhavinginstanties in de hele interne markt voorgesteld. Het gaat om inbreuken waarbij collectieve belangen van consumenten worden geschaad. Die instanties moeten volgens de Verordening een minimum aan gemeenschappelijke onderzoeks- en handhavingbevoegdheden hebben. Het voorstel voorziet in een kader van wederzijdse bijstandsrechten en -verplichtingen waarmee handhavinginstanties grensoverschrijdende inbreuken kunnen bestrijden. Daaruit zal volgens de toelichting op de Verordening een netwerk groeien dat voor de handhavinginstanties een instrument vormt om snel malafide (grensoverschrijdende) handelaren aan te pakken. De Verordening veronderstelt dus impliciet dat de lidstaten beschikken over een eigen stelsel van publieke handhavingsinstanties met een minimum aan bevoegdheden, die in zijn totaliteit grensoverschrijdende inbreuken op alle markten kunnen bestrijken.

Naast de beoogde samenwerking ten aanzien van grensoverschrijdende inbreuken, bevat de Verordening ook voorstellen voor een ruimere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie bij projecten van gemeenschappelijk belang die zijn bedoeld "om de consument voor te lichten, op te voeden en mondig te maken". Dit onderdeel van de Verordening is een uitvloeisel van de Strategie voor het Consumentenbeleid 2002-2006 en is van een andere orde dan het gedeelte dat slaat op de administratieve samenwerking bij handhaving van grensoverschrijdende inbreuken.

De werkingssfeer van de voorgestelde Verordening is beperkt tot grensoverschrijdende inbreuken. Volgens de Commissie hoeven de lidstaten hun regelingen voor nationale inbreuken niet te wijzigen. De werkingssfeer van de Verordening is daarnaast beperkt tot inbreuken waarbij de collectieve belangen van consumenten zijn geschaad.

In Nederland wordt het (in de Verordening genoemde) consumentenrecht veelal civielrechtelijk gehandhaafd (soms bestuursrechtelijk (bijvoorbeeld AFM), soms strafrechtelijk (WED)). Gevolg van de Verordening is dat daar waar dat ontbreekt, publiekrechtelijke handhaving (voor grensoverschrijdende inbreuken), moet worden geïntroduceerd door onderbrenging daarvan bij een nieuwe of bestaande publieke instantie.

In de bijlage bij de Verordening is een lijst met 17 richtlijnen en Verordeningen opgenomen die onder de werking van de Verordening vallen, d.w.z. dat deze (in Nederland geïmplementeerde) regelgeving moet kunnen worden gehandhaafd zoals in de Verordening is bepaald.

Het betreft de volgende regelgeving (Richtlijn of Verordening). Tussen haakjes is aangegeven in welke Nederlandse wetgeving de richtlijn onder meer is geïmplementeerd:


1. Misleidende reclame (BW)


2.Buiten verkoopruimten gesloten ovk's (Colportagewet)


3.Consumentenkrediet (WCK)


4.Televisie en omroepactiviteiten (BW, Mediawet, WvSr, Tabakswet)


5.Pakketreizen (BW)


6.Reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (WOG)


7.Algemene voorwaarden in consumentenovk's (BW)


8.Timesharing (BW)


9.Koop op afstand (BW, Mediawet, WBP, WvSr)


10.Garanties (BW)


11.Elektronische handel (BW)


12.Koop op afstand fin. Diensten (Wfd)


13.Verkoopbevordering (concept Verordening)


14.Oneerlijke handelspraktijken (concept Richtlijn)


15.Voedings- en gezondheidsclaims levensmiddelen (concept Verordening)


16.Compensatie instapweigering in geregeld luchtvervoer (Verordening nr. 295/91)


17.Compensatie instapweigering en annulering/vertraging van vluchten (concept Verordening)

De publieke handhavingsautoriteit dient volgens de Verordening de volgende opsporings- en handhavingsbevoegdheden te hebben:


1.Toegang verkrijgen tot elk document.


2.Informatie opvragen bij elke persoon, zonodig d.m.v. een rechterlijk bevel tot verstrekking van die informatie.


3.Uitvoeren van inspecties ter plaatse.


4.Doen van schriftelijk verzoek aan een verkoper of dienstverlener tot het staken van de inbreuk.


5.Eisen van een bindende toezegging van de verkoper tot het staken van de inbreuk; en publiceren toezegging.


6.Eisen van staking van of verbod van een inbreuk of het verzoeken van rechterlijk bevel tot staking of verbod daarvan; en publiceren uitspraken ("stop now order").


7.Verzoeken van rechterlijk bevel jegens in het ongelijk gestelde gedaagde tot betaling van dwangsom in geval niet in overeenstemming met bevel wordt gehandeld.


8.Verzoeken van rechterlijk bevel tot bevriezing en/of beslaglegging van activa.

Daarnaast moet elk land een van de publieke handhavingsautoriteiten aanwijzen als liaison. Deze liaison is aanspreekpunt voor de nationale handhavingsinstanties uit andere lidstaten. Via deze liaison lopen de verzoeken om assistentie. De liaison maakt deel uit van het europees netwerk via hetwelk informatie wordt uitgewisseld.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 95 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Co-decisie procedure (art. 251 EG)

Instelling nieuw Comitologie-comité:Ja. Type comité: adviserend: zie art. 19.2 Verordening verwijzend naar art. 3 van het comitologiebesluit 1999/468/EG.

Subsidiariteit en proportionaliteit: Subsidiariteit:Twijfelachtig. Negatief is dat door de Verordening verplicht publiek toezicht in de lidstaten wordt gecreëerd daar waar dat nu nog niet bestaat. Wijze van handhaving is altijd aan de lidstaten overgelaten. Omdat verplichte introductie van publieke handhaving (verkapte) doelstelling van de Verordening, is, is sprake van strijdigheid met subsidiariteitbeginsel. Anderzijds ligt bij grensoverschrijdend handelsverkeer een optreden op communautair niveau, in het geval dat collectieve consumentenbelangen worden geschaad, in beginsel in de rede, waardoor tot een positief oordeel over de subsidiariteitsvraag zou kunnen worden gekomen. Artikel 5 van het EG-verdrag bepaalt immers dat EG slechts optreedt indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Het doel van de Verordening (verbetering van de samenwerking en coördinatie op het gebied van de handhaving van consumentenrecht in grensoverschrijdende geschillen) heeft transnationale aspecten die beter door communautair optreden dan door nationaal optreden worden verwezenlijkt.

Proportionaliteit: twijfelachtig. Het is niet duidelijk of de Verordening wel het meest eenvoudige instrument is om het gestelde doel "samenwerking en coördinatie van de handhaving van grensoverschrijdende geschillen" te bereiken. De vraag is of de Verordening niet onnodig verder gaat, omdat zij publiekrechtelijke handhaving vereist. Nederland vraagt zich af of deze Verordening qua aard en omvang van het optreden wel "zoveel mogelijk ruimte laat voor nationale besluiten, die in overeenstemming zijn met het doel van de Verordening".

Consequenties voor de EU-begroting:

¤ 229.292 per jaar voor onbepaalde tijd. Zie wetgevend en financieel memorandum van Verordening.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Financieel:de gevolgen voor de rijksoverheid zijn lastig te kwantificeren. Financiële gevolgen kunnen namelijk beperkt of aanzienlijk zijn, indien een nieuwe handhavingsinstantie opgericht moet worden. De exacte financiële gevolgen hangen dus logischerwijs af van de uiteindelijke tekst en werkingssfeer van de Verordening. Eventuele financiële consequenties gaan ten laste van de begrotingen van de beleidsverantwoordelijke en inhoudelijk betrokken ministeries. Over de verdeling zal te zijner tijd nader interdepartementaal overleg tussen betrokken ministeries volgen.

Administratief:het voorstel zal leiden tot extra administratieve lasten, in beginsel voor overheden. In geval de Verordening zodanig gewijzigd wordt dat ook private organisaties kunnen worden belast met de uitvoering brengt de Verordening ook administratieve lasten voor private organisaties met zich mee. In hoofdstuk IV van de Verordening staan de informatieverplichtingen aan de Commissie opgesomd. Het zijn nieuwe informatieverplichtingen (zie o.a. art. 16), die structureel zijn. De frequentie is hoog "regelmatig" (zie art. 15). Tevens moeten lidstaten om de twee jaar nationale verslagen aan de Commissie toesturen.

Personeel:de nodige nieuwe of bestaande toezichthouders en liaison zullen extra taken krijgen waar extra formatie voor nodig is.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Implementatie en uitvoering: thans wordt bezien welke van de op de zeventien Europese Richtlijnen en Verordeningen gebaseerde Nederlandse wetgeving aangepast moet worden in verband met de effectieve doorwerking van de verplichtingen uit de Verordening. Die wetgeving die geen publiekrechtelijke handhaving kent of in geval de bestaande publieke instanties niet (geheel) beschikken over de volgens de Verordening vereiste minimum gemeenschappelijke onderzoeks- en handhavingbevoegdheden, zal aangepast moeten worden. De taken uit de Verordening kunnen ondergebracht worden bij een nieuw op te richten toezichthouder of kunnen worden ondergebracht bij de bestaande publieke toezichthouders of bij één bestaande publieke toezichthouder. De Verordening noopt tot aanpassing van bestaande wetgeving dan wel nieuwe wet- en/of regelgeving. Problemen zijn met name te voorzien in die regelgeving die alleen via de civiele rechter gehandhaafd kan worden.

De handhaving van grensoverschrijdende inbreuken leidt waarschijnlijk tot een toename van het aantal bestuursrechtelijke of privaatrechtelijke geschillen dat voor de rechter wordt gebracht. Dit brengt een stijging van de werklast voor de rechterlijke macht met zich mee. De omvang van deze stijging is afhankelijk van de uiteindelijke werkingssfeer van de Verordening.

Notificatie: veel. Zie hetgeen hierboven bij administratieve lasten is aangegeven.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking- treding (bij Verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Thans is nog geen datum van inwerkingtreding in de Verordening opgenomen. De wijze van implementatie is nog onduidelijk. Dit hangt af van uiteindelijke tekst en werkingssfeer van de Verordening, alsmede van de adviezen van de SER en Raad van State en wensen van de betrokken ministeries over de gewenste wijze van implementatie. Dit mede in verband met de mogelijk noodzakelijk zijnde nieuwe wetgeving, dan wel aanpassing van de bestaande wetgeving op de diverse beleidsterreinen. Aanpassing van de bestaande wetgeving zal nodig zijn om een daadwerkelijk en effectieve toepassing in de Nederlandse rechtsorde mogelijk te maken.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland heeft er belang bij dat de samenwerking en coördinatie van de handhaving van consumentenrecht in geval van grensoverschrijdende gevallen wordt verbeterd. Nederland steunt dan ook het doel van de Verordening, mits dit doel wordt bereikt in overeenstemming met de inhoud van artikel 5 EG verdrag. Daarnaast streeft Nederland naar bereiken van het doel van de Verordening met middelen die proportioneel zijn aan de omvang van het probleem en ruimte laat aan de lidstaten om een kosteneffectieve oplossing te zoeken die past bij de eigen uitgangspunten.

Nederland heeft geen algemene publiekrechtelijke handhaver op het gebied van het consumentenrecht en heeft er mede daardoor belang bij dat zij niet op grond van deze Verordening verplicht wordt een consumentenautoriteit op louter publiekrechtelijke grondslag in te stellen.

Nederland heeft vragen bij de onderbouwing van de noodzaak van de Verordening:

De omvang van de problematiek van grensoverschrijdende inbreuken is niet in kaart gebracht, waardoor niet duidelijk is of de Verordening een kosteneffectieve oplossing biedt afgezet tegen de mogelijke kosten.

Daarnaast zijn er zijn al diverse (Europese) instrumenten die het doel van de Verordening dienen: o.a. de Richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken- en het Europees Buitengerechtelijk Netwerk voor de beslechting van consumentengeschillen (EB-Net). Hiervan zouden eerst evaluaties beschikbaar moeten komen.

Fiche 3: Richtlijn betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling Titel:
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/49/EG betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten


Datum Raadsdocument: 6 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5061/04

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 841 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken en Raad Economische en Financiële Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De richtlijn amendeert Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten.

Met het aannemen van het belastingpakket en daarmee voornoemde richtlijn in de Ecofin Raad van 3 juni 2003 is door middel van een raadsverklaring vastgelegd dat de Commissie met een amendement zou komen dat ertoe strekt de mogelijkheid van niet-betalen van belastingen op royalty's en rente te voorkomen. Deze mogelijkheid bestaat op dit moment aangezien uitkeringen van interest of royalty's die ontstaan in een lidstaat, worden vrijgesteld van alle belastingen in die bronstaat (door inhouding dan wel door aanslag), op voorwaarde dat een onderneming van een andere lidstaat, of een in een andere lidstaat gelegen vaste inrichting van een onderneming van een lidstaat, de uiteindelijk gerechtigde tot de interest of de royalty's is. Het amendement bestaat eruit dat hieraan de voorwaarde wordt verbonden dat in die andere lidstaat effectief belasting wordt geheven over die royalty's en rente.

Een tweede amendement bestaat eruit dat de lijst met rechtsvormen waarop deze richtlijn van toepassing is, wordt aangepast aan de Moeder-dochter richtlijn. Dit omvat behalve een uitbreiding van enkele nationale rechtsvormen de toevoeging van de Europese vennootschappen (SE) en de coöperatieve vennootschappen (SCE). Het amendement omvat echter niet de toevoeging "alsmede andere vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van en die onder de vennootschapsbelasting vallen.". Deze toevoeging is in de Moeder-dochter richtlijn wel opgenomen voor enkele lidstaten waaronder Nederland.

Rechtsbasis van het voorstel: art 94.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Eenparigheid van stemmen in de Raad en raadpleging van het Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteitstoets: positief.; Dit voorstel strekt tot bijwerking en verbetering van een reeds bestaande richtlijn. De voorgestelde wijzigingen dragen bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de bestaande richtlijn.

Proportionaliteitstoets: positief; De richtlijn is passend voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de bestaande richtlijn

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Mogelijk is aanpassing van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1964 (Vpb) noodzakelijk.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

31 December 2004. Dit lijkt passend omdat, indien sprake is van een aanpassing van de Vpb, dit een technische aanpassing zal zijn. Mocht het onderhandelingsproces vertraging oplopen zal worden aangedrongen op uitstel van de implementatiedatum.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan in het debat een constructieve houding aannemen en kan het voorstel op hoofdlijnen steunen. De kern van het voorstel is overeenkomstig de raadsverklaring van de Ecofin Raad naar aanleiding van het aannemen van het "belastingpakket" van 3 juni 2003.

Fiche 4: Verordening tot vaststelling van een communautair programma inzake genetische hulpbronnen in de landbouw Titel:
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw


Datum Raadsdocument: 7 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5124/04

Nr. Commissiedocument: COM(2003)817

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. VROM, EZ, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Genetische bronnen in de landbouw, Landbouw ­en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Raad heeft in zijn strategie voor de integratie van milieuoverwegingen en duurzame ontwikkeling in het gemeenschappelijk landbouwbeleid gevraagd een nieuw communautair programma inzake genetische hulpbronnen in de landbouw op te stellen. Dit programma is een vervolg op een eerder vijfjaren programma (1994-1999) dat is geëvalueerd, waarbij de conclusie is getrokken dat een nieuw programma wenselijk is. In deze evaluatie zijn een aantal onderwerpen aangeduid die in een nieuw programma meer aandacht verdienen.

Het nieuwe programma heeft als doel om maatregelen te financieren om de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw te bevorderen. Deze hulpbronnen zijn de basis voor een duurzame ontwikkeling van de landbouw omdat zij bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van rassen die nodig zijn voor nieuwe productiewijzen en ­systemen. Deze activiteiten passen ook in de uitvoering van het biodiversiteitsplan voor de landbouw.

Doelstelling van het programma is verder een uitwisseling van gegevens tussen lidstaten en een nauwere samenwerking te bevorderen wat tot efficiency van activiteiten zal leiden. Ook zal hierdoor de coördinatie op het gebied van internationale afspraken inzake genetische hulpbronnen worden versterkt, van belang in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit, het Internationale Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw (FAO) en het Mondiale Actieplan voor het behoud en het duurzaam gebruik van de plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw van de FAO.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 37 EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Raad: gekwalificeerde meerderheid, Europees Parlement: advies

Instelling nieuw Comitologie-comité:ja, Comité voor de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw (beheersprocedure) .

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit:n.v.t. het betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief. Verordening zal leiden tot gerichte acties (projecten waarbij een aantal lidstaten is betrokken), gecoördineerde acties (uitwisseling van gegevens over thematische vraagstukken) en begeleidende acties (voorlichting over en verspreiding van kennis via bijv. Seminars).

Consequenties voor de EU-begroting:

¤ 10 miljoen over uitvoeringsperiode 2004-20011. Het gros van de bestedingen (90%) vindt plaats in de periode 2004-2006.Nederland staat op het standpunt dat er geen voorschot mag worden genomen op de nieuwe nog te onderhandelen financiële perspectieven 2007-2013.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan gerichte acties bedraagt maximaal 50% van de totale kosten, voor gecoördineerde en begeleidende acties 80% van de totale kosten. Dit betekent dat de overige kosten door de indieners van voorstellen moet worden opgebracht, die verzoeken voor subsidie bij Rijksoverheid, gedecentraliseerde overheden, NGO's, bedrijfsleven of andere instanties kunnen neerleggen. Er is dus geen verplichting voor deze instanties voor financiering.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):nee

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:De verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:


Datum Raadsdocument: 5 december 2003

Nr Raadsdocument: 15824/03

Nr. Commissiedocument:COM(2003) 745

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De review geeft een overzicht van de ontwikkelingen in het Europese milieubeleid sinds 2001 en de prioriteiten voor het jaar 2004 en sluit aan bij een besluit van de Voorjaarsraad van 2003 om regelmatig het milieubeleid te evalueren. In het stuk worden de relevante politieke ontwikkelingen geschetst sinds de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling is aangenomen (2001),. Bovendien wordt aansluiting gezocht bij de milieupijler van de Lissabon Strategie (Göteborg) en wordt de voortgang van de implementatie van het 6e Milieu Actie Programma nader onderzocht.

De Environmental Policy Review (EPR) wordt vanaf nu jaarlijks uitgebracht.

De EPR beschrijft kort de nieuwe politieke context waarin milieubeleid vorm gegeven wordt.

Enerzijds zijn er ontwikkelingen die direct het milieubeleid betreffen (de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling, het 6e Milieu Actie Programma, de Wereldtop in Johannesburg), anderzijds zijn er externe politieke factoren die ook het milieubeleid beïnvloeden (uitbreiding van de EU, de discussie over de toekomst van de EU en de Europese grondwet, de stagnatie van de economie en de internationale veiligheidssituatie).

Alles overziende concludeert de EPR dat er vijf uitdagingen zijn voor het milieubeleid:


1.volledige integratie van de milieudimensie in de Lissabon strategie


2.het ontwikkelen van de "win-win" oplossingen voor milieu en economie


3.helderdere communicatie over duurzame ontwikkelingsprioriteiten op alle niveaus van bestuur


4.een succes maken van de uitbreiding van de EU, ook op milieugebied


5.voortbouwen op de internationale geloofwaardigheid die de EU in recente jaren heeft opgebouwd

Na deze beschrijving geeft de EPR voor de 4 vier prioritaire onderwerpen van het 6e MAP ( te weten klimaat, natuur en biodiversiteit, hulpbronnen en milieu en gezondheid) een schets van de voortgang van de beleidsontwikkeling. Als antwoord op de genoemde uitdagingen en de zorgen die er bestaan over de voortgang m.b.t. de genoemde prioritaire onderwerpen stelt de EPR dat het ombuigen van de zorgelijke trends vraagt om een milieubeleid waarin integratie, implementatie en informatie centraal staan. Voor deze onderwerpen beschrijft de EPR de lopende initiatieven.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t, betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt het document. Nederland hecht groot belang aan de EPR. Onder meer omdat het een middel kan zijn om de milieupijler in de Lissabonstrategie te versterken. In die zin kan de EPR een belangrijke bijdrage leveren aan de boodschap die de Milieuraad aan de aanstaande Voorjaarsraad wil meegeven.

Daarom is het van belang dat dit document jaarlijks tijdig verschijnt, zodat het document daadwerkelijk de beoogde rol kan spelen in de voorbereiding van de Voorjaarsraad.

Nederland is van mening dat het document een goed overzicht geeft van de ontwikkelingen van het milieubeleid en helder de uitdagingen schetst. Volgende versies van de EPR zouden wel meer strategisch mogen zijn, en daarnaast actiegericht aan mogen geven welke consequenties hieraan verbonden worden.

Eén van de centrale uitdagingen is het vraagstuk van integratie en synergie. Dit in ogenschouw nemend, zou de EPR naar de Nederlandse mening niet alleen vanuit het milieubeleid moeten bezien hoe integratie kan plaatsvinden, maar daarvoor ook naar andere sectoren kijken. Dit past in het Cardiff proces (integratie van milieu in andere beleidssectoren), waarover de Commissie voortgangsrapportages zou uitbrengen - hetgeen tot op heden niet gebeurd is.

Fiche 6: Mededeling over de oprichting van een Waterfaciliteit voor de ACS-landen Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toekomstige ontwikkeling van het EU-waterinitiatief en bevattende bepalingen inzake de oprichting van een Waterfaciliteit voor de ACS-landen


Datum Raadsdocument: 28 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5757/2004

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 43 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. VROM, FIN, LNV, V&W, UvW

Behandelingstraject in Brussel: ACS Werkgroep, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling heeft tot doel toe te lichten hoe het EU-waterinitiatief in de toekomst zal worden ontwikkeld en bepalingen voor te stellen voor de oprichting van een ACS-EU-waterfaciliteit, waarover de betrokken EU- en ACS-instanties een gezamenlijk besluit zullen moeten nemen.

In mei 2002 is een resolutie van de Raad aangenomen, waarin het belang wordt onderschreven van de mededeling van de Commissie van maart 2002 over waterbeheer in de ontwikkelingslanden- . Op basis van deze resolutie van de Raad over waterbeheer is op de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling (WSSD) het startsein gegeven voor een EU-waterinitiatief, dat als katalysator moet fungeren en een basis moet vormen voor toekomstige activiteiten die nodig zijn om de millenniumdoelstellingen voor water en sanitaire voorzieningen te halen. Het afgelopen jaar is veel voortgang geboekt met de hetwaterinitiatief inzake structuur, coördinatie en netwerking. De Commissie geeft tegelijkertijd aan dat de huidige regelingen een ad-hoc-benadering zijn en dat er een veelomvattender, systematischer en transparantere aanpak nodig is. Om een substantiële bijdrage te leveren tot het bereiken van de doelstellingen op het gebied van drinkwater en sanitaire voorzieningen stelt de Commissie voor de financiële middelen beduidend te verhogen. Daarom stelt de Commissie voor om ¤1 miljard euro vanuit het Europees Onwikkelings Fonds (EOF) te reserveren voor de waterproblematiek in de ACS- landen (landen in Afrika, Caribische Gebied en de Stille Oceaan). Met deze middelen zal een EU Water Faciliteit (WF) in het leven worden geroepen. Financiering van de Water Faciliteit vanuit het EOF past binnen het destijds afgesproken financiële kader (¤13,5 miljard). De voorgestelde faciliteit dient niet voor de financiering van maatregelen inzake water en sanitaire voorzieningen die worden genomen in het kader van humanitaire hulp of als antwoord op conflicten of natuurrampen, maar vormt een degelijke basis voor strategieën waarbij noodhulp, herstel en ontwikkeling in deze sector met elkaar worden verweven (LRRD-strategieën - Linking Rehabilitation Relief Development). De Faciliteit zal zich met name richten op investeringsprojecten m.b.t. water en sanitaire voorzieningen en daarmee verband houdende technische bijstand. Ook zal aandacht worden besteed aan institutionele opbouw en niet aan investeringen gerelateerde technische bijstand.

De Commissie zal de multistakeholder-adviesgroep(en) die in het kader van het EU-waterinitiatief zijn opgericht, raadplegen en met hen van gedachten wisselen over de algemene prioriteiten voor de inschakeling van de Waterfaciliteit en over andere punten van politieke of strategische aard. De invulling van de Faciliteit zal door de Commissie worden verzorgd, in nauwe samenwerking met de ACS-partners (in het kader van het "Nieuw partnerschap voor Afrika's ontwikkeling" (NEPAD), de Afrikaanse Unie, de Afrikaanse Ministerraad voor water (AMCOW), regionale economische organisaties, alsmede soortgelijke organisaties voor het Caribisch gebied en de regio's in de Stille Oceaan), en zal met de lidstaten worden besproken in het kader van het waterinitiatief.

De organisatiestructuur voor het beheer van de Waterfaciliteit wordt binnen de Commissie opgericht. Het zal evenwel mogelijk zijn een beroep te doen op externe expertise.

De Commissie vraagt de Raad om de voorwaardelijke ¤1 miljard euro van het EOF vrij te maken voor de Water Facility. De Raad kan hiertoe besluiten naar aanleiding van de analyse van de Commissie m.b.t. de prestatie van het EOF. De Commissie heeft inmiddels een analyse van de prestaties van het EOF gepubliceerd, waaruit blijkt dat er voldoende financiële ruimte is voor de Water Faciliteit en dat deze ruimte gebruikt kan worden voor de financiering van de Water Faciliteit. De Commissie doet een ontwerpvoorstel - - - totvrijmaking van het voorwaardelijke bedrag van ¤ 1 miljard uit het negende Europees Ontwikkelingsfonds.

Rechtsbasis van het voorstel: ACS-EG-partnerschapsovereenkomst

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t, betreft een mededeling. Overigens betreft dit voorstel de EU-ACS samenwerking en is het Communautaire niveau dus meest aangewezen.

Consequenties voor de EU-begroting: geen (Europees Ontwikkelings Fonds betreft een intergouvernementeel fonds dat niet is opgenomen in de EU-begroting). Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:n.v.t.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan ten principale instemmen met het voorstel tot oprichting van de Water Facility. De Water Facility komt tegemoet aan de toezeggingen die de EU heeft gedaan tijdens de WSSD in Johannesburg t.a.v. de Millennium doelstelling water en sanitaire voorzieningen. Nederland heeft nog wel een aantal vragen en opmerkingen over de Faciliteit, o.a. ten aanzien van de katalyserende werking en hefboomfunctie die de Commissie voorziet, de toekomstige financiering van de Faciliteit, en de gevolgen van het instellen van de Faciliteit voor het voorziene uitgavenritme van het EOF.

Ten aanzien van de vrijmaking van het additionele miljard uit het EOF heeft Nederland aangegeven extra informatie van de Commissie te wensen alvorens over te gaan tot een besluit ter vrijmakingvan het voorwaardelijke bedrag. Deze informatie is inmiddels ontvangen en wordt thans bestudeerd.

Fiche 7: Verordening inzake de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap Titel:
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de implementatie van de Internationale Veiligheidsmanagementcode in de Gemeenschap


Datum Raadsdocument: 17 december 2003

Nr Raadsdocument: 16218/03

Nr. Commissiedocument:COM(2003)767

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat i.o.m. EZ, JUST, FIN en VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer; Raad Transport, Telecommunicatie en Energie.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Internationale Managementcode voor de veilige exploitatie van schepen en voorkoming van verontreiniging (International Safety Management (ISM) Code) is 10 jaar geleden door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) aangenomen als blauwdruk voor de wijze waarop scheepvaartmaatschappijen hun vloot dienen te beheren en te exploiteren en ter bevordering van de ontwikkeling van een algemene veiligheidscultuur en milieubewustzijn in de scheepvaart. Aanvankelijk was de code niet verplicht maar in mei 1994 heeft de IMO besloten de code bindend te maken. Sinds 1 juli 1998 dienen tankers, passagiersschepen en bulkcarriers in het kader van de eerste fase van de ISM-implementatie de code na te leven.

Sinds 1 juli 2002 geldt de Code voor alle schepen, groter dan 500 GT, die internationale reizen maken. De ISM code maakt deel uit van het SOLAS verdrag en is daarmee voor alle EU-lidstaten, de toetredende landen alsmede voor Noorwegen en IJsland bindend.

Met Verordening (EG) nr. 3051/95 van 8 december 1995 is de Code verplicht geworden voor alle roll-on roll-off (ro-ro) passagiersveerboten die geregelde diensten onderhouden tussen havens van de lidstaten in de Gemeenschap, ongeacht of ze binnenlandse dan wel internationale reizen maken. Aanleiding voor deze maatregel was de ramp met de veerboot de Estonia. Met de Verordening werd ISM op Europees niveau 2 jaar eerder ingevoerd dan de mondiale afspraak en gold die verplichting tevens voor ro-ro passagiersschepen (ongeacht de vlag) in nationale vaart.

Inmiddels is door middel van Verordening (EG) nr. 1970/2002 de EU regelgeving aangepast aan wijzigingen die op IMO-niveau in de code zijn aangebracht.

Met het voorliggende voorstel wil de Commissie bewerkstelligen dat de toepassing van de Internationale Veiligheidsmanagement Code verder wordt uitgebreid. De voorgestelde uitbreiding betreft:


·Vrachtschepen (>= 500GT) gebruikt voor binnenlandse reizen die onder de vlag van een lidstaat varen;


·Passagiersschepen die worden gebruikt voor binnenlandse reizen in zeegebieden van klasse B en groter (vaargebied van meer dan 5 mijl uit de kust) ongeacht de vlag waaronder zij varen; Hiermee vallen ook schepen die zich bezighouden met kleine, lokale en veelal seizoensgebonden activiteiten ­ zoals sportvissersschepen en zeilende passagiersschepen met meer dan 12 passagiers ­ onder de werkingssfeer van de verordening.


·Vrachtschepen (>= 500GT) die van of naar havens van de lidstaten van de Gemeenschap cabotage feedervervoer verrichten, ongeacht de vlag waaronder zij varen.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80, lid 2 van het Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Co-decisie. Behandeling in de EP-Commissie Regionaal beleid, Transport en Toerisme

Instelling nieuw Comitologie-comité:Nee, gebruikmaking van bestaande Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS, opgericht bij verordening. 2099/2002) met regelgevende procedure

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Uitbreiding van de toepassing van de ISM Code op passagiersschepen op reguliere nationale diensten kan het beste op Europees niveau gebeuren. Datzelfde geldt voor vrachtschepen (>=500GT) die opereren in nationale vaart. De subsidiariteitstoets valt echter twijfelachtig uit voor kleinschalige activiteiten. Regels hiervoor kunnen beter op nationaal niveau worden gesteld. Voor internationaal varende schepen geldt reeds het SOLAS-verdrag, dat al is geïmplementeerd in de wetgeving van de lidstaten. Daardoor is het overbodig om deze schepen ook onder de werking van deze verordening te brengen.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. De uitvoering van het regime uit deze verordening brengt hoge kosten met zich mee voor dergelijke schepen, terwijl maatregelen op Europees niveau voor de meeste schepen eigenlijk niet nodig zijn. Invoering van een op de doelgroep aangepast systeem is eventueel te overwegen.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel geeft ten onrechte aan dat bedrijven geen extra maatregelen hoeven te nemen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen en dat er geen economische gevolgen zijn. Voor het bedrijfsleven zullen de directe kosten en de administratieve lasten toenemen met tenminste ¤ 1,- miljoen initieel en ¤ 0,5 miljoen jaarlijks.

Voor de overheid betekent de invoering van dit voorstel een uitbreiding van de inspectiecapaciteit. Er moet toezicht worden uitgeoefend op de naleving van deze bepalingen op ongeveer 100 additionele schepen (35 sportvissersvaartuigen en 65 zeilende passagiersschepen) en ondernemingen. Deze nieuwe taken zullen extra mankracht vergen ook indien verregaand gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden tot uitbesteding. Voor de af te geven certificaten kan een tarief in rekening worden gebracht.

Op dit moment is de veiligheidsmanagementcode nog niet verplicht voor de zogenaamde sportvissersvaartuigen en de zeilende passagiersschepen. Ten aanzien van de zeilende passagiersschepen was reeds sprake van vrijwillige invoering van veiligheidsmanagement uit hoofde van het "Memorandum of Understanding on the mutual recognition of certificates for the safe operation of traditional ships in European waters and of certificates of competency for crews on traditional ships". De wijze waarop veiligheidsmanagement daar is ingevoerd wijkt echter op onderdelen af van de internationale Code. Ten aanzien van sportvissersvaartuigen zijn op dit punt nog geen initiatieven genomen. Integendeel, de bestaande sportvissersvaartuigen (vaargebied tot 20 mijl uit de kust), zijn deels uitgezonderd van de bepalingen van de Richtlijn 98/18 EG (veiligheidsvoorschriften en ­normen voor passagiersschepen in nationale vaart). Indien het toegekende vaargebied groter zou zijn (klasse A) dan waren de bepalingen van het SOLAS verdrag, inclusief ISM, van toepassing. Gezien het karakter van deze bedrijfstak zal invoering van het veiligheidsmanagement systeem zoals bedoeld in de voorgestelde Verordening op grote problemen stuiten.

De directe kosten om veiligheidsmanagement te introduceren worden geschat op tenminste ¤10.000,- per schip en de jaarlijkse kosten om het systeem te onderhouden zijn tenminste ¤2.000,-. Recent zijn de administratieve lasten met betrekking tot de veiligheidsmanagement certificering geraamd (Sira) op ¤ 4.138,- per jaar per schip.

Voor Nederlanders die gebruik maken van passagiersschepen in de Gemeenschap kan dit voorstel een verbetering van de veiligheid betekenen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Opname in nationale wetgeving zal noodzakelijk zijn hoewel de Verordening directe werking heeft. Deze Europese uitbreiding van een in het SOLAS verdrag opgenomen mondiale verplichting zal separaat in de nationale wetgeving moeten worden opgenomen in verband met kwesties van rechtszekerheid, uitvoering (certificering, tarieven) en sanctionering.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

20 Dagen na bekendmaking voor schepen die internationale reizen maken en 1 jaar later voor vrachtschepen en passagiersschepen in nationale vaart. Met oog op haalbaarheid lijkt één jaar te ambitieus, Nederlandse inzet is 24 maanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland ondersteunt de Commissie bij haar voorstel om de in IMO afgesproken voorschriften ten aanzien van ISM ook toe te passen op schepen die nationale reizen maken, waarbij de omstandigheden vergelijkbaar zijn met internationale reizen.

Nederland ondersteunt tevens het standpunt dat daarbij niet wordt gekeken naar de vlag die het schip voert. Nederland is zich er van bewust dat de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van het mariene milieu grotendeels afhankelijk is van de wijze waarop het management binnen de rederij en aan boord van de schepen wordt uitgeoefend.

Echter, het voorstel dient rekening te houden met het feit dat vanuit een oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit voor lokale, veelal seizoensgebonden en kleinschalige recreatieve activiteiten beter een op die activiteiten toegesneden nationaal veiligheidsbeleid kan worden toegepast. Verder zullen vraagtekens worden geplaatst bij de opname van bestaande, bindende mondiale regelgeving in Gemeenschapsrecht, de Commissie zal de meerwaarde hiervan dienen aan te tonen. Nederland zal pleiten voor het verlengen van de implementatietermijn naar 24 maanden.

Een toename van de administratieve lasten staat haaks op de doelstelling van het kabinet om uiterlijk in 2006 25% minder AL bij het bedrijfsleven te veroorzaken. Vandaar dat de Nederlandse inzet gericht is op beperking van de werkingssfeer op die schepen die reeds ingevolge bestaande EU- dan wel internationale regelgeving aan de verplichting tot ISM certificatie zijn gebonden.

Fiche 8: Mededeling: Modernising social protection for more and better jobs Titel:
Mededeling van de Commissie: Modernising Social Protection for More and Better Jobs: a comprehensive approach contributing to making work pay


Datum Raadsdocument: 8 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5127/04

Nr. Commissiedocument:COM (2003) 843

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.o.m. BZ, EZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Werkgelegenheidscomité (EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (SPC) en Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:


·De mededeling is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de Voorjaarsvergadering van de Europese Raad in 2003. Het doel van de mededeling is te rapporteren over beleid dat het aanvaarden of behouden van een betaalde baan aantrekkelijk maakt. Daarbij moeten verschillende aspecten worden afgewogen: de prikkels die uitgaan van sociale beschermingssystemen om een betaalde baan te aanvaarden, het bieden van voldoende inkomensbescherming en de budgettaire gevolgen van het beleid.


·De Commissie behandelt de overgang van een uitkeringssituatie naar een betaalde baan (zowel bijstands-, werkloosheids- als arbeidsongeschiktheidsuitkering), het aantrekkelijk maken van werk door goede mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren, mobiliteit tussen verschillende banen, en langer doorwerken. De Commissie wil de belangrijkste uitdagingen voor lidstaten identificeren om sociale bescherming meer bevorderlijk voor werkgelegenheid te maken. Ook noemt de Commissie voorbeelden van beleidsreacties.


·De Commissie concludeert dat de beslissing om een betaalde baan te aanvaarden afhangt van zowel financiële als niet-financiële aspecten. Financiële prikkels hebben betrekking op de inkomensvooruitgang als een betaalde baan wordt aanvaard of langer wordt doorgewerkt. Prikkels van niet-financiële aard betreffen bijvoorbeeld de beschikbaarheid van kinderopvang en voldoende mogelijkheden voor opleiding. De Commissie beveelt aan bij het beleid met de verschillende aspecten rekening te houden.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft een mededeling. Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:


·Nederland ondersteunt het streven om het beleid zo in te richten dat mensen worden geprikkeld om een betaalde baan te aanvaarden of hun arbeidsdeelname te verhogen. Een grote arbeidsparticipatie is zowel voor Nederland als de andere lidstaten van de EU essentieel voor de houdbaarheid van sociale voorzieningen in het licht van de vergrijzing. Nederland is er bij gebaat dat ook in andere lidstaten in de EU de arbeidsmarkten goed functioneren ter ondersteuning van economische groei.


·Een sterkere activerende werking van sociale zekerheidsstelsels is een belangrijk onderdeel van het beleid van het kabinet gericht op een grotere participatie. Voldoende financiële prikkels om een baan te aanvaarden zijn daarvoor essentieel en het kabinet streeft ernaar deze verder te versterken, bijvoorbeeld via fiscale maatregelen en aanpassing van de voorwaarden waaronder uitkeringen worden verstrekt. Het kabinet probeert daarbij te voorkomen dat maatregelen leiden tot een verhoging van de marginale lastendruk voor mensen die reeds een betaalde baan hebben. Verhoging van deze marginale druk hoger in het inkomensgebouw zou de prikkel beperken om van baan te veranderen of meer uren te gaan werken.

Fiche 9: Verordening betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen Titel:
Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende op euromunten lijkende medailles en penningen


Datum Raadsdocument: 29 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5787/04.

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 39 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën

Behandelingstraject in Brussel: Economisch en Financieel Comité (EFC), Raad Economische en Financiële Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel beoogt de regulering van het gebruik van de termen "euro"en "eurocent" en van het eurosymbool (¤) op metalen objecten met het uiterlijk en de technische eigenschappen van munten (medailles en penningen). Tevens definieert het voorstel de niveaus van gelijkenis met euromunten die niet zijn toegestaan voor medailles en penningen.

Rechtsbasis van het voorstel: EG Verdrag Artikel 123(4) derde zin,

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Raad beslist met eenparigheid van stemmen na advies EP en ECB

Instelling nieuw Comitologie-comité:nee

Subsidiariteit en proportionaliteit: beide positief, omdat de euro een Europese aangelegenheid betreft.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:vanaf de dag van publicatie in de het Publicatieblad van de Europese Unie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland ondersteunt het voorstel.


- Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19.05.1998 betreffende het doen staken

van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PB L 166 van 11.06.1998, blz. 51-56)


- COM(2002)132 van 12 maart 2002: "Waterbeheer in ontwikkelingslanden. Beleid en prioriteiten in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie'. Resolutie van de Raad: http://register.consilium.eu.int/pdf/fr/02/st08/08958f2.pdf

===